Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De opstanding van CHRISTUS

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 28 vs. 2—4

Zoo hadden dan de menschen alles met Jezus gedaan, wat zij konden doen. Er was voor Hem geen ontkomen meer geweest; enkele soldaten van de bezettende macht hadden hun beulsarbeid gedaan, zij hadden Jezus van Nazareth gekruisigd.

Niet de minste ontroering hadden de laatste woorden van dezen mensch verwekt in de harten der beschouwers en de nederdaling der drie-urige duisternis had geen sporen van blijvenden indruk achtergelaten. Hij was gestorven als een misdadiger, nu was de historie van Jezus van Nazareth voorbij! In Jozef's tuin was Zijn lichaarn ter aarde besteld en een wacht van gewapende soldaten was daarvoor geplaatst.

Met een gerust hart was men huiswaarts gegaan en de volgende morgen trok men bij drommen op naar den tempel, want de dag van het Pascha was gekomen. Luide werd het feest gevierd; als een giftige woekerplant had men Jezus uit Israels hof uitgeroeid, 't was nu weer goed, juist als vroeger. En Kajafas bediende als altijd zijn ambt als hoogepriester, gehuld in zijn statige gewaden. Gisteren was hij even geschrokken toen het voorhangsel was gescheurd, doch dat was klaarblijkelijk gekomen door de aardbeving, hij was het alweer vergeten.

Zoo ging alles onder Israël weer zijn gewonen gang, men ging na de drukte van het feest rustig slapen. Ja, de menschen hadden alles met Jezus van Nazareth gedaan wat zij konden doen.

Maar wat nu ? Was dit dan het einde van Jezus die genaamd wordt Christus ? Hadden dan toch de discipelen eenmaal vergeefs beleden: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods; tot Wien zullen wij heengaan. Gij hebt de woorden des eeuwigen levens"?

En gij, mijn lezer, die in den nood uwer ziel het schandhout Jesu leerdet omvatten en lief krijgen, zou Hij dan toch vergeefs gesproken hebben : „Het is volbracht ? " Zouden Zijn beloftenissen voortaan haar vervulling missen ?

Neen, duizendmaal neen, want het is trouw al wat Hij ooit beval, het staat op recht en waarheid pal. Over de donkerheid van Golgotha straalt heden weer het licht van den Paaschmorgen.

„En zie, daar geschiedde een groote aardbeving; want een engel des Heeren nederdalende van den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur, en zat op denzelven. En zijn gedaante was gelijk een bliksem en zijne kleeding wit gelijk sneeuw. En uit vrees voor hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden en werden als dooden." (Matth. 28 : 2—4).

De opstanding van Christus.

Zij wordt ons geopenbaard in: 

1. het schokken der aarde,

2. het komen der engelen,

3. het beven der wachters.

1. Aan de verre horizont in het Oosten verschijnt een lichtende streep. De morgenschemering vaagt allengs de schaduwen weg. Een nieuwe dag rijst . . . . .  Een blijde dag voor de Joden, want van nu voortaan zullen zij geen last meer hebben van Jezus. . . . .

Een droeve dag echter voor Jezus' vrienden, zij hadden hun Meester verloren en ach, zij hadden zoo gehoopt . . . . . .

Mattheus begint het opstandingsgebeuren te beschrijven met het aandacht-wekkende woord „en zie". Nu gebeurt er iets onverwachts. Waar menschelijke berekening het einde ziet, daar betoont de Heere zich als een God die wonderen doet. Dat ervaren al Gods kinderen. Wanneer in de ure hunner zielenood alle hoop ontvalt en zij alleen staan miet al den last hunner zonden tegenover den Heiligen God, dan verwachten zij een vreeselijk einde. Maar ziet, dan openbaart de Heere zich als een wonderdoend God. Wanneer wij meenen te gaan sterven, ziet dan gaan wij leven!

Jezus in het graf, alles was weer als voorheen, de zon ging op als in vroeger eeuwen. Maar ziet, daar geschiedde een groote aardbeving. Ja, vrees nu en zwijg voor het aangezicht des Heeren, gij gansche aarde, want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning! Als de Heere spreekt wie kan dan staande blijven ? Wie zal de aarde vasthouden als de Almachtige de grond laat splijten?

Wanneer de aarde schokt, verliezen de inwoners der wereld hun vastheid en vaak ook hunne bezinning. Hemel en aarde worden betrokken in de verrijzenis van Christus. De hemeldeur opent zich en laat één, meerdere engelen uit en de aarde begint onder hun voeten te beven. God almachtig nadert tot de aarde en dan gebeuren er wonderen. Alles wordt bewogen als de Zoon des Vaders het graf gaat verlaten. O, Hij is het waardig dat de gansche creatie medewerkt om Hem te ontbinden uit de banden des doods, want voor de creatie Gods heeft. Hij door Zijn dood en bloedstorting de mogelijkheid verworven dat zij in der dagen dag zal overstraald worden door den glans van den eeuwigen Sabbath..

In deze aardbeving zijn twee dingen op te merken, namelijk, een openbaring van het oordeel Gods over de aarde en een openbaring van de genade Gods voor de aarde. Sinds op de aarde de zonde haar intrede deed is zij verwerpelijk in Gods oogen. Haar ongerechtigheid druischt in tegen Zijn heiligheid. Daarom razen over haar in den gang der eeuwen de oordeelen Gods. Doch bijzonder op den Paaschmorgen is de aardbeving een openbaring van Gods toorngericht. Omdat de Zoon des Vaders op de aarde is gekruisigd, is zij nog meer verwerpelijk geworden in Gods oogen.

De Heere haat de grond, die het bloed Zijns Zoons heeft ingedronken en het lichaam Jesu vasthoudt in het graf. Hoe machtig is de aarde, achter een zwaren steen houdt zij het vleesch van Christus gevangen en de soldatenwacht spreekt er van dat de aarde dat lichaam niet wil loslaten. Nu komt God echter in deze aardschok zich wreken op de geschonden schepipng, met machtige hand dwingt Hij de aarde het lichaam Zijns Zoons terug te geven. God breekt het graf open. Ja, de kerker werd Uw buit, o Heer!

In deze aardschok beluisteren wij de profetie van wat eenmaal gebeuren zal op den laatsten dag. De dag der totale catastrofe werd reeds door de profeten aangekondigd. Bij Haggaï lezen wij : „Nog eenmaal, en dan zal Ik in beweging brengen den hemel en de aarde, de zee en het droge". Deze geschonden wereld blijft niet eeuwig bestaan; in de beving op den morgen van Christus' opstanding hooren wij de ontzettende ramp, die deze wereld eenmaal treffen zal. Wat vast scheen, wordt in dien dag een chaos. Dan zal de Heere God de ongerechtigheid der aarde uitbranden in vuur. O, groote dag der dagen, o aarde, de Heere zal wraak over u doen, wijl gij de zonde binnen uwe poorten hebt toegelaten en den rechtvaardigen Jezus hebt gekruisigd.

Beef, kinderen der menschen, want indien gij op dien dag nog van de aarde zijt, zult ge met haar vergaan. Ach, hoevelen zijn er nog, die de scheur der zonde in eigen leven niet leerden beweenen, die nog nimmer toestemden in het vreeselijke vonnis, dat de Heere eenmaal zal voltrekken aan alles en allen, die de onheiligheid doen ? Gij, lezer, kunt aan de aardbeving op den Paaschmorgen uw vreeselijke toekomst zien. De Almachtige zal ook aan u met een eeuwige smart vergelden, dat gij het bloed des Nieuwen testaments onrein hebt geacht.

Doch, en dit is het tweede, door het gericht over de aarde, openbaart de Heere ook Zijn genade vóór de aarde. Weliswaar breekt God haar in een groote schok open, maar tevens geeft Hij in Christus' opwekking Zijn genade aan haar. De aarde is niet alleen de vijandin Gods, neen de vloek wordt nog achterhaald door den zegen. Want in de woestijn dezer wereld heeft God uit barmhartigheid Zijn Kerk opgericht. De aarde heeft den Christus gedragen op hare straten, op aarde lag Hij in Bethlehem's krib, op Golgotha hing Hij aan het kruis. Nu echter gaat 't graf open, aan het recht des Vaders is voldaan, nu komt er voor deze aarde een dageraad van verwachting. Teveel beperken wij 't werk van Christus tot de redding onzer zielen alleen, 't is echter voor de gansche schepping van eeuwige beteekenis. Luister naar de Schrift: „Gij gansche aarde, juicht den Heere! De zee bruische met hare volheid, laat de rivieren in de handen klappen, laat de bergen tezamen jubelen voor het aangezicht des Heeren". En Paulus hoort het zuchten der gansche schepping en 't heimwee om uit de banden te worden verlost. Het was beloofd, dat deze zondige aarde nog beantwoorden zou aan de glorie van den Schepper, doch daartoe was noodig de verzoening der zondei Daarom dreunde de aarde toen de stervende Middelaar uitriep: „Het is volbracht". En nu op den morgen der opstanding beeft de aarde weer. Hierin zien wij naast het oordeel de genade voor haar. Wanneer eindelijk de aardschokken der laatste dagen zich voelen doen, dan zal wel de wraak Gods over het zondige der aarde komen, maar daar doorheen zal verschijnen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop de vrede eeuwig wonen zal.

Zoo gaan wij sinds Paschen de laatste aardbeving tegemoet, maar, mijn lezer, hoe zal God u vinden, als Hij komt om de aarde te richten ? Zijn komst is voor de aarde zelf, maar ook voor haar bewoners, gericht óf genade.

Ach, gij moogt wel beven nu, gedoopte menschen, die het bloed van Christus niet kent als de eenige vrijwaring voor het verderf, 't Is nog Paschen, nog predikt de Heere u, dat er leven voor uw dood is in den verrezen Levensvorst.

In de aardschok van den laatsten dag zullen zij behouden blijven, die in den nood hunner zielen het kruis leerden omarmen en daar leerden belijden : „Jezusdood van mijnen dood", maar ook bij het open graf leerden juichen: „Jezus, leven van mijn leven''.

O, juicht voor het aangezicht des Hee ren, gij pelgrimsvolk in de woestijn dezer aarde, de opstanding van Christus is de vaste waarborg van uw opstanding ten eeuwigen leven. Door de oordeelen over de aarde mogen wij beluisteren de klokketonen van de vernieuwde schepping, waar ook uw stamelende tongen zullen worden losgemaakt om dan eeuwig te leven met het Leven van uw leven!

II. Bij de groote momenten in Jezus' Middelaarsbediening verschijnen dikwijls engelen. In Bethlehems velden, na de verzoeking in de woestijn, in Gethsémané. Maar op Golgotha ontbreken zij. Daar moet alles van den Christus wijken, daar moet Hij ondergaan in de uiterste vervloeking. Maar nu, nu de schuld is betaald, nu zijn ze er weer.

Daar daalt er een neer, een engel des Heeren. Niet hij zelf staat in het middelpunt, maar de Heere, Wiens zending hij volbrengt. De hemel daadt neer op de aarde, en waar de Heere zelf tegenwoordig is, daar is in wezen geen onderscheid meer tusschen graf en paradijs.

Hij strijjkt als een bliksem neer in Jozefs hof om als dienaar van den troon Zijn Koning te begroeten. Nu moet de aarde en nu moeten de menschen hun vangst overgeven!

Zonder eenige moeite wentelt hij de zware grafsteen weg. En dan gebeurt het mysterie van de opstanding zelf, dat niemand heeft gezien. Dit was een wonderwerk des Heeren. De eerste oorsprong van alle leven is slechts aan den Heere God bekend en dus een verborgenheid. Doch dat Hij is opgestaan, is wel geopenbaard, want het graf werd ledig gevonden en de vrienden van Christus hebben Hem aanschouwd. Hier past ons gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift!

Maar, lezer, hebt gij Hem ook reeds ontmoet als uw Levensvorst ? Anders kan het geen waarachtig Paschen voor u worden. De engel ontsluit voor zijn Gebieder — want Christus is de Heere der engelen — de poorten des grafs en gaat op den steen zitten. Welke heerlijkheid! Hij zat daar niet alleen om op de vrouwen te wachten en hun de blijmare te prediken, dat ook, de steen des doods wordt straks de preekstoel van het leven, maar nog meer, de engel maakt van dit graf zijn troon!

De menschen moeten hier hun strijd opgeven en de aarde geeft haar buit terug.

De Heere lacht om het graf. Hij maakt het tot de plaats dés levens. Hier beluisteren wij reeds de jubel van den laatsten dag : „Dood, waar is uw overwinning, graf, waar is uw zegepraal? " Nu behoeft niemand van de kinderen Gods meer bevreesd te zijn voor het graf, want de schande van het graf is weggenomen voor allen, die hun leven vonden in Christus. Straks als de laatste aardbeving komt, dan zullen alle grafsteenen worden weggéwenteld en gemaakt tot tronen der engelen Gods ! Voor eeuwig de dood weggenomen.

Hier neemt het leven bezit van den dood. Daarom, volk van God, moet het vandaag feest zijn in uwe harten, want de Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. (Gij kent Simon toch wel in uw eigen leven? ) Hij heeft Zijne Kerk medegevoerd uit de diepten des doods en het onvergankelijk leven haar bereid. Och, dat gij toch opwaken mocht in blijde jubelzangen uwen Koning tegemoet. Hij is waardig van Zijn volk alle hulde te ontvangen. Komt, gij, die in de diepte woont, sta nu eens op en begroet Hem, die alleen uw leven kan zijn. De dood kon Hem niet houden, daarom heeft de dood ook over u geen blijvende macht!

Van de glorie van den Levensvorst ge­ tuigt de gestalte van den engel. Zijn gelaat vertoont gelijkenis met de bliksem, het spreekt ons van de heiligheid en ongenaakbaarheid Gods. In dat helle licht worden alle zonden openbaar, ook die van de binnenkamer, ook die van de straat, als het donker is. Straks zal de komst van den verheerlijkten Immanuël zijn als de bliksem, die van het ééne einde der wereld schijnt naar het. andere. Onbekeerden, dat licht zal u vinden en u tot in eeuwigheid verschroeien. Maar datzelfde licht mijn lezer, die in de duisternis uw weg gaat, zal ook u vinden in uw eenzaamheid. Dan zal het licht der eeuwigheid u overstralen en in dat licht moogt ge dan immer wandelen over de gouden straten van de hemelwoning Gods.

De lange, witte gewaden der hemelboden duiden op feestvreugde en blinkende heiligheid. Ja, nu gaat het feest worden voor de Kerk Gods, want uit 't graf wordt zij opgevoerd tot de hoogten van het leven. De Heere heeft in de opstanding feest bereid voor een arm volk. Welaan, laat dan heden uw schouders omhangen zijn met het feestgewaad des lofs, want dat is uw Koning waardig en zoo heeft Hij lust aan uw schoonheid!

III. De wachters hebben plaats genomen bij het graf. Eigenlijk een veel te geringe arbeid voor deze mannen van het Romeinsche imperium. Ach, discipelen, al hadt gij het lichaam des Heeren willen wegnemen, ach, vrouwen, al hadt gij, dat lichaam willen balsemen, gij zoudt daarin nooit geslaagd zijn, want welke is uw kracht tegenover deze wacht?

Daar staan deze mannen, maar nu bliksemt hun een licht tegen de aarde, lichtende gedaanten gaan langs hen heen en de steen wordt afgewenteld. Zullen zij het zwaard opnemen ? Neen, deze dapperen beven op de beenen, waar zullen ze blijven moeten ? Wie zou de wapenen niet neerleggen als God almachtig ten strijde komt ?

De koningen der aarde en de machtigen, Pilatus, de Joden en de wacht, beraadslagen tegen den Heere en Zijn Gezalfde, maar God almachtig zal hen bespotten. „Gij, vreeselijk zijt Gij in 't gericht, wie zal bestaan voor Uw gezicht? "

Zij werden als dooden, machteloos, niet meer in staat te vluchten op dat moment. De macht des hemels stelt de macht der aarde buiten gevecht. Hoe heerlijk is de opstandingskracht van Jezus Christus, maar ook . . . . . .hoe levensgevaarlijk!

Ziet eens, lezers, gij zijt en ik ben dood door de zonden, de aarde is dood door de zonde. Temidden dezer aarde, onder de menschen, staat nu de geopende groeve van Christus, als een oordeel midden in de wereld. Gelukkig zijn wij, indien wij door deze opstandingskracht in ons leven worden overvallen, dan worden wij als een doode, als Paulus liggen wij neer in het stof met slechts één bede: „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal ? '', Als ik mij leer kennen als een doode voor God, o dan ga ik het leven tegemoet, het leven in het Leven, Jezus Christus. O, zalige orde van het Koninkrijk Gods, eerst sterven, dan leven. Dan zullen wij eeuwige oorzaak hebben te roemen in genade, rijk en vrij!

Maar ach, die opstandingskracht is ook levensgevaarlijk. Ziet het aan de wachters. Zij meenden te leven, maar nu worden de levenden als doodèn. De aanraking met den verheerlijkten Immanuël heeft in hun harten niet de belijdenis gewekt: „Heere, wij zijn dood in misdaden en zonden, wees ons nog genadig". Straks zijn ze het heele geval weer vergeten en de dobbelsteenen werken nog evengoed als voorheen.

Ach, hoe levensgevaarlijk is deze opstandingskracht voor u, als ge niet komt tot de belijdenis van uw dood-zijn voor God. Hoe vaak is Christus' heerlijkheid reeds aan u voorgesteld en heeft de Heere het niet ernstig bedoeld, ook met u ? Vraagt ge misschien ook nog als de Farizeërs : „Zijn wij, nette, gedoopte menschen, dan ook dood? "

Als gij geen dood kent om door Hem Ie vend gemaakt te worden, dan vergaat het u kwalijk als Hij straks blinkende verschijnt.

't Gaat met de wereld van onzen dag als met de wachters. De vijandschap wordt grooter naarmate het geluid van de laatste aardbeving dichterbij komt. De teekenen der dagen getuigen het. Buiten de Kerk en binnen hare muren leeft de vijandschap, bruut of humaan, dat maakt geen verschil, toch vijandschap tegen het Paaschevangelie. Wij worden vaak benauwd, als wij het „humanistische" christendom van heden aan 't werk zien, maar welaan, laat ons daarop niet staren blijven. Eèn alleen zal triumfeeren. Alle macht en kracht moet voor Hem vallen eenmaal, ais de aarde door de laatste beving schokken zal. Wee uwer, als gij met een gedoopt voorhoofd, niettemin het merkteeken dragen zult van 't beest, van den anti-christ!

Maar voor de hutte van het Sion Gods, dat staan zal als een hutje in den wijngaard, komt straks voor altijd de derde dag. De levende Kerk kent drie dagen. De eerste is de dag, waarin zij leefde in haar zonde, de tweede is de dag, waarin zij leeft in de genade, doch de macht der zonde nog vaak gevoelt. Maar dan dan zal het morgen geweest zijn èn avond en dan komt de derde dag hunner zalige dag van eeuwige wandelingen in het Paradijs hierboven, onder den glans van de blinkende Morgenster.

Ziet gij die dag reeds komen ? Dan zingt ge heden:

Laat al de stroomen vroolijk zingen, De handen klappen naar omhoog, 't Gebergte vol van vreugde springen En hupp'len voor des Heeren oog! Hij komt, Hij komt om de aard te richten, De wereld in gerechtigheid', Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten, Wordt in rechtmatigheid geleid!

Amen.

(Harderwijk)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's