Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Formulieren en het Synodaal Kerkbeheer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Formulieren en het Synodaal Kerkbeheer

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de titel van Groen's tweede verhandeling in het Regt der Hervormde Gezindheid, geschreven in 1847.

Hij begint met enige tegenwerpingen te weerleggen. Gij toont wantrouwen in de algenoegzaamheid van Gods Woord door uw vasthouden aan de formulieren, zegt een tegenstander der formulieren.

Groen antwoordt echter : In het vertrouwen op Gods Woord begeer ik voor niemand te wijken. Maar de bedenking vervalt, omdat het vasthouden aan het formulier een gevolg der vasthouding aan de Heilige Schrift is ; omdat, zo men waarlijk liefde voor de woorden Gods heeft, een belijden der Schriftuurlijke waarheid niet een algemene betuiging van eerbied voor de Bijbel, vereist wordt. Zij vervalt, omdat het vasthouden aan de formulieren, voor de leden van de kerk, een zaak is, niet van keus, maar van plicht.

Een tweede tegenwerping is deze : gij moet, om consequent te zijn, de onvoorwaardelijke ondertekening der formulieren, tot in de minste bijzonderheden eisen. Hierover zegt Groen, dat er in de Ned. Hervormde Kerk nooit een nauwgezetheid tot in het ongerijmde gevergd is ; dat het leerstuk der voorbeschikking, waartegen ook een gemoedelijk Christen somtijds bezwaar heeft of meent te hebben, terecht enigermate op de voorgrond gesteld werd, in een tijd, toen met de verlochening hierr van de omverwerping van de ganse Evangeliewaarheid bedoeld werd, maar dat voorzeker in onze dagen twijfeling of vooroordeel op dit punt, met hartelijke overtuiging van eigen bederf en onvermogen, van vrije genade en behoefte aan vernieuwing door de Heilige Geest gepaard, geen reden van uitsluiting opleveren zou;

dat de overeenstemming met de formulieren niet te kennen geeft dat er in generlei opzicht nadere uiteenzetting en meerdere ontwikkeling mogelijk en wenschelijk is. (pag. 28).

Het belangrijke vraagpunt is dit : mag het beroep op de formulieren, als op de onwraakbare ge­tuigenissen van het voorvaderlijke geloof, voor ongeoorloofd, ongepast, overtollig worden gehouden door leden der Hervormde Kerk ; of wel behoren zij te leren inzien dat in die gedenkschriften van de Kerk, ik zeg niet de oorzaak, maar het bewijs ligt van het kerkelijk gezag der waarheden over welker dierbaarheid en onmisbaarheid tussen hen geen verschil is ; de ingeving der Heilige Schrift van Oud- en Nieuw Testament, de Drieëenheid, de erfzonde, de voldoening door het bloed des kruises ; de leringen in één woord, wier belijdenis allerwege vereenzelvigd is met de geschiedenis zo wel van hun eigen geloofsleven als van het onvernietigbaar, aanwezen der algemene Christelijke Kerk.

Een ander bezwaar is dit : gij betwist aan de herlevende Kerk de bevoegdheid om, in haar eigen taal, de grote wonderen Gods te vermelden.

Groen ontkent dit. Wel is waar, een eigenlijk gezegd formulier, waarin het geloof niet voorgeschreven, maar opgeschreven en geconstateerd wordt, onderstelt in het welgezinde deel der gemeente een zuiverheid, levendigheid en vastheid des geloofs, waarop tot dusver, naar mij voorkomt, geen rekening kan worden gemaakt. Scherpzinnige rechtsgeleerden hebben aan onze tijd de bevoegdheid ontzegd om wetboeken te ontwerpen ; op soortgelijke gronden wellicht is de Kerk tot vervaardiging van Symbolische Sdhriften, die waarlijk symbolisch wezen zouden, vooralsnog onbevoegd. Een nieuw formulier zal eerst de vrucht zijn ener crisis, waarvan wij het begin zien ; zodat ook van ons aanstaande formulier kan gezegd worden, met de woorden van een gelovig godgeleerde in Duitsland, dat het nog achter een hoge berg ligt. Van ganser harte en uit eigen beweging, erken ik dat in de gemeente en in ieder lid der gemeente, wel verre van dorre adhesie, een gestadig belijden en beleven als levensteken, vereist wordt; ik twijfel er niet aan dat, tengevolge van de tegenwoordige strijd, de formule van de wederstand aan het lioht zal komen ; maar, omdat ik onze Belijdenis overeenkomstig acht met Gods Woord ; omdat ik vertrouw, dat de Gemeente verder in alle waarheid zal worden geleid, eis en verwacht ik in de toekomstige formule een gewijzigde vorm derzelfde leer: in de belijdenis der nakomelingschap, niet de verwerping, maar, met ontwikkeling en voortgang, de bevestiging van hetgeen de belijdenis der voorgeslachten geweest is. (Pag. 29, 30).

Thans wil ik de weergave van Groen onderbreken om de beschuldiger het woord te geven. Deze schrijft : Daarom meen ik te mogen zeggen, dat de houding van Groen van Prinsterer inzake de Belijdenis niet zuiver gereformeerd is. Hij is geworden — onder invloed van Plato en het Duitse Lutheranisme — de kampvechter voor de Belijdenis als symbool (het onveranderlijke gelaat der Kerk).

De Gereformeerde Kerken en een flink deel van de orthodoxie in de Hervormde Kerk, zijn hem daarin nagevolgd. Dit verklaart ook het verzet van deze kringen tegen de theologie van Karl Barth. Maar voor het gereformeerde besef is de Belijdenis geen statisch symbool (het gelaat der Kerk, waaraan men niets veranderd wil hebben, omdat er niets te veranderen is), maar een mijlpaal op een weg, die verder bewandeld moet worden. Het is de vraag, in hoeverre vele confessionelen nog waarlijk gereformeerd zijn ; d.w.z. in hoeverre zij ernst willen maken met hun dynamischprogressief beginsel. Willen wij nog consequenties trekken ? Willen wij nog voortgaan op de weg van het belijden ? (Geref. Kerk, 12 Dec. 1946).

Nu kan ik het niet anders inzien, dan dat de besohuldiging, als zou Groen niet willen voortgaan op de weg van het belijden, er gans en al naast is. Wie nu boven gelezen heeft, wat Groen schreef op pag. 28 en wat hij schreef om het derde bezwaar te beantwoorden, kan men toch moeilijk gebrek aan progressiviteit ten laste leggen. Hij ziet n.b. in de toekomst zelfs een nieuw formulier ontstaan. Dan kan hem toch werkelijk niet ten laste worden gelegd, dat hij de symbolen onveranderd wilde laten ! We gaan verder met Groen, maar ik kan niet nalaten reeds thans hierop te wijzen, al zal er nog meer gelegenheid zijn iets te zeggen.

Vervolgens toont Groen aan, dat de Symbolische Schriften geenszins zijn afgeschaft door het gewijzigd formulier van ondertekening, dat de Synode van 1816 heeft ingevoerd. Hij wijst er op, dat de Synode tot de minste verandering in de formulieren generlei bevoegdheid had. Dit is nadrukkelijk verklaard door de Regering : „De Synode wordt thans niet opgeroepen om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de Kerk te besturen. Wat de leer zelve betreft, zijn de verplichtingen van deszelfs leden begrepen in het 9de artikel van het Algemeen Reglement, hetwelk met ronde woorden van hen vordert de handhaving van de leer der Hervormde Kerk".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1947

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Formulieren en het Synodaal Kerkbeheer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1947

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's