Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

BEHOUDT U OM UWS LEVENS WIL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: . . . . Genesis 19 vers 15—26

Gij kent het verband onzer tekstwoorden. God had Zijn onheilspellend woord over Sodom tot zijn vriend Abraham gesproken. En na die openbaring Gods bleef de vader der gelovigen staan en hield zijn pleitrede voor de inwoners van Sodom.

God zou de stad niet verderven om der tienen wil.

Maar het oordeel moet komen over Sodom. In de avond kwamen er twee engelen te Sodom, als Lot in de poort zat. Op Lot's aandringen keren zij in in zijn huis. Hij vergeet de herbergzaamheid niet en heeft daardoor onwetend engelen geherbergd. Toen men zich ter ruste begeven zou, hebben de mannen dier stad het huis van Lot omsingeld om de gasten op te eisen tot de gruwelijkste schanddaad. De Schrift laat ons dan verder zien tot welk een diepte ook Lot in Sodom is gezonken.

Het gevaar neemt toe en alleen een wonder zal Lot en de zijnen nog kunnen redden uit de handen van hun belagers. Dat wonder gebeurt, als de engelen die mannen slaan met verblindheden, zodat zij moede werden om de deur te vinden. En dan zeggen ze hem: „de Heere heeft ons uitgezonden om deze stad te verderven, dewijl haar geroep groot is geworden voor het aangezicht des Heeren".

Doordrongen van de ernst dier aankondiging, gaat Lot onmiddellijk uit om zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, te waarschuwen. Maar hij was in hunne ogen als jokkende.

Zou daar zulk een oordeel aanstaande zijn ? Zij geloofden het niet!

Wanneer geeft de wereld nu wèl acht op Gods dreigende oordelen? In ónze dagen soms ? Alle dingen blijven immers gelijk als van het begin der schepping! Zo was het in de dagen van Noach. Zo was het in de dagen van Lot. Zo zal het ook zijn als de Zoon des Mensen ten oordeel komt.

Ach, de engelen moesten, toen de dageraad opging, Lot zelven nog aandringen tot de vlucht.

De man, die in de nacht was uitgegaan om anderen zo ernstig voor het verderf te waarschuwen, bleef zelf nog de ganse nacht te midden van het verderf.

's Nachts, onder de machtige indruk van hetgeen bij zijn huis was gebeurd, was hij nog wel bereid tot vluchten en zette daartoe zelfs zijn schoonzoons aan.

Maar in de grijze morgenschemering veranderde zijn gedachte.

En dat is wel te verstaan. Want de banden, die hem bonden aan Sodom, deden hun kracht weer gelden.

Bij de opkomende dageraad scheen zijn vrees hem minder werkelijk toe. Na een nacht van onweer, ademt de mens op als de schemering doorbreekt. Dan gaan de monden, die 's nachts zwegen, weer spreken . . . . , soms weer spotten.

Lot talmt en toeft en blijft dralen.

We zeiden : daar waren banden, die hem bonden aan Sodom.

Hij had in Sodom wortel geschoten. Hij was daar een man van invloed, zie zat in de poort, waar koophandel werd gedreven, waar het nieuws van de dag werd verhandeld, waar de rechtspraak plaats vond. Hij was bezig huwelijksbanden te knopen voor zijn dochters met mannen uit Sodom. Sodom ontvluchten wil voor Lot zeggen: „uitgaan als een straatarme".

En dat wil hij niet! Zijn hart, dat is waar zijn schat is, maakt hem traag in zijn beweging. Wat moet zijn talmen de engelen dwaas zijn voorgekomen.

Zijn wij wijzer in der engelen oog ?

Helaas, deze arme, aarzelende weifelaar heeft nog heden ten dage veel broeders. Wij, die zo wanhopig vast aan de wereld verkleefd zijn . . . . , die zo traag zijn om te gaan, waar God ons wil hebben voor onze eigen veiligheid, wanneer we daarbij ook (maar iets moeten achterlaten van de schatten der wereld, wij zijn niet wijzer in der engelen oog.

Maar, Gode zij dank, voor Lot paarde zich de daad aan der engelen woord. Die mannen grepen zijn hand en dte hand zijner vrouw en de hand zijner twee dochters, om de verschoning des Heeren over hem, en zij stelden hem buiten de stad. Zo moeten bij een grote brand huisdieren en paarden, die door de vlammen als betooverd zijn, van een wisse dood met geweld worden gered.

De Heere was Lot genadig.

Het kan ons gaan als hem.

Wij hebben het Woord Gods beluisterd!

Het dreef ons in de engte. Maar wij bleven waar wij waren. Wij misten de kracht om de zonde-omgeving, die ons Hef was, te verlaten.

Tot de Heere ons te machtig werd. Daar greep iets in in ons hart, het was de machtige greep van de hand Gods, die ons leidde buiten de stad des verderfs.

God dwong u ! Het was om de verschoning des Heeren over u. Hij leidde u uit, en dwong u te gaan als een straatarme.

Lot werd door de daad Gods gered van het verderf. Het was de stem des Heeren zelf, die daarna de ernstige boodschap der engelen met klem herhaalt : „behoudt u om UWS levens wil. Ziet niet achter u om, en staat niet op deze ganse vlakte. Behoudt u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt".

In deze woorden wordt de weg dtes behouds ons getekend. Het gaat uit de lage vlakte zonder omzien naar boven, om uws levens wil. Want waar omgezien wordt, daar wordt bewezen dat het hart nog hangt aan Sodom.

Sodom uitgaan wil nog niet zeggen Zoar binnengaan.

Veiligheid is alleen daar, waar de bergen zijn, waarover het morgenrood reeds begint te gloeien.

De vrees houdt Lot bevangen, dat hij niet zal kunnen behouden worden naar het gebergte heen. Daarom is de genade Gods zo groot, dat Hij de Zijnen in alles tegemoet komt.

Dat deed Hij ook met Lot.

God zal Zoar sparen, en Zijn toorn inhouden, totdat Lot de plaats des behouds heeft bereikt.

De zon ging op over de aarde, als Lot te Zoar kwam.

Welk een dageraad!

Toen de glans der zon neerstreek over de aarde, was Gods uur gekomen. Eén wenk van de hand Zijner almacht en de bodem van de vlakte van Sodom was als een gloeiende zee, zodat niets aan het oordeel Gods ontkwam.

De hemel in vuur en de aarde gloeiend. Alles in vlammen. En in die vlammen de verlorenen, die met een angstkreet of met een vloek op de lippen de dood in zijn gegaan.

God laat niet met Zich spotten.

Naar Zijn Wezen, moet Hij de zonde haten en straffen.

Het tegenwoordig geslacht formeert zich zelf een God, die niet sterk genoeg is om lief te hebben, en zó zwak, dat Hij alles toegeeft.

Ware liefde straft ook. De liefde Gods eist Gods oordeel.

Wat met Sodom gebeurd is, is profetie. Het eind van Sodom vertolkt het eind van 's mensen historie op aard.

Wij weten van lippen, die niet liegen kunnen, dat dit alles heenwijst naar de plotselinge komst van de dag des Heeren.

Wij weten, dat in die dag de inwoners van Sodom 't eindoordeel tegemoet gaan. Wij weten ook, dat naast hen zullen staan mensen, die meenden dat uitgaan uit Sodom hetzelfde is als ingaan in Zoar, en die te laat hun dwaling zullen zien.

Lot's huisvrouw zag om van achter hem, en zij werd een zoutpilaar.

Haar hart was gebleven in Sodom. Dat was haar dood.

Zij werd een monument van de gerechtigheid des Heeren.

„Gedenkt aan de vrouw van Lot" — zegt de Heere Jezus.

Zij was bijna gered. Maar toch kwam zij nog om.

En dan is het van belang op te merken, dat ze omkwam op zulk een wijs en op zuik een plaats.

Verderf is inderdaad verderf. Maar het maakt dan toch wel verschil, hoe men omkomt.

Naar de mens gesproken, komt hij, die in de zee verdrinkt, zonder hoop of kans op redding, gemakkelijker om dan hij, die nog een ogenblik die beide heeft. De strijd des doods wordt zwaarder, wanneer men moet verdrinken op een armlengte afstand van de reddingsboei.

Lot's vrouw kwam om in het uur van schijnbare verlossing.

Zij werd een zoutpilaar.

De wereld hoort de sprake niet, die hierin uitgaat ook naar ons. Zij wil al de gedachten des vleses doen in de meest bange zin des woords. Dan komt de Heere als een dief in de nacht.

Maar hoe staan wij er nu voor, als de zon opgaat over de aarde en Lot inkomt te Zoar ?

Waar- werden wij dan gevonden ? Te Sodom . . . . . tussen Sodom en Zoar. . . . . . of te Zoar ?

Die in Sodom zijn, zullen met Sodom in de wereldbrand vergaan.

Gods genade doe ons breken met de stads des verderfs en tegen haar getuigen.

Gods genade leidte ons uit en drijve ons voort tot in de plaats der rust.

Ook voor ons is daar mogelijkheid om om te komen juist in de ure, dat men denkt behouden te zijn.

Naar het uitwendige hebben we wel veel voorrechten. Maar de bodem, waarop Sodom rustte, was ook van die aard, dat Lot hem eens verkoos boven de rest van het ganse land.

Om uitwendig voorrecht zijn we noch bijna, noch geheel behouden.

Dat we ons wachten voor de fout, dat we het op weg zijn naar de stad des behouds verwarren met het bereikt hebben van die stad.

Daar zijn zielen, die zich bevinden in een critiek ogenblik. . , in een doorgangstoestand. . , een keerpunt, waarin de toekomst misschien voor goed beslist wordt.

Hoe eerder we in zulk een toestand komen, hoe beter. Maar nóg beter is het er uit te komen, wanneer althans die uitgang in de goede richting gaat.

Bange gedachte, dat van alle tranen, die geschreid zijn in een ure van ontwaken, dat van alle gebeden en beloften, in goede ogenblikken gedaan, dit het eind kan zijn, dat men staat aan de kant van de weg als een zoutpilaar. . . . , als een gedenksteen, van 's mensen verdorvenheid en van Gods rechtvaardige vergelding.

Als een gedenksteen, dat men de dood vinden kan op de drempel van een feest; dat men van dorst sterven kan vlak bij de fonteinen des heils. God beware ons voor zulk een einde.

„Behoudt u om uws levens wil. Ziet niet achter u om en staat niet op deze ganse vlakte. Behoudt u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt".

Haast u. . . . , behoudt u derwaarts.

Dat is des Heeren Woord, dat nog uitgaat onder ons.

Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade, wij bidden van Christuswege : laat u met God verzoenen.

Gods Woord zij dus een lamp voor de voet en een licht op ons pad.

Met alle andere lampen komen wij in het duister om.

Gebruiken we dan die lamp van Gods Woord, die ons voorlicht op de weg naar Zoar.

En bidden we om het licht van Gods Geest.

Die door Woord en Geest geleid mag worden, die kan het oordeel, dat eens komen zal, vertrouwend afwachten. Want die leert geloven, dat hij bewaard zal blijven om de verschoning des Heeren over hem.

Daar staat in vers 29, dat God gedacht aan Abraham, toen Hij de steden verdierf, en Hij leidde Lot uit uit het midden dezer omkering.

Hij behoudt . . . . , niet om Lot . . . . , want die valt straks weer in grote zonde. Maar Hij behoudt om Zijns Naams wil, naar vrijmachtig welbehagen.

Daarom is er hoop voor de grootste der zondaren.

Hoop, voor elk, die dit leest!

Dat zij ons deel, als de wereld zal voorbijgaan, dat God gedenkt aan Abraham, aan Zijn Verbond, en dat Hij ons uitleide uit het midden van die omkering.

Gods oordeel rommelt als van verre.

Eens wordt het donker om ons heen.

Maar ook dan nog klinkt Zijn Woord:

Bergen mogen, wijken, en heuvelen mogen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer".

(„Uit „De Waarheidsvriend" van 14—6—'34).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's