Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onsterfelijkheid.

In een vergadering van ouderlingen van één onzer kerkeraden kwam de vraag over de sterfelijkheid of onsterfelijkheid der ziel aan de orde. Eén der ouderlingen vraagt mij daarover te schrijven in De Waarheidsvriend, omdat er twijfel is gerezen.

„Jehova's getuigen" hadden beweerd, dat ook predikanten in de sterfelijkheid der ziel gelooven. Het Schriftbewijs der onsterfelijkheid van de ziel zou ontbreken. En wat het N. Testament daarvan zegt, zou zijn oorsprong vinden in het Grieksche heidendom.

De ouderling vraagt, of dit „Barthiaansch" is.

Om bij dit laatste maar te beginnen. Neen. De hier uitgesproken gedachten zijn lang vóór Barth onder theologen verdedigd. Ik zou niet gaarne beweren, dat prof. Barth vrij kan worden gepleit van ketterijen, maar het gaat niet aan hem tot den uitvinder te maken van alle hedendaagsche dwalingen en misverstanden.

Dan wat betreft het Grieksche Heidendom. Wie een echt Bijbelsche exegese aanhing en de Heilige Schrift zelf aan het woord liet, zocht ook den apostel Paulus te verstaan als den Hebreër uit de Hebreen, den gewezen rabbijn en den Pharizeer van weleer. Er zijn echter uitleggers geweest, die zelfs het Christendom als zoodanig wilden verklaard , zien uit de Grieksche wereld. Anderen zochten allerlei Grieksche invloeden in het N. Testament.

Tegenwoordig komt men daarvan terug en krijgt men een open oog voor den Oud-Testamentischen en Joodschen achtergrond van het N. Testament.

Dat de Heilige Schrift geen bewijs der onstertelijkheid van de ziel zou leveren, kan iemand bezwaarlijk volhouden. Zelfs buiten het geschrevene in 1 Cor. 15 vs. 52 v.v., waar duidelijk van onsterfelijkheid gesproken wordt, zijn er tal van plaatsen in de Heilige Schrift, die gewagen van een eeuwige bestemming des menschen. Denk slechts aan het woord van den Heere Christus : „Hierin is het eeuwige leven, dat zij Hem kennen, den cenigen en waarachtigen God en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft". (Joh. 17 vs. 3). Wij zouden ook kannen wijzen op de vraag van de Sadduceën over de opstanding. (Matth. 22 vs. 23—33).

Vast staat, dat de Heilige Schrift een eeuwige be­ stemming en een eeuwig leven leert. Reeds uit dien hoofde kan men van een onsterfelijke ziel spreken.

Niettemin staat evenzeer vast, dat er geen verwantschap is tusschen de leer eener eeuwige bestemming der Heilige Schrift en de Grieksche leer der onsterflijkheid.

De Grieken leeren, dat de menschelijke ziel verwant is aan de godheid en krachtens die verwantschap ook evenals de goden onsterfelijk.

De Stoïcijnen leeren slechts een betrekkelijke onsterflijkheid. Naarmate men meer deel heeft aan de goddelijke rede, naar die mate deelt men in de onsterfelijkheid. Deze duurt alzoo langer of korter. De goden zelfs zijn niet eeuwig onsterfelijke wezens volgens deze leer. Alleen Zeus is absoluut onsterfelijk.

De Christelijke leer der onsterflijkheid heeft daarvan niets, om de eenvoudige reden, dat zij uitgaat van de schepping en mitsdien van het wezenlijk onderscheid tusschen God en schepsel.

Het geschapen wezen is van moment tot moment afhankelijk van de scheppende kracht Gods. Het heeft het leven niet in zichzelf. Onsterflijkheid kan alzoo nimmer een eigenschap van het schepsel zelf zijn. Voor den Griek is de onsterfelijkheid een eigenschap van het menschelijk zieleleven, omdat en inzooverre dit goddelijk (van Gods geslacht) is.

De mensch is naar Christelijke leer onsterfelijk, omdat God het wil, wijl de Heere den mensch tot een eeuwige bestemming heeft geschapen, ligt het alzoo in Zijn Wil des menschen bestaan te handhaven.

Vandaar, dat sommigen een condilioneele onsterfelijkheid hebben geleerd. D.w.z. degenen, die in Christus verkoren zijn, zouden eeuwig leven. De anderen zouden sterven en daarmede uit.

Van zulk een voorstelling weet de Heilige Schrift niets. Integendeel, zij leert een eerste en een tweede opstanding: een opstanding ten leven en een opstanding ten doode. Zij zullen allen voor het gericht verschijnen, allen geoordeeld worden.

Tusschen den lichamelijken dood en de opstanding blijft de ziel alzoo bestaan.

Van dat bestaan hebben wij geen notie, maar het feit kan men met de Schrift in de hand niet ontkennen. Denk maar aan de uitspraak van den Heere Jezus Christus over den God van Abraham, Izaak en Jacob. Hij is een God der levenden. (Matth. 22 vers 33).

De Heilige Schrift leert alzoo geen Grieksche onsterflijkheid, maar nochtans een voortbestaan der gestorvenen en een eeuwige bestemming.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1947

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1947

De Waarheidsvriend | 1 Pagina's