Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De rust van het volk van God

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er blijft dan een rust over voor het volk van God. Hebr. 4 vers 9.

Dat zijn liefelijke en troostrijke woorden. Hoe bemoedigend voor de verdrukte Hebreen, als ook niet minder voor allen, die geroepen zijn met een Goddelijke roeping en overgegaan zijn uit de staat des doods in de staat des levens en zich als gasten en vreemdelingen hebben leren kennen op deze aarde en begerig zijn naar een beter vaderland. Die bekennen ; ,,Wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende".

Neen, voor Gods volk is het hier het land der ruste niet. Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet. Niet ten onrechte wordt het leven van Gods kinderen hier op aarde vergeleken bij de reis der kinderen Israels door de woestijn. Hoe verlangde Israël in te gaan in de beloofde erfenis, waar rust zou genoten worden na zo lange vermoeienis. Maar zo mag Gods volk verlangen naar de hemelse erfenis, om ongestoord te genieten verzadiging van vreugde bij Gods aangezicht.

Van een rust spreekt onze tekst; van een rust, die overblijft voor het volk van God. Afgeleid van de rust der Sabbaths, van de ruste Gods op de zevende dag, wordt hier verstaan de eeuwige rust, die Gods volk in de Hemel ongestoord zal bezitten. Neen, hier beneden wordt ze niet gevonden. Daar deugt deze aarde niet voor. Sinds de zonde in de wereld gekomen is, is moeite en onrust het deel van elk mens. De zonde kan niet anders voortbrengen dan onrust. En al is Gods volk van de heerschappij-voerende kracht van de zonde verlost, al mogen zij hier bij tijden de voorsmaken genieten van wat hen éénmaal geschonken zal worden, en in Christus, in de dadelijke vereniging met Hem door het geloof, vrede en rust in Hem smaken al mogen zij hier wel eens zingen : ,,In de grootste smarten blijven onze harten, in den Heere gerust", toch ervaren zij hier gedurig bij vernieuwing, dat dit land het land der ruste niet is ; hebben gedurig oorzaak te klagen : ,,0, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tente Kedars wone". Neen, de rust wordt  eerst bereikt, als de Jordaan des doods is overgetrokken en het Hemelse Kanaan is betreden. Het is hier bestendige onbestendigheid en bestendige onrust. Was er deze ruste niet voor het volk van God weggelegd in de Hemelen, dan waren zij de ellendigste van alle mensen. Deze rust is onbedriegelijk zeker. Want zij is niet van beneden, noch door schepselen uitgedacht. Haar grond is in God Drieënig. Dat is haar vaste waarborg.

Deze rust heeft de Vader zelf in Zijn welbehagen bepaald vóór de grondlegging der wereld voor al dat volk, dat Hij hier in de tijd toebrengt, uit de onrust der zonde verlost, hen rechtvaardigt en heiligt en ook zal verheerlijken, als Hij ze in die rust zal doen ingaan.

Maar bijzonder in Christus ligt de grond vast, dat deze rust overblijft. Immers de rust in God was verloren. Alle uitverkorenen leven van nature in onvrede met God. Dan is de Hemel voor hen gesloten. Christus kwam van de Hemel af, uit Zijn rust in 's Vaders schoot, kwam op deze aarde om rusteloos door lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid te arbeiden in de overgave van Zichzelf tot in de dood, ja, de dood des kruises, totdat het alles volbracht was. Totdat Hij de oorzaak der rampzalige onrust had weggenomen, namelijk de zonde.

O, hoe duur is de rust van Gods volk verworven. Opgestaan uit de doden, is Hij ingegaan in Zijn rust om te rusten van Zijn arbeid. Ingegaan in Zijn rust, om naar Zijn belofte, aan Zijn jongeren gedaan, plaats te bereiden voor al Zijn volk, opdat ook zij zouden zijn, waar Hij is.

Daarom nog eens, kinderen des Heeren , in Christus, in uw Borg, Die leeft tot in alle eeuwigheid, ik zeg, in de verheerlijkte Immanuël ligt de grond vast, dat deze rust overblijft voor het volk van God. Geen mot kan ze verteren, geen dief doorgraven, door het water kan zij niet worden weggespoeld en door het vuur niet worden verbrand.

Voor het volk van God blijft die rust over. Voor geheel dat volk. Voor het ware Israël Gods ; voor hen, die afgesneden zijn hier in de tijd van de oude Adamsstam en Christus zijn ingeplant door het geloof; voor hen, wier rust in de wereld door de Heere is opgezegd ; die de dood hebben gevonden in al wat buiten God is. Handel echter niet lichtvaardig. Hoevelen van Israël waren niet uitgeleid uit Egypte, gedoopt in de wolk en in de zee, en toch is het merendeel niet ingegaan in de rust van het beloofde land Kanaan. Waarom niet? Zij hebben niet kunnen ingaan wegens hun ongeloof. Zo ook hier. Zonder de waarachtige wedergeboorte zal niemand het Koninkrijk Gods zien. Wat zegt Christus ? Wie nodigt

Hij tot Zich ? „Komt herwaarts tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Ik zal u rust geven". Vermoeiden en beladenen, voor wie de wereld een plaats van onrust is geworden, de zonde een last, die zoeken de dingen, die Boven zijn.

Wat zal het het oprechte volk eens meevallen, als zij de voor hen weggelegde zaligheid zullen verkrijgen.

Door het geloof verwaardigt de Heere de Zijnen in die zaligheid in te zien. Ja, Gods volk smaakt hier de eerstelingen der eeuwige heerlijkheid. Het blijft geen vreemde hemel, die Gods kinderen tegemoet gaan. O neen ! De heerlijkheid, die de Heere bereid heeft van vóór de grondlegging der wereld, wordt hier ontsloten. Paulus moge in een bizondere mate zijn opgetrokken tot in de derde hemel, het volk blijft van die optrekkingen niet vreemd ; van die volmaakte heerlijkheid, die boven is ; van die eeuwige jubelzang der gezahgden voor de troon : „Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed". Onze woorden zijn te arm om weer te geven, wat in die zalige ervaringen wordt gesmaakt; in dat dronken zijn van Goddelijke liefde. Zou dan het hart niet naar dat hemelse Kanaan begerig zijn ? Hier blijft de strijd van binnen en van buiten ; hier de moeite en het verdriet; hier de zonde, die straks zal worden afgelegd ; hier de tranen, die eens zullen worden afgewist; hier de donkerheid der schaduwen, die daarboven niet meer zal zijn. Is het dan niet de vertroosting voor Gods gunstgenoten, dat de Heere hen leidt naar Zijn Raad en daarna opneemt in heerlijkheid ? Nog een weinig tijds, kinderen des Heeren, en gij zult altijd bij den Heere zijn en dan delend in de volle vrede en eeuwig zingend van Gods goedertierenheên.

Hoe arm toch de wereld, allen, die God niet vrezen. Hier voortgedreven door onrust, want de goddelozen - zegt de Heere — hebben geen vrede. De Heere opene uw oog voor het onvergankelijk goed dergenen, die den Heere kennen. Stel naast dit eeuwig heil nu uw leven. Bekent het eens, of niet overal de smart der zonde op rust! Weest voor uzelf eens eerlijk, geeft de werelddienst ook zielsverzadiging ? Ligt waarlijk geluk in uw rijkdom en eer en aanzien in de wereld ? Gij bleeft van dat geloofservaren vreemd ; gij wilt er ook niet van weten ; gij wilt roemen in een gezond geloof ; maar geen levenservaring, geen bevinding als Gods volk heeft. Gij allen gaat hier koud en leeg door het leven heen ; arm en blind. En uw einde ? De Heere doe u het zien. Uw einde zal zijn de eeuwige verlorenheid, waar Gods heerlijkheid niet wordt uitgejubeld in volmaakte lofzang. De Heere geve u genade, uw leven te verliezen ; uw wereld te verzaken; uw gerechtigheid prijs te geven, terwijl het heden voor u genaamd wordt. Ziet het volk van God aan. Die armen zijn rijker dan gij, met al uw goed. Ziet ze aan, en begeert hun heil, dat gegeven wordt om niet.

Neen, het is niet altijd ellende bij Gods volk. De beginselen der eeuwige vreugde zijn in hun hart gelegd. Een heimwee is bij hen verwekt, een heimwee naar God. Als het recht is, hgt in hun ziel een vereniging met Gods weg ; zij wensen Gods raad uit te dienen ; maar met Paulus dragen zij toch het verlangen om, bij Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste. Moge de Heere uwe harten gedurig verlevendigen, opdat gij meer en meer betoont vreemdelingen op deze aarde te zijn, door die ruste te zoeken. En wat zal dat wezen, als gij straks de poort van Zijn paleis zult binnentreden en aan Zijn Dis zult aanzitten, dan zult gij Hem aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. Nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen, maar als Hij geopenbaard zal zijn, Die ons leven is, zullen wij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Eeuwige blijdschap zal dan op de hoofden van Gods kinderen wezen. Zalig, Hem gans toe te behoren en te zingen met de dichter:

Dan ga ik op tot Gods altaren. Tot God, mijn God, de bron van vreugd ; Dan zal ik, juichend, stem en snaren Ten roem van Zijne goedheid paren. Die, na kortstondig ongeneugt. Mij eindeloos verheugd!

(Lage Vuursche)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 februari 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's