Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

DE OFFERANDEN GODS!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God niet verachten. Psalm 51 vers 18

De een en vijftigste Psalm is een boetepsalm van David. David was een man naar Gods hart, en toch is hij zo diep gevallen. We kunnen aan alles merken, dat de Bijbel niet een boek van mensenhand is. In de romans verheerlijken de schrijvers hun helden op het hoogst. Hun fouten doezelt men gaarne weg, maar dat doet de Heilige Schrift niet. Gods Woord tekent ons de mens, zoals hij in de werkelijkheid is. 

Lezers, ge kent natuurlijk deze droeve geschiedenis van David wel. Hij was op het platte dak van zijn huis gezeten en koesterde zich daar in de zonnestralen. En dat, terwijl het leger van de kinderen Israels ten strijde was getrokken tegen de kinderen Ammons.

Wat heeft men in de geschiedenis van David kunnen zien, dat het spreekwoord : „Ledigheid, is des duivels oorkussen" waar is. Immers vanaf het platte dak van zijn paleis wierp hij een begerige blik op Bathseba, de huisvrouw van Uria, de Hethiet. Ge weet het vervolg van de droeve geschiedenis. David leefde in overspel met Bathseba, de vrouw van die dappere oorlogsheld.

Alle pogingen van David om het kwaad te bedekken, faalden echter. Al werd Uria in het paleis ontboden, al vertoefde hij enkele dagen in de hofstad, hij ging niet naar huis, maar vernachtte bij de poort. Zou men hem van een en ander op de hoogte hebben gesteld, dat hij er niet over dacht om zijn huisvrouw te groeten ? Wie zal het zeggen?

David vreesde voor de grote schande, als zijn daad openbaar zou worden. Daarom nam hij zijn toevlucht tot het uiterste. Dan moest Uria maar uit de weg geruimd worden. Daartoe gaf hij aan Joab, de krijgsoverste, schriftelijke opdracht. En, helaas, de ruwe, wrede Joab liet er zich toe vinden. Uria wordt vooraan geplaatst in de strijd tegen de vijand. Hij wordt het slachtoffer van zijn dure plicht voor het vaderland.

David doet net alsof 't hem smart, dat zijn trouwe held, Uria, gesneuveld is, maar heimelijk is hij verheugd. Nu kan hij immers met Bathseba trouwen. Wie zou hem kunnen verhinderen om met een weduwe te trouwen? Hij nam haar dan ook tot zich in het paleis en zij werd hem tot een vrouw.

Maar Eén was er, die dit alles tot in zijn diepste grond gadegeslagen heeft. Dat was de Heere, de alwetende, alomtegenwoordige God, die Zijn knecht, de profeet Nathan, tot de koning zond om hem tot inkeer te brengen.

Ik zie in mijn gedachten de toorn des konings ontbranden bij het horen van het woord van Nathan, dat er in zijn rijk een aanzienlijk man was, die het enige ooilam van een van zijn ondergeschikten had genomen, om zijn gasten vlees voor te zetten. Zó ver ging David, dat hij zulk een man des doods schuldig achtte. Hij wilde weten, wie die man was.

Welk een moed heeft Nathan aan de dag gelegd! Dreigend gaat de wijsvinger in de richting van de koning zelfi en scherp klinkt het van de lippen van de Godsman: O, koning, gij zijt die man.

Wat een waagstuk! Een koning met zijn zondlen bekend maken.

Zal het hern niet het leven kosten ?

Neen, de ijskorst van Davids hart wordt door het woord van Nathan onder de bearbeiding van de Heilige Geest verbroken vol ootmoed klinkt het van des konings lippen: Ik heb gezondigd tegen de Heere.

Lezers, zijt gij ook al gekomen tot de kennis van uw zonde en uw doemschuld, gelijk David?

Misschien zegt ge, dat ge gelukkig geen man als David zijt. Geen echtbreker en geen hoereerder!

Ik begin met op te merken, dat heteen groot voorrecht is, als een mens voor zulke uitbrekende zonden door de genade Gods bewaard is geworden. Maar bedenk het wèl, dat alle kiemen en zaden van boosheid verscholen liggen in elk mensenhart. Heeft niet de Heere Jezus ons doen zien, dat de Wet geestelijk is ? Die Wet oordeelt niet slechts onze daden, maar ook onze woorden, ja, zij gaat over de diepste roerselen van het mensenhart.

Staat er niet geschreven, dat de mens, die zijn broeder haat, ook een doodslager is, en dat de man, die een vrouw aanziet  om dezelve te begeren, reeds overspel met haar heeft bedreven in zijn hart.

O, wat heeft elk mens daarom nodig de bewarende hand Gods om niet in de diepste diepte weg te zinken. Eén ogenblik van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit.

Als we dit alles bedenken, zult ge wel begrepen hebben dat het ons niet past om vanuit de hoogte op David neder te zien. Die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle!

Er is ontdekkende genade voor nodig, om eigen zonde en schuld te zien. We zien de zonden van anderen veel gemakkelijker dan die van onszelf. We zien over de muur in de tuin van onze buurman naar het vele onkruid, maar we letten van nature niet op de vele doornen en distelen in onze eigen tuin. We willen het nog wel dulden, dat er wordt gezegd, dat elk mens gebreken heeft en dat er aan ieder onzer wat hapert; maar wee degene, die het waagt om onze persoonlijke zonden met name te noemen en ons voor ogen te stellen.

David heeft niet alleen zijn zonden leren kennen, maar hij heeft ze ook met smart beleden voor het aangezicht van God. Hoort het hem belijden in het 6de vers : Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uwe ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten.

Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen.

Het heeft misschien menigeen verwonderd, dat hij niet meer zegt in deze Psalm over zijn moord en over zijn overspel. En toch gaat de belijdenis, die ik zoeven aanhaalde uit de Psalm, oneindig veel dieper. Zulk een belijdenis raakt de wortelzonde. Hij spreekt maar niet zijn smart uit over één enkele zonde, maar klaagt over zijn gans verdorven aard. Hij jammert niet alleen over dat éne grote kwaad, maar elders ook over de zonden zijner jonkheid, en hier in deze boetepsalm daalt hij af tot in de diepte van zijn zondige ontvangenis.

De ouden plachten wel eens te zeggen, dat een mens in het paradijs moét beginnen.

En met recht!

Bij het lezen van deze 51ste Psalm treft het mij, dat David het recht Gods moet billijken. De Heere zou geen onrecht doen, indien Hij hem voor eeuwig van voor Zijn aangezicht zou verwerpen.

Hij voert ook geen enkele verontschuldiging aan. Niets van dat alles. Hij erkent zijn schuld, die er God toe bewoog om hem te straffen.

O, lezers, waar moet David nu heen met zoveel schulden ? Zal hij zijn toevlucht nemen tot de offeranden? In het vers, wat voorafgaat aan de tekst, die we boven onze overdenking schreven, lezen we : Want Gij hebt geen lust tot offerande anders zou ik ze geven ; in brandofferen hebt Gij geen behagen. Neen, de Heere wil geen stierenvlees eten en Hij wil ook geen bokkenbloed drinken.

De weg, om de zaligheid nog te verdienen in de weg van eigengerechtigheid, wordt hem ten enenmale afgesneden.

O, nóg eens : waarheen nu met zoveel schuld ?

Daar richt hij zijn oog op Gods genade.

Hij mag het toch geloven, dat de Heere het verbroken hart en de verslagen geest niet verachten zal.

Maar wat, zou toch wel de rechtsgrond wezen van dat niet verachten ? Zouden de tranen des berouws dan toch de grond vormen voor onze eeuwige redding ?

Lezers, het scheelt maar één letter. De Heere doet het niet om het gebed, maar wel óp het bidden en smeken.

Neen, de grond van de redding kan nooit in het schepsel gevonden worden. Die ligt alleen in dat offer vdn Golgotha, in dat Lam, wal verbroken en verbrijzeld is aan het kruis van Golgotha. God gaf Zijn lieve Zoon, Jezus Christus, tot een rantsoen voor velen.

Wat verbroken en verbrijzeld is, is bij de wereld niet van tel. Wat verbrijzeld is, wordt met veger en blik bij elkaar geveegd om te worden weggeworpen. Maar de Heere veracht het verbroken en het verslagen hart niet. Wie in het stof lag neergebogen, wordt door Hem weer opgericht. Ziedaar, lezers, de énige weg voor een arm zondaar, naar het Vaderhart. Dan moet de mens zelf worden verbroken en verbrijzeld. Maar dan zal het ook worden ervaren, dat het waar is, wat de dichter heeft gezongen ? Hij geneest de gebrokenen van hart en Hij verbindt ze in hunne smarten!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's