Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtmatigheid van den Kinderdoop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtmatigheid van den Kinderdoop

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„In de Waagschaal" van 17 Jan. j.l. geeft een artikel van ds. L. Nieuwpoort onder bovenstaanden titel, dat eindigt met de conclusie : „Daarom is de kinderdoop een onordelijke, een verwilderde sacramentsbediening".

Indien deze dominé gelijlk heeft, moet de kerk zoo spoedig mogelijik overgaan tot afschaffing van den kinderdoop.

Wij vragen niet, wat er dan van de kerk zou terecht komen. En dat in dezen tijd. Men praat over volkskerk. Tegelijkertijd met den kinderdooip ; kan men ook de gedachte aan een volkskerk laten varen.

Erger nog dan het verlies van de volkskerk zou echter de overtredimg zijn, welke daar ligt uitgedrukt in de conclusie van dominé L. Nieuwpoort. Onrechtmatig zou de kinderdoop zijn ! Welk een aspect van Barthiaanschen invloed.

Op welken grond wordt de conclusie aangaande dit misbruik voorgesteld ?

Erg stevig is die grond niet. Zij rust op enkele beweringen van. prof. Barth. Naar zijn meening zou er in de Roomsche, Anglicaansche en Lutlhersche doopopvatting plaats voor den kinderdoop zijn, maar niet in de gereformeerde. Deze laatste onderstelt de orde: verkondiging—geloof— doop. Barth legt er nadruk op, dat deze orde niet mag verbroken worden. De doop moet volgen op het geloof.

Dit klinkt op mijn minst formalistisch. Het zou er overigens op neer komen, dat iemand niet mag gedoopt worden, tenzij hij eerst gelooft. Maar hoe zal men weten, dat iemand waarachtig gelooft ? De hyprocriet toch zou ook niet gedoopt mogen worden. Hoe weet men, dat men niet met een hyprocriet van doen heeft ?

Wij zijn geen kenners der harten en zouden dus den Doop feitelijk niet kunnen toedienen. Door den Doop aan de voorwaarde van geloof te binden, maakt men ook den Doop der volwassenen zeer moeilijk. De kracht van het doopbevel zou spoedig verbleeken achter den eisch van innerlijk licht en tot Doopersche practijken leiden. Juist de gereformeerden hebben van meet af tegen de Doopersche leer en practijken gewaarschuwd door op Gods Woord en verbond te wijzen als op den eenigen grond der zaligheid.

Men heeft den kinderdoop aan de leer over het verbond opgehangen. (Wij spatiëeren), zoo de schrijver. Een verlegenheidspositie dus. En op het verbond Gods heeft ds. N. zoó weinig gezicht, dat hij spreekt van een „zonderling eenzijdig verbond, dat niet gesloten, maar opgericht en gegeven wordt". Tot zulke oordeelen leidt het Barthiaansche openbaringsmonisme en hoewel ook in deze theologie God alles doet, zoozeer, dat volgens verdedigers van deze leer Christus ook voor de Zijnen gelooft, bewijst men van het leven van Gods gemeente nog weinig te verstaan.

Anderzijds, als het zoo staat, dat de Heere Jezus Christus ook voor ons gelooft, dan vraagt men zich af, waarom men zich nog over de orde geloof en doop bekommert.

Wat kan dat dan uitmaken ? Welk bezwaar kan er wezen om allen, ook de kinderen, op het geloof van Christus te doopen ?

Wat bezwaar kan daartegen worden aangevoerd, van een zijde, die de leer der praedestinatie verklaart in den geest van een volstrekt algemeene verzoening : Hier allen verloren; daar allen verkoren?

De schrijver gevoelt er iets van. Hij merkt op, dat gelooviige ouders, die het woord van Gods beloften hooren, daaraan geloof geven en daarop vertrouwen en aldus kennis hebben van de barmhartigheid Gods jegens ons, zich geen zorg behoeven te maken of hun kinderen, in het rijk Gods zijn. Gods beloften gelden inderdaad ook voor hun kinderen. Niet omdat het kinderen zijn uit Christen-ouders geboren en omdat die ouders geloovig zijn. Zij gelden, omdat die kinderen evenals hun ouders vleesch zijn en alle vleesch onder het heil Gods besloten ligt.

Een ander is wat God door woord en geest doet en een ander wat de kerk met het sacrament heeft te doen, zoo luidt het verder.

Ziedaar de nieuwigheid van deze leer. Volgens onze belijdenis is het God, die ons het gebruik der sacramenten beveelt, zoodat de kerk die heeft te bedienen overeenkomstig de instelling en niet meer.

Anders heeft de kerk met de sacramenten niet te doen. Maar God doet wat. Hij sterkt ons geloof en Zijn Heilige Geest, die ons in het Evangelie leert, verzekert ons door de sacramenten, dat onze volkomene zaligheid in de eenige offerande van Christus staat. (Heidelb. Catech. Zondag XXV).

Geen plus van het sacrament boven het Woord, maar Woord en sacrament zijn gericht op den eenigen grond onzer zaligheid.

En zoo waarlijk de apostel leert, dat wij in Christus, dat is in Zijn dood, gedoopt zijn (Rom. 6 vs. 3), zoo waarlijk kunnen ook onze kinderen in Hem gedoopt worden. Want wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt. (1 Cor. 12 vs. 13).

De Doop geeft ook uitdrukking aan een relatie tot het lichaam van Christus. Er is een collectieve betrekking in den Doop. Een gemeenschappelijke het gansche lichaam van Christus rakende betrekking. In dit opzicht raakt de Doop de gemeente als geheel. Zoo kon hij een standaard en veldteeken van de gemeente van Christus worden. En het is in deze gemeenschappelijke betrekkimg, dat de Doop van de kleine kinderen der gemeente rust. De beloften Gods worden verzegeld aan Zijn gemeente. „U komt de belofte toe en uw kinderen en allen, die verre zijn, zoovelen als de Heere er toe roepen zal.

De kerk heeft twee zijden. Zij is instelling Gods. Dat is haar goddelijk aspect. En zij is gemeenschap der ware Christgeloovigen. Het bevel van den Doop valt aan de zijde van de instelling Gods. Op die goddelijke instelling en dat goddelijk bevel kan de kinderdoop zich beroepen. Anderzijds doet de kerk als gemeenschap der ware Christgeloovigen een beroep op de leden, op hun persoonlijk geloof en het gebruik der sacramenten.

Verre van een onordelijke en een verwilderde sacramentsbediening te zijn, doet de kinderdoop een beroep op de orde van Gods verbond. Wanneer wij den weg van ds. N. zouden volgen, zouden wij eerst recht wanorde krijgen, maar als wij met de vaderen aan het verbond Gods vasthouden, en om der hypocrieten wil een Christelijke tucht handhaven, zal de goddelijke orde heerschen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

De rechtmatigheid van den Kinderdoop

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's