Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Protevangelie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Protevangelie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gen. 3 vs. 15. En ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen.

Het woord over de slang is kennelijk een vloekwoord. En een vloek, die meer inhoudt dan de voortaan onvermijdelijke strijd tusschen menschen en slangen. Immers, achter de slang, het door God in het stof gesmeten werktuig, is het de booze, wien de vloek treft.

„Ik zal vijandschap zetten". Dat beteekent, dat de Heere God het verbond tusschen den mensch en den satan uiteenbréékt.

Daar zit iets gewelddadigs in. Deze vloek over de slang heeft gevolgen niet alleen voor den booze zelf, maar ook voor ons. God legt een ban over het heele menschenleven en maakt het tot een leven vol strijd, onrust, gejaagdheid, onvrede, pijn en wonden.

Onmogelijk is het nu immers voor den mensch om in de zonde rust en bevrediging te vinden. Onmogelijk om aan den kant van satan gelukkig te zijn.

Onmogelijk ook om ons te verschuilen achter den booze en de verantwoordelijkheid voor het kwaad van ons af te schuiven.

Maar aan den anderen kant: Wat is een mensch, wiens hielen vermorzeld zijn ? Wat vermag hij nog tegen den vijand, die hem op de knieën heeft gedwongen ?

„Ik zal vijandschap zetten", spreekt de Heere. En daarom strompelt geslacht na geslacht voort, gebeten aan de hiel, machteloos om overeind te blijven en toch ook weer niet in staat om bij het kwaad rust te vinden.

„Ik zal vijandschap zetten".

En daarom zijn wij ondanks onze hulpeloosheid toch verantwoordelijk. Verantwoordelijik voor al onze daden, woorden en gedachten, maar zonder dat wij ons verantwoorden kunnen.

„Ik zal vijandschap zetten".

En daarom kan de menschheid haar pogingen maar niet opgeven om 't nu eens beter te doen, alles anders te maken, het paradijs weer op aarde te brengen, nooit meer oorlog te voeren — tragische pogingen, die altijd weer gedoemd zijn tot mislukking. Daarom is de weg naar de hel geplaveid met goede voornemens, die wij naar niet kunnen loslaten, al kunnen wij ze evenmin houden.

Maar nu bevat juist deze vloek over de slang, met zijn somber perspectief, een blijde, een bevrijdende boodschap. Deze tekst wordt wel eens genoemd met een vreemd woord : Protevangelie, d.i. eerste Evangelieverkondiging. En wie zijn Catechismus kent, die herinnert zich wel de passage : „het heilig Evangelie, hetwelk God zelf eerstelijk in het paradijs hééft geopenbaard" (Vraag 19).

Daar is nog iets anders te zien, dan een strompelende, verongelukte mensch, met verbrijzelde hielen in een hopelooze strijd.

De kern van de vloek over de slang luidt: „Datzelve (d.i. het zaad der vrouw) zal u den kop vermorzelen".

Daar schemert de morgenstond door de donkere nacht van nood en nederlaag. De tekst is een echte Adventstekst. Hij predikt ons een Held, de Leeuw uit den stam van Juda, den Sterke : Hem, van Wien gezegd kon worden : „God heeft Zijn Zoon gezonden, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou", Christus, het Zaad der vrouw, geworden uit een vrouw in de volheid des tijds. Nu krijgt dit woord een nieuwe klank : Menschenkind, gij behoeft niet te wanhopen, gij behoeft niet zelf den booze te overwinnen. Gij hebt met een overwonnen vijand te doen.

Wij mogen het u aanzeggen, gekwelde, ontruste, ellendige, gebeten, geschonden mensch : De duivel heeft niets meer over u te vertellen ; hij heeft geen recht op u,  geen zeggenschap over u. Gij behoort niet bij: den duivel ; dat maakt hij u maar wijs.

God de Heere heeft vijandschap gezet. Bij Hem behoort gij, bij 't Licht, bij 't Leven ; bij Hem móógt gij behooren. Waarom ?

Omdat wij dan toch in ons binnenste nog zoo heel kwaad niet zijn ? Omdat wij toch van binnen nog goddelijk zijn en bij Hem hooren van nature ?

Ach, wie dat denkt, moet maar zien, dat hij het alleen met den booze klaarspeelt. Neen, louter en alleen, omdat de Heere vijandschap gezet heeft en Christus Jezus die vijandschap heeft vervuld.

Daarom is er de eenige troost in leven en in sterven : te gelooven, dat ik Zijn eigendom ben, dat Hij mij met Zijn dierbaar bloed uit alle geweld des duivels heeft vrijgekocht; dat ik niet meer bij den satan behoor, maar bij Christus en door Hem bij God.

„Zoovelen, die Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden". Dat is een Nieuwtestamentische vertaling van het : „Ik zal vijandschap zetten".

Kinderen Gods, inplaats van kinderen des duivels. Helaas, niet allen hebben Hem aangenomen. De meesten niet. Zij hebben het Woord niet geloofd.

Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Ze hebben de duisternis liever gehad. Ze hebben geprobeerd de onrust van binnen te verdooven en het zich toch nog wat behagelijk te maken in de zonde. Of ze hebben gedacht, dat ze zoo slecht nog niet waren, dat ze het zelf wel met de macht van den booze konden klaarspelen. Ze hebben geleefd op hun goede voornemens, op hun verandering, op hun werken, deugden en goede bedoelingen. En het einde was en is nog altijd : de buitenste duisternis.

Maar zoovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.

Dat kan geen duivel met al de macht der hel ; dat kunnen geen overheden, geen machten, geen geestelijke boosheden in de lucht tegenhouden, dat gij een kind van God wordt, zijt — wanneer gij u houdt aan Zijn Woord en gelooft in alle strijd en nood, tegen alles, wat gezien wordt, in : Ik behoor bij God, ik ben niet van satan, maar van Jezus Christus. Ga weg, satan, wat heb in met u van doen, leugenaar en menschenmoorder — ik houd mij aan het Woord der Waarheid van Hem, Die gezegd heeft: „Ik zal vijandschap zetten".

Wanneer de Heere God vijandschap zet, dan trekt Hij een scheur, dan slaat Hij een breuk met Zijn Woord. Een breuk tusschen „vrouwenzaad" en "slangenzaad".

Het is vaak zoó voorgesteld, alsof dat een breuk beteekent tusschen degenen, die in Christus Jezus gelooven en die niet in Hem gelooven. Maar dat staat er niet. Zoó oppervlakkig ligt de zaak hier niet. „Slangenzaad", dat zijn immers geen menschen. Slangenzaad, dat is, wat rechtstreeks uit den duivel is.

De echte „antithese" gaat dan ook heel wat dieper, n.l. dwars door onszelf heen. Het is de breuk tusschen geloof en ongeloof, die in één hart strijd voeren — tusschen oude mensch en nieuwe mensch in één en denzelfden Christen. Wie waarlijk het Woord „Ik zal vijandschap zetten", gehoord heeft — wie 't zóó gehoord heeft, dat dat Woord hem heeft vastgegrepen en niet meer loslaat, die heeft een breuk in zijn leven, dwars door zijn leven heen, een tweestrijd in eigen leden.

Dat is de strijd tusschen wat gezien wordt en wat geloofd wordt naar Gods eigen Woord. Of is het geen strijd, geliefden, die ons als in tweeën scheurt : Te moeten gelooven : satan kan ons niets meer doen — en te moeten zien, hoe wij struikelen, vallen, verliezen.

Te moeten gelooven : ik behoor niet bij den booze — en te moeten zien hoe wij altijd weer aan zijn influisteringen gehoor geven.

Te moeten gelooven : satan is overwonnen, zijn kop is vermorzeld — en te moeten zien hoe daar een booze macht in onze leden is, waar wij vruchteloos tegen worstelen.

Lees Rom. 7 er maar eens op na over dien strijd. Maar het is nochtans een gewonnen strijd. Nochtans zullen wij daarom niet vertwijfelen. Het Woord des Heeren staat vast : „Ik zet vijandschap".

En nu mogen wij u op nog een andere Nieuwtestamentische vertaling van onze tekst wijzen. Een gewaagde vertaling, naar den mensch gesproken.. Een afgrond, waarin ieder te pletter valt, die dit woord misbruikt. Maar een onzegbare troost in den strijd des geloofs.

Het staat in Rom. 7 : „Ik dan doe datzelve (het kwade), niet meer, maar de zonde, die in mij woont".

Dat is de uiterste consequentie van het „Ik zal vijandschap zetten". Een lichtstraal, die één oogenblik het dikwijls duistere pad verlicht van hem, die hangt aan het Woord en aan het Woord alléén.

Res. Legerpredikant. Nijmegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Protevangelie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's