Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

DE SCHEPPING

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Beeld des onzienlijken Gods

Christus is de Middelaar der schepping en openbaring. Reeds werd er op gewezen, hoe Christus in het achtste Hoofdstuk der Spreuken van Zichzelf spreekt van vóór de grondlegging der wereld, en hoe Hij ons onderricht omtrent Zijn Messiasschap. Hij is de Gezalfde, de Messias des Vaders.

Door den apostel Paulus heeft Hij ons nog nader over deze heilige dingen gesproken.

14. In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, n.l. de vergeving der zonden.

15. Dewelke het Beeld is des onzienlijken Gods, de Eerstgeboorne aller creaturen.

16. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;

17. En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. (Coloss. 1 : 14—17). uit vergelijking van het 14e en 16e vers blijkt duidelijk, dat de apostel Paulus spreekt over den Heere Jezus Christus, den Verlosser en Zaligmaker, die ook de Schepper is. Dit komt alzoo geheel overeen met wat de apostel Johannes ons in zijn Evangelie (1 : 1—14) mededeelt.

Voorts noemt de apostel Paulus dezen Christus het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creaturen.

De theologen zijn vooral op de uitdrukking Eerstgeborene aller creaturen gestuit. En dat vindt zijn oorzaak in de gnostieke ketterijen in de oude Christelijke kerk. Opdat aan die ketterijen niet zou worden toegegeven, zijn wij huiverig geweest om aan den Christus eenige creatuurlijkheid toe te schrijven. Dat deden n.l. de gnostieken, en daarmede was de eeuwige Godheid van Christus aangerand.

Intusschen drukt de apostel Paulus zich zoo uit en wij gelooven allerminst, dat hij onder invloed van de gnostieken zoo gesproken heeft. Veeleer treedt hij met name in dezen brief tegen de gnostieken op en desalniettemin zegt hij, dat Christus is het. Beeld des onzienlijken Gods en de Eerstgeborene aller creaturen.

Wij brengen deze beide uitdrukkingen met elkander in verband en lezen, dat Hij als het Beeld des onzienlijken Gods de Eerstgeborene aller creaturen is.

Er ligt toch ook al iets heel bijzonders in, dat Christus het Beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd. Een beeld is toch een zekere gestalte, terwijl de eeuwige God in Zijn eeuwigen wezenheid geen gestalte heeft.

En als nu de Christus het Beeld wordt genoemd des onzienlijken Gods, dan wordt Hij als eenige gestalte van den onzienlijken God aangewezen. Dat zegt nog volstrekt niet, dat het Beeld zienlijk zou zijn.

Dit Beeld toch heeft klaarblijkelijk betrekking op den Christus als de Revelator (de Openbaarder) van den Drieëenigen God. Als zoodanig toch is de Christus ook nog de Onzienlijke. Want dit Beeld is geestelijk.

Wij houden het er voor, dat de Christus als het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creaturen wordt genoemd. Dat wil zeggen, dat Hij aan alle creaturen (schepselen) vooraf gaat, zooals Hij ook elders het begin der schepping Gods wordt genoemd. (Openb. 3 : 14).

Het woord Beeld des onzienlijken Gods wijst op openbaring, op gestalte en dus op een gestalte gevende daad Gods. En nu denken wij niet aan eenige stoffelijke gestalte, niet aan een uitwendige of zichtbare, maar aan een rein geestelijke gestalte geheel en al binnen het goddelijke Wezen. De Eentggeborene Zoon des Vaders is krachtens Zijn eeuwige generatie het Evenbeeld des Vaders. Doch de apostel Paulus noemt Hem het Beeld des onzienlijken Gods en de Eerstgeborene aller creaturen. En in Coloss. 2 : 9 zegt hij : in Hem woont al de volheid Gods lichamelijk.

De Christus, zijnde de Gezalfde, wordt in dit alles toch weer onderscheiden in verband met schepping en openbaring genoemd. Wij zouden geneigd zijn aan een innerlijke geestelijke creatie in God te denken, als het begin der schepping Gods. Het woord creatie verdient echter geen aanbeveling vanwege de gnostieke ketterij, en de apostel spreekt niet van Eerstgeschapene, maar van Eerstgeborene aller creaturen. Tegelijkertijd wordt het verband met de schepping en de onderscheiding van den eeuwigen Zoon als de Christus Gods boven het schepsel uitgedrukt. Wij denken dus aan de zalving, waarvan de Christus zelf in Spreuken 8 spreekt.

Wij meenen daaruit dan te mogen verstaan, dat de Eeniggeborene Zoon door God tot Zijn Christus is gezet en dat Hij als Messias het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creaturen wordt genoemd en het Begin der schepping Gods. Hij is vóór alle dingen en van alle dingen goddelijk onderscheiden.

Goddelijk onderscheiden. Want Hij is de eeuwige Zone Gods, die in den schoot des Vaders is. En zoo is Hij ook als de Gezalfde, de Christus, de Messias, de Eerste in betrekking tot alle schepping, de Middelaar en Uitvoerder van alle werken, die God Zich had voorgenomen. Daartoe wordt Hij door God gesteld tot het Beeld des onzienlijken Gods en door een onmiddellijke en in God inblijvende daad tot den Christus gezalfd. Als wij dat zoo mogen verstaan, is het duidelijk, dat de Messias van uit dat Beeld het werk der Openbaring naar buiten volbrengen zal. Dat herinnert ons bovendien aan Gods Woord tot Mozes, die den tabernakel moet bouwen naar het beeld, dat hem wordt getoond. Ook de tabernakel had zijn hemelsch voorbeeld.

De Christus neemt dan alle dingen, die Hij schept tot openbaring Gods, uit Zich zelf, omdat Hij zelf het Beeld des onzienlijken Gods is. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.

Gelijk de Vader Hem gegeven heeft het leven in Zichzelven te hebben, heeft Hij Hem ook gegeven het Beeld des onzienlijken Gods in Zich zelf te hebben, en zoo wordt het ook duidelijk, dat de Heilige Geest het uit den Christus neemt, wat Hij den menschen heeft te openbaren en mede te geven.

In dit alles is geen enkele aanleiding om Christus als de Eerstgeborene aller creaturen op één lijn te stellen met het schepsel in den hemel en op de aarde, omdat dit alles door Hem is gemaakt in een schepselmatige gestalte, die gansch en al onderscheiden is van die geestelijke gestalte, die ons in den Messias als het Beeld des Drieëenigen Gods wordt voorgesteld.

Want door Hem zijn alle dingen geschapen. Dat want wijst trouwens op datzelfde verband. Omdat Christus de Eerstgeborene aller creaturen is, is Hij tot den Schepper van alle dingen gesteld. Dat is Zijn goddelijk Messiasambt. Hij is dus niet in de eerste plaats de Christus of de Messias als Verlosser, maar als Deus Revelator et Creator (als God de Schepper en Openbaarder). Daarin teekent de apostel de verheven en ondoorgrondelijke Majesteit van den Christus, als de Gezalfde des Vaders. Alle dingen in den hemel en op de aarde, alle tronen, machten, heerschappijen, zijn door Hem en tot Hem geschapen. Hij is de Koning der koningen, de Heere der heeren, met alle macht bekleed.

Hij is niet maar een Stedehouder Gods, doch Hij Is God geopenbaard. God, zooals Hij gekend wil zijn, die in alle dingen voor den Drieëenigen God intreedt. God zelf, zoowaar Hij de Zoon is.

Daarom, die vóór alle dingen is, zooals Hij aangaande Zichzelf getuigt in de behandelde profetie uit het Spreukenboek, en de vermaking Gods, in Wien de Almachtige Zijn welbehagen heeft. Zoo was Hij een voedsterling bij Hem, in de wereld zijns aardrijks, dat is in de goddelijke wereld, die voor ons verborgen is. (vs. 30, 31).

En alle dingen bestaan tezamen door Hem. Wij wagen de vertaling: alle dingen bestaan tezamen in Hem, welke bovendien meer voor de hand ligt. Alle dingen vormen in Hem een samenhangend geheel, wij zouden zelfs kunnen zeggen een systeem. Let wel, in Hem. Dat wil niet ontkennen, dat de wereld door de zonde uit elkaar werd geslagen en de harmonie gebroken werd. Integendeel, dezelfde apostel zegt elders, dat het Gods wil is in Christus alle dingen wederom bijeen te vergaderen, die in den hemel en op de aarde zijn. (Vgl. Efeze 1 : 10).

In Hem werd de harmonie ongebroken bewaard en daarom kan Hij alle dingen wederom bijeenvergaderen.

Alle dingen in Hem, omdat Hij het Beeld is des onzienlijken Gods. Alle dingen hebben in Hem het goddelijk voorbeeld.

Het ging immers om de openbaring van God en van wat Hij Zich in Christus had voorgenomen ? Zoo is dan in het Beeld des onzienlijken Gods de gansche omvang en inhoud der werken Gods gegeven omtrent de schepping en de openbaring. Uit dit gezichtspunt kunnen wij verstaan, dat de profeet Jesaia dezen Immanuël Raad noemt. In den Christus heeft de Raad Gods aangaande de schepping en openbaring gestalte aangenomen. Daarom bestaan alle dingen tezamen in Hem en dan ook door Hem, gelijk alle dingen uit Hem en door Hem en tot Hem zijn.

En hoewel al deze dingen ons door de Heilige Schrift worden geopenbaard, opdat wij de heerlijkheid van dezen Messias zouden mogen zien en in Hem gelooven, kan het toch worden verstaan, dat Hij in alle uitgaande werken Gods in de schepping en openbaring als Middelaar op den achtergrond treedt, opdat de eenige en waarachtige God als de Schepper en Onderhouder der wereld zou worden gekend, geëerd en gediend. En zoo is het ook met den Heiligen Geest. Want hoewel deze deel heeft aan al het werk van den Messias en bij al dat werk dadelijk betrokken is, blijft ook Hij op den achtergrond.

Zelfs in de bediening der verzoening predikt de Middelaar voor alles de barmhartigheid Gods en de hemelsche liefde, die tot Zijn gevallen schepsel uitgaat, om allengs klaarder het licht op Zichzelf te laten vallen als de Gezondene des Vaders, die komen zal.

En ook, toen Hij in de wereld was om het wet behagen des Vaders te volbrengen als de Middelaar der verlossing, getuigde Hij van den Vader, die Hem gezonden heeft en van de werken Gods.

Eerst na het volbrachte lijden, als de verrezen Christus is gezeten aan de rechterhand der kracht Gods, neemt Hij de centrale plaats in, welke Hem de Vader gegeven heeft. De bedeeling der verlossing is de bedeeling van den Heere Jezus Christus. Uitermate verhoogd is de Zoon des menschen in één Persoon met den Eeniggeborene des Vaders vereenigd gezeten aan de rechterhand. Mij is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde.

Wij zijn gewoon in navolging van de artikelen des geloofs, den Vader en de schepping, den Zoon en de verlossing, den Heiligen Geest en de heiligmaking in één adem te noemen. Vgl. ook den Catechismus, die dezelfde indeeling aan de artikelen des geloofs ontleent. (Zondag 8). In het voorafgaande hebben wij echter kunnen opmerken, dat het werk van den Middelaar veel meer omvat dan de verlossing, ja, dat Hij eigenlijk al het werk Gods krachtens Zijn Middelaarsambt volbrengt.

Wij hebben echter ook kunnen opmerken, dat de Christus als Middelaar tusschen den onzienlijken God en het schepsel staat en dat God door Hem al deze dingen doet.

Het is de Almachtige en Drieëenige God, die door Hem Zijn Raad vervult in de schepping, onderhouding en regeering der wereld, de Drieeenige God, die Zich door Hem openbaart, Zijn goddelijk deugdenbeeld bekend maakt, het wet der verlossing en der herschepping tot stand brengt, kortom Zijn welbehagen vervult.

Zoo staat dan de Christais tusschen ons en den eeuwigen God, doch zoo, dat wij in Hem den eeuwigen God aanschouwen in het Beeld, hetwelk God Zich heeft voorgenomen.

Daarom zegt de Christus : die Mij ziet, heeft den Vader gezien. Hij en de Vader zijn één en Hij is gezalfd met den Heiligen Geest, niet met mate.

Zonder en buiten dezen Christus is er dus geen kennis van God in deze wereld. En in dien zin is het volkomen waar, dat wij alleen in en door den Christus God kennen.

Alle kennis van God in deze wereld is alzoo een verkregen kennis, welke God in Christus heeft voorbereid. Alle dingen zijn door den onzienlijken God in den Christus gegeven, opdat Hij uit Zijn volheid zou mededeelen, wat God voor ons heeft weggelegd.

Uit die volheid heeft de Heere de wereld voortgebracht overeenkomstig Zijn wil. Uit die volheid is de gansche schepping op Zijn Woord in het aanzijn geroepen. Die schepping beantwoordt alzoo aan den Raad Gods in Christus. Alle schepselen hebben in Hem hun goddelijk en geestelijk voorbeeld.

Zoo verstaat het geloof, dat de dingen, die wij zien, door het Woord Gods zijn toebereid, alzoo dat zij opkomen uit de dingen, die niet gezien worden.

Maar daarom ook vertolken zij een geestelijke werkelijkheid in Christus en kan alleen het Woord, dat ze heeft geschapen, den geestelijken zin vertolken in het hart der menschen.

Het is daarom, dat wij in de schepping een heilige symboliek waarnemen, zoodat ook artikel 2 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis kan gewagen van een schoon boek, waarin alle schepselen zijn als letteren, groot en klein. Zij spreken een geestelijke taal voor het profetisch oor, waarin zij de heerlijkheid afmalen, die God in Zijn Christus heeft weggelegd, om Zijn deugden bekend te maken.

En wijl nu de Christus in het werk der schepping op een zienlijke wijze gestalte heeft gegeven aan hetgeen in den Raad Gods is voorgenomen, zullen wij, menschenkinderen, nog geen kennis dragen van de geestelijke werkelijkheid, Waaraan zij uitdrukking geven, indien wij aan de uiterlijke dingen blijven hangen.

Geestelijke dingen worden geestelijk onderscheiden. De mensch ziet aan wat voor oogen is. En zoo zou de mensch den geestelijken zin van wat voor oogen is nog niet verstaan, ware het niet, dat de Christus als de hoogste Profeet en Leeraar, ook daarover Zijn licht deed opgaan.

Vandaar dat de schepping van den mensch een geheel bijzonder stuk in de werken Gods uitmaakt. Wij kunnen dat reeds weten uit de Heilige Schrift, die vertolking geeft aan de bijzondere zorg des Heeren aangaande den mensch. Komt, laat ons menschen maken naar ons Beeld en naar onze gelijkenis. (Genesis 1 : 26).

Hoe spreekt dat Beeld ons thans toe, nu wij er bij bepaald worden, dat Christus het Beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd.

Wij behoeven dus niet te vragen, welk een heerlijk Beeld God zich had bereid, naar hetwelk Hij den mensch wilde geschapen hebben. De mensch geschapen naar dat Beeld van den onzienlijken God, hetwelk in al zijn volheid en heerlijkheid bij den Vader in Christus was.

Wij gaan daarover in een afzonderlijk stuk handelen, maar vestigen de aandacht er op, dat alle dingen gestalte hebben verkregen uit Hem en door Hem en tot Hem.

En zoo nu verkreeg ook de mensch, dien God schiep een gestalte uit Hem en door Hem en tot Hem en wel zoo, dat in dien mensch het Beeld Gods een creatuurlijke gestalte verkreeg. En zooals de Christus, de Zone Gods, op een geheel eenige en goddelijke wijze het Beeld des onzienlijken Gods is, zoo werd de mensch verkoren om op een creatuurlijke wijze dat goddelijke Beeld te weerspiegelen.

Zoo staat de mensch in het centrum van de scheppende en openbarende werkzaamheid Gods, als een voorwerp van Zijn bijzondere zorg. Geschapen naar het Beeld Gods, hetwelk is de Christus, staat de mensch in deze wereld onmiddellijk centraal en als het kroonstuk van deze schepping.

Reeds daarin ligt besloten, dat hij in deze wereld ook tot een openbaringscentrum is gezet, zoodat de Godsopenbaring niet alleen tot hem uitgaat, opdat hij ook een geestelijk middelpunt zou zijn, maar ook zoo, dat de openbaring Gods van hem weer zou uitgaan, zoodat hij tot een profeet is gesteld reeds krachtens zijn schepping.

Daarmede hangt ook weer samen, dat de gansche luister der schepping in hem zou weerspiegelen. In den mensch zouden alle werken Gods, die in de schepping uitgegaan zijn, weer als in een harmonie te zamen vallen, opdat zij vertolking zou vinden als zoovele boodschappers in zijn profetisch gemoed.

Naar het beeld Gods geschapen !

Dan zal hij dat Beeld Gods weerspiegelen. Hij zal de trekken van het Beeld Gods vertoonen, kennis dragen van den onzienlijken God, tot een profeet en getuige Gods gesteld zijn uit en door den Christus, zijnde de hoogste Profeet en Leeraar.

Zoo zal dan de heilige God in en door den Christus ook in dien mensch gestalte aannemen door het scheppende en openbarende Woord. God zal in Christus met dien mensch spreken. Spreken in de symboliek der schepping, spreken van aangezicht tot aangezicht, ja, woning bij hem maken.

De Eerstgeborene aller creaturen, het Beeld des onzienlijken Gods, vindt Zijn creatuurlijk tegenbeeld in de laatste der schepselen, in den mensch. In dien hemelschen Messias woont al de volheid Gods lichamelijk, en als Hij al die heerlijkheid van de volheid Gods in de wereld creatuurlijke gestalte gegeven heeft, heeft Hij den mensch geroepen, opdat al die volheid op een creatuurlijke wijze zou weerspiegelen in zijn gemoed, vervuld van de kennisse Gods en van de liefde, die alle verstand te boven gaat.

In de schaduw van de heerlijkheid van Christus verschijnt de heerlijkheid van den mensch, naar Gods Beeld geschapen. En de heerlijkheid zijner schepping is een profetie zijner eeuwige bestemming, welke haar hoogtepunt vindt in de gelijkvormigheid aan den verheerlijkten Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's