Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

Een zondares aan de voeten van den Heere Jezus

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus antwoordende, zeide tot hem: „Simon, ik heb u wat te zeggen". En hij sprak: „Meester, zeg het". Lucas 7 : 40

De Heiland was door Simon, den Farizeër, aan den maaltijd genoodigd. 't Was echter niet van harte, dat Simon Hem aan den disch had genoodigd. Dan zou hij Hem stellig bij het binnenkomen naar Oostersche gewoonte een kus hebben gegeven, en dan zou hij zeker den Heiland de gelegenheid hebben gegeven om zich de voeten te wassehen. Ook de kostelijke zalfolie mocht bij zulk een gelegenheid nimmer ontbreken.

Niets van dat alles ! Met bestoven voeten lag Hij aan den disch. De kus en de zalfolie waren achterwege gebleven. Het gebeurde wel meer, dat de Farizeen den Meester uitnoodigden, maar dan deden ze dat alleen om Hem waar te nemen, of ze Hem misschien op een verkeerd woord konden betrappen. Daar kwam opeens een vrouw binnen, uit de stad, een vrouw, die een zondares was. Men heeft in het Oosten aangaande de gastvrijheid geheel andere begrippen dan bij ons Westerlingen. Bij ons waagt men het niet om bij iemand, die ons geheel vreemd is, zoo maar binnen te stappen om van zijn gastvrijheid gebruik te maken.

Een vrouw, die een zondares was.

„Zondaren en zondaressen zijn wij allen", zoo hoor ik u zeggen. Ge hebt gelijk, maar dat woord zondares moet ons hier nog wel wat meer hebben te zeggen. Ik kan het mij niet anders voorstellen, of we hebben hier te doen met een beruchte, onzedelijke vrouw. Iedereen in de stad, en dus ook Simon, zal wel hebben geweten, dat dit een slet van een vrouw was. Maar Simon durfde haar de gastvrijheid niet te ontzeggen. Wat zal hij het echter vervelend gevonden hebben, dat die befaamde vrouw hem nu juist in zijn gesprekken met den rabbi van Nazareth kwam storen.

En wat mag die vrouw hebben heengedreven naar het huis van Simon, den Farizeër ? Het geschiedverhaal zegt ons, dat ze gehoord had dat de Heere Jezus in het huis van Simon was. Het was er haar dus om te doen dat ze den Heiland mocht ontmoeten. O, wat mag haar toch bewogen hebben om den Heere te zoeken ? Dat weten we niet precies. Maar dit staat toch voor mij vast, dat God deze zondige vrouw in de ziel moet hebben gegrepen. Misschien is ze vroeger wel een meisje geweest van onbesproken levenswandel. Maar ze is met hoe langer hoe grooter vaart voortgehold op de paden der ongerechtigheid. Haar geweten is misschien wel als met een brandijzer toegeschroeid.

Maar de Heere hield haar staande.

Op wat voor manier? Dat weet ik ook niet. Den Heere staan allerlei middelen ten dienste om den mensch in zijn vaart te stuiten en hem toe te roepen ; Tot hiertoe en niet verder.

Is ze misschien gewaarschuwd door hare ouders, die den Heere vreesden, of is ze misschien door een kind van God eens ernstig vermaand, dat het toch eigenlijk zoo niet langer mocht ? Of heeft het sterven van een, die haar lief en dierbaar was, haar tot nadenken gebracht, wat het toch zou wezen, als ze ook op den breeden weg eens plotseling door God zou worden opgeroepen ?

Hoe 't ook zij, haar consciëntie werd door den Heere geopend. Nu kwam ze met den verloren zoon tot zichzelf. Nu begon ze na te denken over al hare zonden, die ze met gedachten, woorden en werken, had bedreven. O, wat een zware doemschuld ! Wat had ze haren weg verdorven ! Wat had ze gezondigd tegen een goeddoend God ! En dat tegen zoovele waarschuwingen en vermaningen in !

Op de paden der zonde blijven wandelen, neen, dat kón ze geen oogenblik langer. Als het licht van Godontdekkende genade in het hart van een mensch begint te schijnen, dan moet er in beginsel met de zonde gebroken worden. O, wat zal ze wel gepoogd hebben om alles weer goed te maken door een deugdzaam leven te gaan leiden.

Maar ook dat alles baatte niet. Al onze deugden en plichten zijn bij het licht van Gods ontdekkende genade maar als wegwerpelijke kleederen. Neen, deugden en plichten kunnen de schande van onze naaktheid niet bedekken.

O, wie zou hare doemschuld wegnemen ? Zou er voor haar nog redding mogelijk wezen ? Vrouw, ga met uw schuld naar den tempel en buig daar uw knieën voor het aangezicht van een heilig en rechtvaardig, maar óok genadig en barmhartig God!

Maar die raad baatte immers óok niet. Voor hoeren en tollenaars was immers geen plaats in den tempel Voor dezulken stond er op de deur van den tempel : „Verboden Toegang".

Naar de Farizeën dan ? Dat waren toch de vromen in Israël ? Maar ach, de Farizeën van die dagen waren toch de menschen, die het durfden te zeggen: Raak mij niet aan, want ik ben heiliger dan gij zijt. Neen, óok bij de Farizeën was voor deze vrouw, die aan haar schuld en zonde was ontdekt, geen plaats. Deze ontdekte zondares kon de woorden van den dichter wel tot de hare maken :

Ik wou vluchten . . . . , maar kon nergens heen !

Nu was het echter de wonderbare leiding Gods, dat het alzoo werd beschikt, dat ook zij hoorde van dien zooveel geprezen rabbi van Nazareth, die zich juist wilde wenden tot de diepst gezonkenen uit het maatschappelijke leven. O, als ze dien Heiland eens mocht ontmoeten ! Hij mocht zich eens over haar ontfermen ! En nu had ze het gehoord, dat Hij in het huis van Simon, den Farizeër, was. Zou ze het wagen, om daar binnen te gaan ? Ze zag zoo hoog op tegen dien Simon. Dat was immers een van de vooraanstaande vromen uit den tempel.

O, lezers, het toevluchtnemend geloof overwint immers alles !

Daar gaat ze binnen. Het gesprek in Simon's huis neemt een einde. Allen zien die vrouw binnenkomen. Wat mag dat toch zijn ?

Ze gaat achter den Heere Jezus staan. Ze zei niets. Ze durfde ook niets te zeggen, maar begon bitterlijk te weenen. De tranen biggelden haar langs de wangen en vielen op de bestoven voeten van den Heiland. Dat waren nu eens tranen van berouw ! Dat waren nu de tranen, die de Heere in zijn flesch bewaart ! Dat was nu dat treuren, waarvan de Heiland zeide : Zalig zijn die treuren, want ze zullen vertroost worden !

Tot haar grooten schrik bemerkte ze, dat ze met hare tranen die gezegende voeten van den Heiland nog al meer had verontreinigd. O, wat moest ze doen ? Een handdoek had ze niet. Dan haar kapsel maar losgemaakt. Het haar is aan de vrouw tot een sieraad gegeven. Niet licht zal een vrouw er voor te vinden zijn om daarmee de voeten van een ander af te drogen. Maar deze berouwvolle zondares aarzelt geen oogenblik. Haar rijke haardos, waarin ze vroeger als in een net des duivels de harten van de jonge mannen had trachten te verstrikken, wijdde ze nu geheel aan den Heiland.

Hem in het aangezicht kussen, durfde ze niet. Jezus was zoo heilig en zij was zoo zondig, zoo onrein, zoo melaatsch, van het hoofd tot de voetzool toe. Toch waagde ze het om Zijne voeten te kussen, die gezegende voeten, die ook eens aan het kruis van Golgotha zouden worden doornageld voor haar. En de zalfolie, die ze vroeger had gebruikt in den dienst der zonde, stortte ze nu gaarne uit op Zijne voeten. 

En de Heiland liet zich al die hulde welgevallen en zag haar vol ontferming aan met die oogen, waarmee Hij haar reeds van eeuwigheid vol liefde had aanschouwd.

Simon dacht er het zijne van. Hij had zijn conclusie onmiddellijk getrokken. Deze — zoo sprak hij — indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt ; want ze is een zondares.

En de Heere wist de overleggingen van Simon. Opeens richtte Hij zich tot hem en zeide : Simon, Ik heb u wat te zeggen.

De Farizeën wisten uit ervaring, dat de Heiland wel eens rake dingen aan hun adres had gezegd, maar Simon duchtte thans in het allerminst eenig gevaar. Hij was nu zeker van zijn overwinning. Hij zou weldra den rabbi van Nazareth wel weten te ontmaskeren. Daarom sprak hij : Meester, zeg het.

En toen sprak de Heiland de gelijkenis van een zeker schuldheer, die twee schuldenaars hadden een was schuldig vijfhonderd penningen, en de ander vijftig ; en als ze niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. En op de vraag : Wie van deze hem meer zou liefhebben, antwoordde Simon : Ik acht, dat hij het is, wien hij het meeste heeft kwijtgescholden.

En Jezus zeide tot hem : gij hebt recht geoordeeld.

Onmiddelijk wendde zich nu de Heiland tot die vrouw en zeide tot Simon : Ziet gij deze vrouw ? Ik ben in uw huis gekomen ; water hebt gij Mij niet tot mijne voeten gegeven ; maar deze heeft Mijne voeten met tranen nat gemaakt en met het haar van haar hoofd afgedroogd. Gij hebt Mij geen kus gegeven, maar deze heeft, van dat zij ingekomen is, niet afgelaten Mijne voeten te kussen. Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd, maar deze heeft Mijne voeten met zalf gezalfd. Daarom zeg Ik u : Hare zonden zijn haar vergeven, die vele waren, want zij heeft veel liefgehad ; maar dien weinig vergeven wordt, heeft weinig lief.

Neen, de Heere Jezus doezelt hare schuld niet weg. Hare zonden waren vele. Dat wist Hij zeer wel. Op het eerste gezicht zou het kunnen schijnen, dat de Remonstranten dus toch gelijk hebben. De groote liefde, die deze vrouw aan den Heiland heeft bewezen, zou de grond wezen voor hare vergeving.

Volstrekt niet. Hij, wien weinig vergeven wordt, betoont immers weinig liefde, zegt de Heiland. Eerst is er dus de vergeving en dan het liefdebetoon. Het is, gelijk de discipelen zeiden : Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

Ons aller objectieve schuld bij God is zeer groot, maar waar is de oprechte kennis van zonde en schuld en waar het geloof aan de vergeving van zulk een groote schuld ?

Simon wist maar weinig van zonde en schuld, maar hij wist daarom ook niet, wat vergeving was. En omdat hij geen vergeving kende, was er ook geen dankbaarheid, geen liefdebetoon. Maar uit 't groote liefdebetoon dezer vrouw bleek, dat ze gevoelde, dat haar schuld zwaar was. Diep was haar berouw. Ze hoopte bij Jezus vergeving te vinden. Dat moge zo geweest een gelooven met vreeze en beving, her- en derwaarts geslingerd — aan die bange onzekerheid maakt de Heiland nu een einde door het haar vriendelijk toe te roepen : Uwe zonden zijn u vergeven !

Lezers, in wien vindt gij uw beeld ? In Simon of in deze vrouw ? Ge spreekt slechts van kleine schuld. Ieder mensch heeft immers zijn fouten en tekortkomingen. Men ziet uit de hoogte neer op anderen en weet van eigen doemschuld niet en heeft daarom geen behoefte aan den rijkdom van Christus' genade. O, gelukkig de mensch, die het den apostel Paulus niet gewonnen geeft, als deze zeide : Ik ben de voornaamste der zondaren, maar die het niet maar niet den mond, maar met het hart leert belijden : die grootste zondaar ben ik ! O, Heere, verzoen toch mijn zware schuld, die mij met schrik vervult. Bewijs mij eens genade !

Die dit in waarheid door Gods Geest mag leeren, tot dien zegt ook nu de Heiland : Mijn zoon. Mijn dochter, uwe zonden zijn u vergeven ! 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's