Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ontstaan van den Bijbel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ontstaan van den Bijbel

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord Bijbel komt van „biblia", hetgeen boeken beteekent. Naar zijn herkomst is het een veelheid, naar zijn gebruik een éénheid. Deze éénheid ligt in de goddelijke oorsprong van zijn inhoud. De namen Heilige Schrift of Gods Woord karakteriseeren het woord Bijbel.

Spreken wij van Bijbelcanon, dan is dat niet slechts een verzameling van godsdienstige geschriften, ook niet een bundel Oud-Israëlietische en Oud-Christelijke letterkunde, zooals de gewijzigde wet op het Hooger Onderwijs dat in 1876 noemde, doch als canon de maatstaf voor geloof en leven. In het begin der 16de eeuw (na 1517) was slechts een litteraire uitlegging geoorloofd. Het Grieksche woord kanon is verwant met een Hebreeuwsch woord, dat meetriet beteekent. (Vgl. Ezechiël 40 vs. 3).

In de Grieksche Kerk had het de beteekenis van catalogus, een gecanoniseerd geschrift was een geschrift, door de Kerk als Heilige Schrift erkend. In de Westersche Kerk had het meer betrekking op den aard der geschriften. Het was goddelijk en dus met gezag bekleed. Hierbij hebben wij ons aangesloten. De Kerk onderwerpt zich aan 't Woord Gods. De norm is echter door de zonde te loor gegaan en de mensch werd zichzelven een wet. Nu is die norm teruggegeven in het Woord Gods. Dit Woord spreekt van Christus, het Beeld des Onzienlijken, en wel in den organischen weg, d.i. in den weg des Verbonds, en dus door het geschreven Woord, ontstaan door de werking des Heiligen Geestes. Zoo vindt de Kerk in het Woord Zijner openbaring haar canon. Niet door een wet, haar van buiten opgelegd, maar in een Woord, waarin God Zelf tot haar spreekt. De H. Geest is de auteur. Woord en Geest hooren bijeen. De canon is in het midden der gemeente een levend organisme. De canon is niet gemaakt, maar gegroeid. De bijbelcanon heeft dan ook haar geschiedenis.

De Oud-Testamentische Canon is een vrucht van de bovennatuurlijke werking Gods. Personen in Israël werden daartoe bekwaamd. Zij doet zich aan hart en geweten der vromen als onfeilbaar kennen. Geen college heeft dit geheel of gedeeltelijk verklaard, 't Is een gegroeid organisme. Geestelijke en historische factoren hebben hierbij meegewerkt. Israels vromen hebben het als gezaghebbend aanvaard. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden : In 2 Kon. 22 wordt het Wetboek hervonden en het geldt als goddelijk en gezaghebbend. Josia vreest voor de gevolgen van nieterkenning. (Jozua (in 11 vs. 15) laat zich leiden door alles wat de Heere aan Mozes geboden heeft. In 1 Kon. 3 vs. 14 dringt David er bij Salomo op aan des Heeren inzettingen te bewaren. Ezra is overtuigd, dat men niet staat voor een nieuwe levensregel, doch dat men staat voor de Wet van Mozes (Neh. 8 vs. 1). Jesaja gaat uit van de betrouwbaarheid en van het waarheidskarakter. Hij spreekt van „het boek des Heeren (34 vs. 16, 30 vs. 8). Dit wijst op een gezaghebbende verzameling. Daniël bestudeert de geschriften (9 vs. 2) en Zacharia wijst op de waarachtigheid der vroegere uitspraken. (7 vs. 7). Het is merkwaardig, dat vele uitspraken der tegenstanders verloren zijn gegaan, en dat de profetische geschriften bewaard zijn gebleven, omdat zij gezag hadden en erkenning vonden. Verschillende deelen hadden een aparte bewaarplaats: De twee tafelen in de ark (Ex. 31 vs. 18), Het wetboek Deuter. 5—26, naast de ark. De Koningswet (1 Sam. 10 vs. 25) „voor het aangezicht des Heeren".

Van sommige gebeurtenissen lezen wij een bepaald bevel van teboekstelling: Ex. 10 vs. 2, 17 vs. 14, Deut. 4 vs. 9. Gaandeweg ontstaan er verzamelingen : Het Boek des Oprechten, Het Boek der oorlogen des Heeren, Het Boek der geschiedenissen van Salomo, Het Boek der Kronieken van Israels Koningen. Latere geschiedschrijvers hebben deze bronnen gebruikt en omgewerkt op profetisch-pragmatische wijze. Pragmatisch wil zeggen leerrijke omwerking. Waarschijnlijk is dit geschied door profeten tijdens en na Samuel. Zoo ontstonden boeken als Jozua — Koningen. In de 4e eeuw vóór Christus was er het driedeelig werk : Kronieken, Ezra—Nehemia. Naar den vorm is Esther een familiegeschiedenis. De profetische geschriften zijn het welk van redactoren, die de nalatenschap rangschikken met bijvoegsels als Jes. 36—39 en Jeremia 52, en het geschrift van Baruch over Jeremia. In de Psalmen treedt de redactor op den achtergrond. Dit is evenals de Spreuken een verzamelwerk. Elke bundel draagt een onderschrift, 1—41, 42— 72, 73—89, 90—106, 107—150. De benaming is Wet en Profeten, soms ook Wet, Profeten en Psalmen. De oude telling en rangschikking laten wij hier buiten beschouwing.

Het Hooglied werd gelezen op de 8ste dag van Paschen, Ruth direct na Pinksteren, Klaagliederen op 9 Nisan, den dag der verwoesting van Jeruzalem, Prediker op den Sden dag na Loofhutten en Esther op het Purimfeest.

De Grieksche Vertaling van het Hebreeuwsche Oude Testament in de 3de eeuw vóór Christus heft de driedeeling op en geeft ons wat wij nu hebben : Mozes, Historische boeken, dichterlijke en profetische boeken.

Volgens Elias Levita (f 1549), heeft Ezra de boeken vereenigd. Zij werden gehouden voor canoniek en Flavius Josefus, levende in de eerste eeuw na Christus, getuigt dat men algemeen deze boeken erkent.

De Nieuw Testamentische Gemeente is nooit zonder Gods Woord geweest. Lukas zegt, dat velen ter hand genomen hebben een ordelijk verhaal op te stellen. (H. 1 vs. l-4). Later trof men vele geschriften aan, waaronder omstreeks het jaar 130 de „Leer der Apostelen". Tegen het jaar 100 werd Marcus ook meer en meer bekend en een Arameesch Evangelie, waaruit Mattheüs ontstaan is. Johannes was op de hoogte met het Evangelie van Lukas. Toen de Apostelen stierven, kwam er allerlei opteekening, gelijk o.a. ook blijkt uit de Apocryfe evangeliën. De brieven van Paulus werden overgeschreven, in verschillende gemeenten uitgewisseld (Col. 4 vs. 16), terwijl Clemens, bisschop te Rome circa 95 en Ignatius, bisschop te Antiochië circa 110, aanhalingen doen uit de brieven van Paulus. Ook was er nog de „Herder van Hermas".

In de periode van 140—180 ontstaat de verzameling heilige Schriften naast die van het Oude Testament. Omstreeks 150 spreekt Johannes Martyr (de Martelaar) van de Schriften der profeten en van de „herinnering der Apostelen", waarmee bedoeld zijn de Evangeliën. Marcion maakt omstreeks het jaar 140 van de vier Evangeliën één verhaal, besnoeit en verminkt ze, en erkent slechts 10 brieven van Paulus. Hij verwerpt Timotheüs en Titus, alsmede Handelingen en Openbaringen. Deze afwijzende houding wijst juist op de erkenning door de Westersche Kerk. In sommige deelen der Kerk was ook de „Herder van Hermas" en de „Leer der twaalf Apostelen" bij de verzameling inbegrepen. Gnostieke secten hadden ook het apocryfe „Evangelie van Petrus", en apocryfe „Handelingen".

In de periode 180—220 bezint de Kerk zich op haar bezit. De toestand consolideert zich. Dit vindt zijn oorzaak in de gnostiek, welke zich losmaakt van de Godsopenbaring aan Israël, zooals die is neergelegd in het O.T. Zij vermengde zich met heidensche filosofie en godsdienst. Daardoor ontstaan de „Apocalypse van Adam", „Evangelie van Eva", „Evangelie van Thomas", „Handelingen van Petrus", „Handelingen van Johannes" enz. Voorts vindt de consolideering haar oorzaak in het Montanisme. Montanus gaf zich uit voor Paracleet uit Joh. 14 vs. 16, alzoo de Trooster. Zijn profeten kregen allerlei „openbaringen". De Kerk moest nu positie kiezen tusschen deze derde soort „heilige Schrift" naast Oud- en Nieuw Testament. Zij moest niet alleen verwerpen, maar ook nauwkeurig omschrijven, wat zij erkende en bezat als Heilige Schrift. Dit komt dan vrijwel overeen met wat wij nu als N. Testament hebben. Dit getuigen de bisschoppen Irenaeus voor K. Azië, Rome en Gallië ; Tertullianus voor N. Afrika, Clemens voor Alexandrië. Omstreeks het jaar 200 is de cénon erkend en gevestigd. Sommigen lieten in de kerk nog voorlezen uit de Brief van Barnabas en de Herder van Hermas. Er kwam echter meer en meer eenheid, waartoe de arbeid van Origenes en Eusebius dienstig is geweest. Dan telt het N.T. 27 boeken. De Synoden uit den eersten tijd hebben deze boeken erkend.

De indeeling in Hoofdstukken dateert uit de 13de eeuw en is afkomstig van Stephan Langton, overleden als bisschop van Canterbury in 1228. Daarna heeft een handige drukker zoo goed en zoo kwaad het ging, n.l. Robert Estiènne oftewel R. Stefan, in 1551 de verdeeling in verzen aangebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Het ontstaan van den Bijbel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's