Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET KERKBEGRIP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET KERKBEGRIP

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het is een feit, dat degenen, die tot de leidinggevende personen kunnen worden gerekend, bijna allen in meerdere of mindere mate zijn geïnfecteerd met de leer, die wellicht de grootste theologische dwaling der 20e eeuw zal blijken te zijn, n.l. die van Barth", zoo schrijft de heer v. E. op blz. 20 van zijn brochure en klaarblijkelijk wil hij daarmede op een zijner voornaamste bezwaren wijzen tegen „de nieuwe koers".

De theologische beschouwingen, welke hij daaraan verbindt, laten wij maar rusten, omdat de interpretatie van Earth's beschouwingen niet zo eenvoudiig is, als het hier voorkomt. Wat de conclusies aangaat, heeft de schrijver gelijk, dat hier een theologie wordt geboden, die afwijkt, en wij voegen er nog een woordje bij, die principieel afwijkt van de gereformeerde leer. Ook is het een feit, dat velen, die zich tegenwoordig beijveren in de kerk, onder de invloed van het Barthianisme staan en dat dit ook zijn gevolgen heeft voor de wijze, waarop zij over de practische levensverhoudingen oordelen. Dit heeft uitteraard ook zijn betekenis voor de beoordeling van de kerkelijke vragen en van het kerkbegrip.

Daaraan wijdt de schrijver een nieuwe paragraaf (blz. 23 v.v.).

Hij begint met tegenover elkander te zetten het kerkbegrip van de gereformeerde belijdenis en dat der modernen, hetgeen wordt getypeerd als „vrije volkskerk, waarin elke mening recht heeft: op grond van het Protestantse vrijheidsbegrip."

Ik ga al weer niet op deze bepaling in, waarmede aan moderne zijde wel geen genoegen zal worden genomen en waartegen ook verder nog wel wat is op te merken. Het woord volkskerk is hier zeker overdreven en het is voorts de vraag of het woord kerk zelfs op zijn plaats is. Maar wij willen ons niet verdiepen in beschouwingen daaromtrent.

De heer v. E. stelt die twee over elkander, om daarna verklaring te geven van het gereformeerde kerkbegrip. Het is juist deze verklaring in de conclusies, welke hij daaruit trekt, die ons nopen om daarbij nader stil te staan. Temeer, omdat de heer Noteboom, deze brochure aandient als het Herv.Gereformeerde standpunt. Wellicht, dat hij die consequenties daarvan over het hoofd ziet, maar dan is het temeer zaak, dat de mannen-verenigingen, die hij in deze weg leidt, die consequenties wel leren zien, opdat zij later niet beschaamd uitkomen en de verantwoordelijkheid op anderen schuiven.

Dat wij gereformeerden uit principieel oogpunt vele bezwaren hebben tegen de nieuwe koers, kan aan niemand ontgaan zijn, die de kerkelijke beweging met belangstelling volgt, en is ook aan de Synode wel bekend. Dat wij uit dien hoofde geen verantwoordelijkheid op ons kunnen nemen voor alles, wat men drijft en najaagt, spreekt van zelf! en ook dat is, waar het nodig was, wel gebleken.

Maar afgezien van de nieuwe koers, van Barthianisme, van leidende personen, kunnen wij de verantwoordelijkheid voor God niet afschuiven om mede te arbeiden tot een openbaring der kerk naar haar aarden wezen. Dat gevoelt de heer v. E. ook (vgl. blz. 80 V.) Juist dat is een onafwijsbare reden, dat wij elkander moeten verstaan en niet alleen dat, wii moeten de situatie verstaan, waarin het kerkelijk leven verkeert, en wij moeten die trachten te verstaan, alsof wij zelf geroepen worden om te handelen.

Daarom hebben wij herhaaldelijk voorgesteld, dat men zich zodanig rekenschap geeft van de toestand, als werden wii met de taak belast om de sanering ambtelijk ter hand te nemen. Dat wil zeggen, dat we niet alleen critiek hebben, maar ons ook bezinnen, hoe het dan wel zou behoren te geschieden. Dan alleen komen wij in de moeilijkheden in. Natuurlijk komt het dan in de allereerste plaats aan op het kerkbegrip.

En wijl nu de heer v. E. een kerkbegrip ontplooit, dat geacht wordt het Herv. Gereformeerd standpunt te vertolken, mag dat wel eens nader overwogen worden. Het zal de heer v. E. wellicht grotelijks verbazen, als wij opmerken, dat hij — wij zeggen niet theologisch — maar dan toch in zijn standpunt zelfs in de buurt komt van Barth, die vanuit zijn gezichtshoek ook de volkskerk afwijst. Ondanks alle verschil is dat zo. Nu is het volstrekt nog niet hetzelfde, als twee mensen over volkskerk spreken en de heer v. E. is dat niet onlbekend. (blz. 31).

Wij staan nog altijd op het standpunt, dat een bloeiende kerk ter eniger tijd een volkskerk wordt. De historie bewijst althans, dat de kerk volkeren binnen haar gemeenschap heeft betrokken. Dit wil echter niet zeggen, dat dit in de toekomst zo zal blijven, noch ook, dat aan de Hervormde kerk zulk een toekomst zal ten deel vallen. Ook het vraagstuk Kerk en Staat komt hier om de hoek kijken en de invloed der Overheid op de wording en vooral de instandhouding van de volkskerk, niet zelden ten nadele van de kerk. In ieder geval — en daar zullen wij het ook wel mede eens zijn — mag de volkskerk niet gedreven worden ten koste van de kerk.

De heer v. E. gaat uit van de woorden, aan de belijdenis ontleend: de kerk is de vergadering der ware Christgelovigen. Hij ziet de kerk „als geestelijke eenheid: haar leden zijn één van geloof en derhalve eensgeestes in alles, wat de zaligheid hunner zielen raakt. De band, die hen samenbindt, is geen uitwendige, organisatorische, doch een innerlijke". (blz. 23, 24).

Hij legt alzo sterke nadruk op het geestelijk karakter. Maar als hij nu verder gaat spreken over de kerk, die een belijdenis moet hebben, komt hij toch tot de uitwendige kerk. Nu zeggen wij niet, dat de uitwendige vergadering, niet geestelijk zou zijn, maar het is toch wat anders, als wij over de kerk naar haar wezen en de kerk als openbaring van het lichaam van Christus spreken; of wil men over de kerk in het instituut. (Het behoeft ook geen betoog, dat de openbaring der kerk behoort overeen te komen met haar aard en wezen.

Met alle nadruk wijst de schrijver er op dat de kerk afwijking in de leer niet zal mogen dulden. „Een integrerend bestanddeel van een gereformeerde kerk is das : de handhaving der belijdenis door handhaving der leertucht". (blz. 24). In ieder geval moet dat ideaal blijven (blz. 24).

Zonder  enige twijfel is de kerk geroepen over haar confessie te waken en 't spreekt vanzelf, dat zij moet toezien op de leer en dat zij valse leringen niet kan toelaten. Zij is immers verantwoordelijk voor de prediking des Evangelies. Dus leertucht. Daarmede is echter het laatste woord nog niet gesproken.

Allereerst en allermeest, zegt de heer v. E., moet leertucht gehanteerd ten opzichte van professoren in de theologie en predikanten (blz. 27).

En dan verder? vragen wij. Men leze op blz. 30: „Zelfs wanneer van alle kansels in de kerk alleen de waarheid naar Gods Woord werd verkondigd, dan zouden wij toch nog niet toe zijn aan het Schriftuurlijk beeld der kerk, want dan ware daarmede de differentiatie onder de lidmaten, voor zover deze met de belijdenis strijdt, niet weggenomen".

Men denke eens goed na over wat hier staat en of dit nu waarlijk gereformeerd is. Lees dan ook eens na in de Dordtsche Kerkorde, hoe daar over de tucht wordt gehandeld.

Neem eens aan, dat van alle kansels het Woord werd bediend in overeenstemming met de belijdenis, waarop de gemeente intussen recht heeft. Bij zulk een toestand zou de kerk ook bij d'e deur waken en niemand toelaten tot het ambt, van wie anders werd verwacht dan dat hij de Dienst zal waarhemen in overeenstemming met de confessie. Wij onderstellen dan verder, dat ook de catechese in dezelfde geest werd gegeven.

Neen, zegt de heer v. E., dan zou er mogelijk nog differentiatie zijn onder de lidmaten. Dat geloven wij zeer zeker en die zal er wel altijd blijven. Maar de schrijver onderscheidt differentiatie en differentiatie. Hij wil onder de lidmaten geen differentiatie hebben, die met de belijdenis strijdt.

Ja, ja, maar, waar ligt de grens? Het kost niet zoveel moeite om een differentiatie op te blazen tot, ik weet niet hoe principieel verschil. En hoeveel verschil van mening kan er niet zijn alleen reeds door onkunde en gemis aan inzicht.

Dan komen wij tot de vraag, hoe zulk een tucht moet worden uitgeoefend, die alle differentiatie (zo mogelijk met de restrictie van de schrijver) achterhaalt en uitbant ?

Bovendien is dit geen leertucht meer, maar een geheel ander soort tucht, want alle lidmaten zijn geen leeraars of catecheten. Heel wat anders, indien een lidmaat opzettelijk leringen publiceert en propageert, die in strijd zijn met de confessie. Daar kan de leertucht bij te pas komen.

Maar wie heeft ooit gehoord, dat de kerk geroepen is om zulk een tucht uit te oefenen, als hier wordt geboden ? Daarom vragen wij ook, welk Schriftuurlijk beeld de heer v. E. voor ogen heeft. De kerk van Corinthe, Galatië, Philippi, de zeven gemeenten van Klein-Azië ? Die kunnen het alle niet zijn, want die waren zo zuiver niet.

„Groepen leden moeten worden afgeschreven, die wij qua personen liever zouden behouden", schrijft hij. blz. 30.

Wij gaan op de practische vragen maar niet in en bepalen ons tot de vraag, of dat nu verantwoord zou zijn, ook indien het mogelijk ware.

De heer v. E. zoekt de zuivere kerk, een kerk van allemaal gereformeerde mensen, die het allen in alles eens zijn, wat de zaligheid aangaat. Het raakt bijna aan een kerk zonder hypocrieten, want als men het in alles moet eens zijn, wat de zaligheid der ziel raakt, moet men daarvan toch geestelijk iets verstaan.

En dan de kinderen, die gedoopt zijn, en de vreemdelingen, die komen ? Zal de kerk haar deuren niet openzetten en prediken ?

De weg, die de heer v. E. op wil, is dan ook geen sanering van ons verworden en vervallen kerkelijk leven, maar een uitzuivering van de tarwe. En gelooft hij dan niet, dat er talrijke gemeenten zijn, die geen onderscheid weten tussen gereformeerd of vrijzinnig, omdat ziji gedurende generaties niet in de kerk zijn geweest dan onder een prediking die zich vrijzinnig noemde, maar die ook niet de geringste kennis van de Heilige Schrift heeft aangebracht, noch van de belijdenis.

Indien in zulke gemeenten de prediking naar Schrift en belijdenis op de kansel komt, komen de mensen luisteren en begint er wat te leven.

En dan is er ook nog een woord, dat wat te zeggen heeft: „Wij en onze vaderen hebben gezondigd". Wij leggen dat niet uit in de zin „samen ziek, samen gezond", zoals wel eens wordt aanbevolen. Maar wij moeten er toch op wijzen, dat er een verantwoordelijkheid ligt voor al die kansels, waarvan sedert jaar en dag geen rechte prediking werd gehoord.

De mensen er allen maar uit, die te boek staan als vrijzinnigen en ethischen, omdat de kerk haar roeping heeft verzaakt, dat gaat niet aan. Daarom gaat het allereerst wel om de kansels d.w.z. om de prediking naar de belijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

HET KERKBEGRIP

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's