Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de kennisse Gods.

XXII

Van de kennisse Gods.

Ondanks de verschuiving, die men tegenwoordig waarneemt, Iaat zich een zekere schuwheid, althans reserve opmerken tegenover de traditiorneele leer. Dit vindt zijn aanleiding niet slechts in de meening, dat de klassieke belijdenis verouderd en overleefd zou zijn. Veeleer heeft deze meening zijn oorzaak in de gewijzigde Schriftbeschouwing, die zich in de nieuwe theologie aandient. Volgens deze wordt nog wel het gezag van het profetisch en apostolisch getuigenis ten aanzien van de openbaring erkend, hoewel men daaraan geen normatieve kracht wil toeschrijven. Wij zouden dus niet de geopenbaarde waarheid Gods, niet Gods Woord in de Heilige Schrift bezitten, maar slechts een min of meer nauwkeurig getuigenis aangaande de waarheid. De Waarheid zelve, dat is Christus, is boven en de kennis der Waarheid wordt op aarde niet gevonden.

In het Iicht van zulke beschouwingen is het begrijpelijk, dat men de traditioneele leer verouderd heet, want deze staat in de belijdenis, dat God Zich in Zijn Woord heeft te kennen gegeven, dat Hij daarin spreekt, dat Hij de Belover is van het Evangelie Gods, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, en dat Hij in en door Hem de verborgenheid van Zijn Raad jegens ons heeft bekend gemaakt.

Het ligt dan ook voor de hand, dat de nieuwe opvattingen haar invloed doen gelden op de dogmatiek, op haar methode en op haar waardeering. Zij wil bij uitstek Bijbelsch zijn, wijl toch alleen het getuigenis der openbaring haar uitgangspunt en richtsnoer kan zijn.

Zij strijdt tegen scolastiek en rationalisme en wil al wat naar natuurlijke theologie zweemt uitroeien.

En wij mogen niet ontkennen, dat daarin een euvel wordt bestreden, hetwelk niet alleen onder de theologen talrijke slachtoffers heeft gemaakt, maar ook de theologie van haar eigen fundament heeft afgeschoven en het kerkelijk leven heeft verwoest. In dit opzicht kan men dus spreken van een gunstige reactie dezer nieuwe bezinning, welke inmiddels niet vrij is van de kwaal, die zij zoekt te bestrijden. Ook in de nieuwe theologie is een complex van humanistische invloeden werkzaam, welke haar belasten met de wetenschap van den negentiende-eeuwschen geest. In den grond der zaak is de Schriftopvatting der nieuwe theologie geïnspireerd door het wijsgeerig dogma der onkenbaarheid Gods. Uit dien hoofde komt zij ook met zich zelf in verlegenheid, omdat daarmede Godskennis ten eenenmale uitgesloten en alle spreken over God een onverklaarbare verbeelding zou zijn.

Dank zij het feit, dat de mensch ook van openbaring weet te spreken, kan althans het wijsgeerig onmogelijke en onverklaarbare worden aangegrepen. Dat er op aarde over God gesproken kan worden, kan zijn oorsprong vinden in een openbarende daad Gods. Dat moet wel zoo zijn, indien althans dat spreken over God eenigen grond mag hebben en eenige waarheid bevatten, of althans op de waarheid betrokken mag zijn.

Zoo wordt openbaring een onderwerp van bezinning. God is immers ten eenenmale gansch anders dan wij. Als er dus sprake moet zijn van openbaring, dan kan in eigenlijken zin van Godskennis nog niet worden gesproken. De openbaring geldt toch een geheel andere wereld, een goddelijke werkelijkheid en wij leven in onze menschelijke werkelijkheid. Een goddelijke orde en een menschelijke orde staan hier tegenover elkander, onvergelijkelijk en gansch ongelijk. Wat wij omtrent die wereld van goddelijke en boven deze aarde verheven orde willen leeraren, haalt niet bij die werkelijkheid, kan niet goddelijk zijn, maar is en blijft menschelijk, aan menschelijke normen onderhevig. Daar moge een of ander contact worden aangenomen, tengevolge waarvan het geloof wordt gewekt en de mensch op zijn wijze over goddelijke zaken spreekt en denkt, maar dit alles is aardsch en niet op één lijn te stellen met de hemelsche waarheid.

Zoo wordt het wijsgeerig dogma van de onkenbaarheid Gods ook op de openbaring toegepast. Niet alleen God, maar ook de goddelijke openbaring is onkenbaar. Men neemt n.l. openbaring in den zin van den zich openbarenden God, en wel nadrukkelijk van God, die Zich in Jezus Christus heeft geopenbaard. Wij weten daarvan slechts, wat de ooggetuigen daarvan hebben gemeld. Alzoo hebben wij van doen met een openbaring van God in Jezus Christus. Buiten deze openbaring in Jezus Christus blijft Hij alzoo toch de Onkenbare. Jezus Christus is dan de openbaring van dien onbekenden God en over die openbaring spreken wij krachtens hét getuigenis dergenen, die Jezus Christus hebben aanschouwd. Zoo zijn wij van die openbaring in Jezus Christus niet alleen verwijderd door de distantie der geschiedenis, maar, wijl Christus de Heere in den hemel is, ook door de onoverbrugbare klove tusschen hemel en aarde. Wat wij openbaring noemen, het getuigenis der ooggetuigen, kan dan ook slechts in afgeleiden zin dien naam dragen. De openbaring, dat is Jezus Christus, is dan evenzeer onkenbaar als God. Hij alleen is dè openbaring, de Waarheid.

Hetgeen ons daaromtrent in de Heilige Schrift is overgeleverd, kan als menschelijk getuigenis volgens deze beschouwing geen normatief gezag laten gelden aangaande de Waarheid.

De Waarheid van God en de, goddelijke dingen wordt tot een theologisch probleem gemaakt en heel de theologie gaat op in het dogma, dat de Waarheid Gods verborgen is, en dank zij het getuigenis der apostelen en profeten, een voorwerp van menschelijke bespiegeling kan zijn.

Zelfs het stellen van de Waarheidsvraag, waarvan sommigen den mond vol hebben, is niet dan een ijdel spel. Van te voren toch heeft men uitgemaakt, dat de waarheid der goddelijke dingen onbereikbaar hoog boven ons kennen is verheven. Zij onttrekt zich aan ons in een transcendente wereld. En als men in deze wereld al over die boven ons verheven wereld spreekt, is het toch alles slechts machteloos menschelijk gebeuzel. Men moet daarbij steeds voor oogen houden, dat het alles geheel anders is. Als het mogelijk ware, zouden wij met onze gedachten van de eene wereld in de andere moeten overgaan. Men denkt dan z.g. dialectisch. Doch ook die dialectiek kan moeilijk wat anders zijn dan een zekere kunst, waarop men Lange's definitie zou kunnen toepassen van welbewuste zelfmisleiding.

Intusschen leidt deze beschouwing tot allerlei consequenties, welke men de practijk zou willen opdringen. Van een theologie in eigenlijken zin kan niet meer worden gesproken. Theologie is een zwevend begrip geworden. De richtingen kan men niet meer ernstig nemen. Van goddelijke waarheden, die ons geopenbaard zouden zijn, kan men niet meer spreken. En wijl men weigert normatief gezag aan de Heilige Schrift toe te kennen, is ook het beroep op haar uitspraak krachteloos gemaakt. Men kan deze speculatie dan ook alleen als theologie aandienen in een wereld, die van de waarachtige Godskennis is vervreemd.

En terwijl men — zij het ten deele met recht — het rationalisme van een theologisch verleden afkeurt, verspert men den weg tot de ware theologie door het wijsgeerig dogma van den onbekenden God, dat in zijn Kantiaahsche gestalte werd voorbereid door het gewrocht van den libertijnschen geest, hetwelk Deïsme heet. Achter al deze beschouwingen werken ook de invloeden van de Schriftcritiek, welke de Heilige Schrift voor een verzameling van menschelijke geschriften hield.

Aan den anderen kant staat men voor het feit, dat de Bijbel werkt als openbaringsorgaan, en men erkent, dat hij als zoodanig betrekking heeft op een wereld, welke zich voor het oog des geloofs ontsluit. Mogelijk is dit reeds te orthodox uitgedrukt. Want hoewel men aan den Bijbel wel eenige functie toekent in verband met inwendige openbaring en geloof, — en hoe zou men anders? Immers wat zou men toch kunnen voortbrengen in deze theologie, als men den Bijbel niet had? Wat anders dan wijsgeerige speculaties, welke men thans als afgoderij aan de kaak stelt?

Hoewel dus deze theologie van de Bijbelsche gegevens afhankelijk is, eischt men een vrijheid tegenover de Heilige Schrift, die haar als norm des geloofs afwijst. En die vrijheid wil men dan nog ontleenen aan — ik weet niet — welke werking van den Heiligen Geest. Zoo wordt de Heilige Schrift gemaakt tot een gebrekkig middel, hetwelk het geloof, weliswaar, niet kan missen, maar inderdaad wordt het geloof boven de Schrift verheven.

Er zou dus geen kwestie van zijn, dat het geloof door de Schrift bevestigd wordt, zooals de belijdenis der reformatie leert (Art. 5, Ned. Gel. bel.), want men erkent haar niet als norm des geloofs. Het fundament der apostelen en profeten zou dus weggezonken zijn, en wij zouden in haar niet het geopenbaarde Woord Gods hebben. (Art. 3, Ned. Gel. bel.).

Wij laten in het midden, waar deze theologie, die met haar eigen tegenstellingen worstelt, zal uitkomen. Deze omkeering van zaken neemt de vastheid van het profetische woord weg en ondermijnt het draagvlak des geloofs en van het leven der kerk.

Het is dan ook om het even, of een verstandelijke, een gevoels- of een geloofsinstelling zich boven de Heilige Schrift verheft. Wellicht werken deze factoren tezamen. En hoe needrig men ook van den mensch spreekt, in den grond der zaak treedt hierin een hoogmoed aan den dag, die weigert zich onder de geopenbaarde waarheid te voegen.

Op die wijze, zou men nog wel van de leer der kerk aangaande God kunnen spreken en daarop critiek oefenen van uit de ingenomen stelling, maar van een kennen Gods zou geen sprake kunnen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 oktober 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's