Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van de kennisse Gods. De Naam Gods.

XXIV

Een naam is aanduiding, teeken van een persoon of een zaak. Wij geven aan menschen en dingen namen ter onderscheiding. Daarom bedoelt een naam iets wezenlijks te zeggen, iets dat aan het wezen uitdrukking geeft.

Naamgeving onderstelt alzoo een zekere kennis van het wezen. Zij duidt op het vermogen van den mensch om te kennen en te onderscheiden. Een naam is dan ook alleen juist, indien zij uitdrukking geeft aan het wezen.

Maar daarom is een mensch ook niet bij machte om een naam te vinden, waarmede hij God zou kunnen eeren. Immers, hoe zouden wij God kennen, indien Hij Zich niet aan ons geopenbaard had.

En, bovendien, wie zal het Wezen Gods doorgronden dan de Heilige Geest, die de diepten Gods doorzoekt en de Zoon, die genaamd wordt de Engel Zijns aangezichts, in Wiens binnenste de Naam is. (Vgl. Exodus 23 : 20 v.).

Wij zouden dan ook geen Naam van God kennen, zoo Hij Zelf Zijn Naam niet had bekend gemaakt. (Ex. 3).

De naam Jehovah is echter niet de eenige naam, waaronder de Heere zich heeft geopenbaard. Vele zijn de namen en benamingen, waarmede de Heere te kennen geeft, wie en hoedanige Hij jegens ons is.

En daarin daalt Hij af in onze wereld, opdat Hij Zijn volmaaktheden zou bekend maken op een menschelijke wijze. Daardoor is het mogelijk, dat wij over God kunnen spreken. Want, hoe zouden wij anders dan op menschelijke wijze over God kunnen spreken?

Dit is voor velen een reden om van anthropomorphisme te spreken, d.w.z. van menschvormigheid. Zij vinden dat niet echt. God is immers boven de schepselen verheven. En dus, al wat wij op zoo menschelijne wijze uitdrukken is van God een mensch maken. Hem als mensch voorstellen. Dat gaat alles Hem voorbij. Het raakt Hem niet. Het is de menschelijke verbeelding en eigenlijk afgoderij.

Het waarachtig geloof verstaat dit echter geheel anders. Want het verstaat zeer wel, dat de Heere is de Verhevene, die in de hoogte woont, die troont in het ontoegankelijk licht, de Heilige Israels, voor Wiens aangezicht geen sterveling kan bestaan.

Maar het waarachtig geloof verstaat ook, dat God in Zijn ondoorgrondelijke goedertierenheid tot het schepsel is nedergekomen en op menschelijke wijze zich heeft bekend gemaakt. De Godsopenbaring is reeds in zekeren zin een menschwording en een voorbereiding van de vleeschwording des Woords, waarin Hij zelfs ons vleesch en bloed heeft aangenomen.

Het geloof verstaat ook, dat de Heere zich zelf alzoo heeft geopenbaard en op schepselmatige wijze wilde gekend wezen.

Wat echter zouden de tegensprekers willen ? Zouden zij verlangen, dat de verheven God zich op een goddelijke wijze — dat is zooals Hij alleen zichzelf bekend is — zou openbaren?

Vooreerst zou dat geen openbaren zijn, daar de eeuwige God dan voor het schepsel onkenbaar bleef. Alleen een wezen, dat Hem gelijk en wezensverwant ware, zou Hem kunnen kennen, zooals de Zoon en de Heilige Geest, die met den Vader eenswezen zijn. Hem kennen.

Geen schepsel echter kan in het Wezen Gods indringen en in Zijn goddelijke zelfkennis deelen. Wij verbeelden ons dan ook niet, dat wij aardsche stervelingen — ook al werden wij begenadigd met waarachtige kennisse Gods, — deze kennis op een Gode-gelijke en evenwaardige wijze zouden dragen. Maar wij zijn er van doordrongen, dat wij over de onzienlijke dingen Gods spreken en dat Hij ons Zijn goddelijk deugdenbeeld heeft willen openbaren in de teekenen van ons menschelijk bestaan. De Heere heeft ons willen bekend maken, hoedanig Hij jegens ons is, om met Calvijn te spreken, en hoe zouden wij dat ooit kunnen verstaan, indien Hij niet in ons eigen leven en bewegen ware ingekomen ?

Dit echter doet anderzijds van de waarheid der openbaring niets af. Want dat is nu weer een gevaar van den anderen kant. Als God zich dan op zoo menschelijke wijze heeft geopenbaard, hebben wij dan in de voorstellingen der godde­lijke dingen de waarheid wel? Het menschelijke is toch maar menschelijk en niet goddelijk.

Na al wat wij over deze dingen reeds hebben opgemerkt, is het niet noodig daarover uitvoerig te zijn. Want is het niet veeleer, dat al deze vragen opkomen uit onze blindheid en zonde ?

Want, indien wij recht stonden voor God, zooals wij uit Zijn hand zijn voortgekomen, zouden wij niet in alle werken der schepping Zijn goddelijke almacht en heerlijkheid opmerken?

Zouden wij nog vragen, of het scheppende Woord, zoo wij dit verstonden als de dichter van den 19en psalm, waarheid is ? Immers neen?

Zoo is ook het geloof overtuigd van de waarheid der openbaring, omdat het Gods eigen sprake daarin verneemt.

Maar ons verstand is verduisterd en bij al het pogen van den mensch om het te verhelderen wordt hij nog bezwangerd met wijsgeerige dogmata, die hem nog verder van den weg brengen. Helaas is de theologie daarvan ook niet verschoond gebleven, zelfs, als zij zich bewust was tegen dat gevaar te moeten strijden.

Zelden ontkomt zij daaraan, als zij over de Godskennis gaat handelen.

Dan toch ziet zij zich voor de taak gesteld om te spreken over de voorstelling van het goddelijk deugdenbeeld, hetwelk ons in de Heilige Sclirift gegeven is. En reeds van ouds gewaagde men dan van de „eigenschappen" Gods. Men gevoelt wel, dat het begrip eigenschap niet voldoet, omdat men daaraan den zin hecht van iets bijkomstigs. Vandaar dat velen de voorkeur geven aan het woord deugd of volmaaktheid.

Zoo komt men weer in dezelfde kwesties, want wij hebben geen enkel woord of begrip, dat zou kunnen uitdrukken, wat men bedoelt. ledere deugd of volmaaktheid ziet toch op het wezen Gods. Zoo behoort bij ieder woord een goede verstaander. Zonder geloof kan men geen dogmatiek schrijven of verstaan.

Dan komt de vraag: waarmede zullen wij aanvangen ?

Met de namen Gods. Dat ligt voor de hand en dan dient zich in de allereerste plaats Exodus 3 aan, waar God aan Mozes Zijn Naam Jehovah bekend maakt.

Jehovah: Ik zal zijn, die lk zijn zal. Wij zullen niet alles weergeven, wat in de geschiedenis der theologie aan deze plaats aan wijsgeerige gedachten en begrippen is vastgeknoopt. Dat zou ons te ver van ons doel afleiden. Het zij genoeg op te merken, dat de theologie zich liet verleiden tot een beschouwing over het wezen Gods, die in den grond der zaak meer wijsgeerig dan theologisch was.

De nieuwe theologie van onze dagen bedoelt zich daartegen radicaal te verzetten, en wil zuiver Bijbelsch zijn. Hoe prijzenswaardig dit streven ook is, kan zij o.i. daarin niet geslaagd heeten. Zij gaat uit van een distantie-theorie, die zelfs haar uitlegging van den Bijbel beheerscht. De nieuwere uitleggers van Exodus 3 zijn trouwens allen gekant tegen een opvatting van den Godsnaam in den zin van een wijsgeerig begrip, als zou God zich hebben bekend gemaakt als het absolute zijn.

Zij zijn van meening, dat God op de vraag van Mozes antwoordende met: „Ik zal zijn, die Ik zijn zal", eigenlijk niet een Naam zou hebben genoemd, maar bedoeld zou hebben : zich in Zijn verhevenheid terug te trekken : „Ik ben, die Ik ben". „Gij zult wel ervaren, wie Ik ben".

Het is echter opmerkelijk, dat God zich aan Mozes bekend maakte als de God van Abraham, Izak en Jacob. Hij, die Mozes roept, is Dezelfde. Hij heeft zich aan de vaderen geopenbaard en Hij is Dezelfde, de Onveranderlijke. De Fransche vertaling zegt de Eeuwige.

En zonder daaraan wijsgeerige speculaties te verbinden, ligt er in dezen Naam : Ik zal zijn, die Ik zijn zal, toch zeker meer uitgedrukt dan sommigen willen aannemen. God openbaart zich als de Getrouwe, die niet verandert, de God des Verbonds, die aan de kinderen Israels de belofte, aan de vaderen geschonken, zal vervullen. En in den weg, dien Hij met Zijn volk neemt, zal Hij openbaren, hoedanige Hij is voor Zijn volk. De Naam Gods.: Ik zal zijn, die Ik zijn zal, wordt in de Statenvertaling weergegeven door den titel Heere en in de prediking vaak weergegeven door Jehovah. Daarbij volgt men een afwijkende lezing. De Joden toch spraken dezen Godsnaam niet uit, maar lazen die met de klinkers van het Hebreeuwsche woord Heere of God.

Daarmede werd ook een andere benoemingsnaam van God aangeroerd: De naam Heere, in profaan gebruik heer. De beteekenis is duidelijk. Denk aan de tegenstelling heer en knecht, heer en slaaf. De heer is de machtige. Zoo wordt met den naam Heere gewezen op Zijn almacht. Alle dingen zijn Hem onderworpen. Daarop duidt ook de naam Elschaddai. (Gen. 17 : 1). Reeds de naam El duidt op den almachtigen Schepper. De toevoeging schaddai ziet op de almacht Gods in betrekking tot het werk Zijner genade. Hij is niet alleen de God, die aan Abraham Zijn belofte geeft, maar ook machtig is Zijn heilsraad te vervullen.

De naam El, meestal meervoud Elohim, wordt gewoonlijk vertaald met ons woord God. De taalkundige afleiding van ons Hollandsche woord God is onzeker.

Prof. Bavinck geeft in zijn dogmatiek (II, 135) een schoone opsomming der Godsnamen, waarmede wij dit gedeelte willen beëindigen. Elohim duidt God aan als Schepper en Onderhouder aller dingen.

Elschaddai doet Hem kennen als den Sterke, die de natuur dienstbaar maakt aan de genade. Jehovah beschrijft Hem als dengene, die in Zijn genade trouwe houdt in eeuwigheid.

Jehoyah Zebaoth (der heirscharen) teekent Hem ais Koning vol heerlijkheid, die, door Zijne geordende heirscharen omringd, als de Almachtige in de gansche wereld heerscht, en in Zijnen tempel eere en hulde ontvangt van al Zijne schep­selen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 oktober 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's