Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Bevrijd of niet-bevrijd?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. 2 Corinthe 3 vs. 17b.

Zondag is het Pinksteren.

Het wonderlijk gebeuren, eens te Jeruzalem, zal de aandacht vragen: dat wonderlijk geluid als van een wind, dat wonderlijk vuur in tongenvorm, die wonderlijke vulling met den Heiligen Geest, en dat wonderlijk spreken in vreemde talen.

Wat heeft onze tijd daar nog aan ? — vragen velen. Was het niet beter dat aan andere zaken aandacht geschonken werd, dan aan die feiten uit het grijs verleden?

Eén blik op onzen tekst moet dat vragen doen verstommen.

„Waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid".

Paulus spreekt daar over dienzelfden Geest, Die ook neerdaalde in de harten van den discipelkring op dien merkwaardigen Pinksterdag.

En nu zegt hij, dat in het hart van iemand, waarin die Geest van Pinksteren binnentreedt, dat daar vrijheid komt.

Maar daaruit volgt ook, dat ieder, die dien Geest mist, nog niet bevrijd is ; hij is een overheerschte, een arme slaaf.

Zoo was het vóór twintig en meer eeuwen, en zoo is het ook nu nog, en zal het altijd zijn. Zonder den Heiligen Geest een arme slaaf. Met dien Geest een bevrijde.

„Dan bezitten wij allen dien Heiligen Geest", zegt iemand. „De heele wereld is toch bevrijd geworden van tyrannieke machten".

Wat zouden wij heerlijke Pinksterdagen weldra beleven, als dat waar was! Dan zouden onze kerken te klein zijn voor de scharen. Christus sprak immers van dien Geest: „Die zal Mij verheerlijken". Waar die Geest woont, leeft een drang om den Heere in het midden der gemeente te loven, maar tevens een begeerte, door Woord en Geest gevoed te worden.

Wanneer ieder menschenkind dien Geest bezat, zouden de tooneelen bioscoopzalen wel kunnen gesloten worden. Want die Geest doet niet bedenken de dingen, die op de aarde, maar die in den hemel zijn.

Helaas, het overgroote deel van de menschheid mist dien Geest des Heeren.

Daarom is men niet waarlijk bevrijd. En hoe groot de weldaad ook is van bevrijding op staatkundig gebied, wanneer men niet door dien Geest bevrijd, is, is men een ongelukkig wezen, dat dreigt neer te storten in zijn eeuwig ongeluk.

Wat zijn wij, lezer (es) : bevrijd of niet bevrijd ? Niemand, onzer zal kunnen ontkennen, dat men bij oogenblikken niet iets besefte van die innerlijke overheersching. Komen er niet momenten, waarin men eerlijk bekent: „Ik had zoo niet moeten handelen tegenover God en menschen. 't Was ook mijn plan niet". En toch deed ik het ? Omdat men niet vrij is in zijn willen.

Evenmin is men vrij in zijn denken. Men neemt zich voor, een uur aan God en het heil van zijn arme ziel te denken, maar wat komt er dikwijls van terecht?

Men begeert tot Christus te bidden, maar ook het gebed is dikwijls een volkomen mislukking. Waaróm toch?

Omdat wij wel in een bevrijd land wonen, maar daarom nog innerlijk geestelijk gevangen kunnen zijn, een arme slaaf van den Overste dezer wereld. En deze is een nog veel grooter tyran dan de grootste beul uit den achter ons liggenden oorlog. Christus heeft hem toch genoemd : den menschenmoorder van den beiginne. Hij wil lichaam en ziel vermoorden. Een beul laat af, wanneer de dood ingetreden is, maar deze heeft vreugde in 's menschen eeuwige ondergang. Hij gunt den mensch tot in der eeuwigheid geen moment rust.

Zelf zich bewust van een aanstaand eeuwig smarten lijden in den poel van Gods toorn, wil hij zooveel mogelijk gezelschap hebben in die plaats der pijniging. Daaarvan spreekt ons Gods Woord toch op zooveel plaatsen. En het is zoo ontroerend op te moeten merken, hoe daaraan meestal voorbij geloopen wordt.

Die slavernij, die wij eigenwillig over ons gehaald hebben, is zoo vreeselijk. En daartegenover is het zoo heerlijk, wanneer men van geestelijke slaaf een geestelijk bevrijde is geworden, door de nederdaling van den Geest des Heeren in het hart.

Dan niet meer onder het juk van den vorst der duisternis, maar onderdaan van dien anderen Vorst, Die zich de goede Herder noemde. Hij stelde Zijn leven voor de schapen, Hij kocht hen met Zijn dierbaar bloed; Nooit zou toch de Vader Zijn Geest hebben kunnen uitzenden tot bevrijding van armelijke zondeslaven, wanneer Christus Zijn levert niet afgelegd had voor de schapen. Die vorst noemde Zich den Bruidegom, Die met reine liefde vervuld is tot Zijn gansche Bruidskerk en de fijnen zal voeren naar de eeuwige bruiloftszaal.

Wie dien Geest ontvangen heeft, krijgt een anderen Koning, maar ook zelf een ander léven. Men mag zich toch, in het bezit van dien Geest, een wedergeborene noemen, waarvan de wil, het gevoel, het inzicht veranderd is. Wat men vroeger begeerde, laat men nu ; wat men vroeger uitkraamde als de hoogste wijsheid, doorliet men nu als een leugen van den vorst der duisternis.

Waar die Geest in het hart woont, daar wordt God werkelijkheid voor een mensch. Er wordt toch zooveel over God gesproken, zonder dat Hij voor het geestesoog van een mensch leeft. Door dien Geest wordt God waarlijk groot, machtig, heilig en rechtvaardig. Door dien Geest geleerd, zinkt een mensch op de knieën en gaat roepen : Wee mij, ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben. Door dien Geest klaagt men het David na : „O, Heere, straf mij niet in Uw grooten toorn en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd, als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden".

En als dan die Geest geen gezicht gaf op dien grooten Hoogepriester, Die als een lam Zich ter slachting lief leiden, om zoo de losprijs te betalen, dan zou een mensch bezwijken in wanhoop.

Niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest", zegt Paulus. Die Heilige Geest laat Christus zien in Zijn heerlijke hoedanigheid en dat Hij van God gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.

En daarom mocht Paulus zoo terecht zeggen : Waar de Geest is, aldaar is vrijheid.

Die Heilige Geest maakt eerst een mensch bewust van de banden, waarin hij geboeid is. Hij ontdekt hem aan zijn blindheid, aan de overheersching door Satan en zondemacht. Hij laat hem zien het zwaard van Gods gerechtigheid, waardoor hij zoo billijk gejaagd kon worden naar de plaats van eeuwig straflijden. Die Geest stelt hem ook Christus voor oogen als den van God gegeven Bevrijder.

En als die Geest begint te werken, dan is er geen rust meer in het gemoed tot men met den dichter mag zingen :

Gij slaaktet mijne banden, Dies doe ik U gewillig offeranden.

En dan beleeft men de waarheid van Paulus' woord : Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel. Een nieuw schepsel, niet in volstrekten zin. Een ieder, die tot dat nieuwe leven kwam, weet dat wel. De oude natuur is soms nog zoo sterk, de zondemacht weet gedurig tot struikeling en tot vallen te brengen. Maar toch mag elke bezitter van den Heiligen Geest spreken van aanvankelijke verandering, die straks geheel en al voltrokken zal worden in het uur van zijn dood, bij zijn overgang naar het eeuwig Jeruzalem. Voor een bezitter van dien Geest brengt het einde: de eeuwige zaligheid. Voor een niet-bezitter het einde : de eeuwige ondergang.

Daarom is de vraag naar het al of niet bezitten van dien Geest van Pinksteren een zeer belangrijke. Of dan ook in onze woning een geluid als van een geweldig gedreven wind moet worden gehoord? Of door ons ook vurige tongen moeten gezien worden ? Of ook dat talenwonder zich bij óns moet vertoonen ? Neen, dat is niet noodig !

Maar wèl is dat vol worden van den Heiligen Geest onontbeerlijk. Want alleen waar die Geest des Heeren is, is vrijheid, anders gebondenheid, slavernij.

Zijn wij nu al reeds begeerig naar dat bezit, lezers ? Van nature bekommeren wij ons daarover niet. Waarom niet? Omdat men zijn slavenbanden nog niet gevoelt, omdat deze niet drukken. Omdat men het Godonteerende karakter van deze slavernij niet opmerkt.

Mocht de Geest deze woorden gebruiken als een middel tot ontdekking. En als helaas, deze woorden geen ingang vinden, laat toch de bede zich vermenigvuldigen : „Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest".

Zoekt dien Geest. Hij wil werken door het Woord aan het hart.

Maakt toch biddend gebruik van de verkondiging, die de Heere ook op de Pinksterdagen nog wil doen luitgaan. Het gaat daarin om slavernij of vrijheid en om de eere Gods.

En gij, die pijn lijdt onder uw zondenbanden, die bedroefd zijt om een geestelijke slavernij, gij zult uitzien naar dien goeden, machtigen Geest.

„Och" zegt menig bekommerde : „ik zie reeds zoolang uit". Maar wellicht nog niet zoolang, als gij zoo van heeler hart den duivel volgde ? Vergeest toch niet, dat in het gewone leven een verrader geen genade ontvangt. God doet dat wel, maar op Zijn tijd.

Zoudt , gij dan willen murmureeren ? Neen, niet alzoo : Als Hij vertoeft verbeidt Hem, Hij zal gewisselijk komen. Ja, is die Geest reeds niet tot u gekomen, oprecht bekommerde ? Van nature klaagt een mensch toch niet over zijn zondeboeien en over zijn slavernij ?

En als lezers niet kunnen ontkennen, dien Geest te bezitten, dan is dat dank te weten aan, Christus' arbeid. Gij zult u - deze meditatie lezend — herinneren dien tijd, waarin u die banden des doods zoo wondden, maar ook het oogenblik dat die Geest u de vrijmaking schonk.

Dan kan en mag het ook niet anders zijn dan dat gij in uw taal de groote werken Gods looft en prijst, evenals de discipelschaar op dien Pinksterdag.

En als juist vandaag of morgen u allerlei machten uit de duisternis zouden benauwen, wijst deze terug, en zegt de woorden van onzen tekst: „Waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid".

Heerlijke vrijheid kan hier genoten worden als een voorproef van die volkomen vrijheid in dat oord, waar geen dood, geen rouw, geen moeite, geen gekrijt en geen zonde meer zal zijn, alleen een liefelijke band aan den Drieëeniigen God.

(Woudenberg)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's