Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

NAUWELIJKS ZALIG

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen ? 1 Petrus 4 vers 18.

Petrus schrijft aan de verstrooiden in Klein- Azië. Zijn eigen leven werpt op dit schrijven een eigenaardig licht. Want hij kan zo meeleven met de verdrukten, aan wie de brief gericht is, die daar lijden en strijden. De apostel Petrus" zelf is grijs geworden in de strijd en verdrukking om Christus' wille en wijst op het genade-voorrecht om met Christus te mogen Jijden.

„Houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking" (vs. 12), schrijft hij. D.w.z. je moet je niet verbazen alsof je in die verdrukking iets vreemds overkomt, maar verblijdt u, opdat gij u ook in de openbaring Zijner heerlijkheid moogt verblijden.

De Kerk heeft te lijden. Waarom ? Omdat God uit liefde en tot loutering Zijn slagen op Zijn Kerk laat neerkomen, opdat die kastijding geeft een vreedzame vrucht der gerechtigheid voor hen, die daardoor geoefend worden.

Welnu, Petrus, die God kent in Zijn oordelen, vraagt: „En indien het eerst bij ons als Kerk begint, welke zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn ? "

Tegelijk zich indenkende de benauwingen, waarin de kerk Gods nu al gebracht wordt door Gods gerichten en ziende op de oordelende gerechtigheid Gods over allen, dus ook de ongelovigen, welt bij Petrus de persoonlijke vraag uit zijn hart: „En indien dan de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen ? "

„De rechtvaardige nauwelijks zalig".

Welke pelgrim op de smalle weg zal dat niet onderschrijven !

Doch we hebben wel te verstaan dat de weg ten leven hier vanuit een bepaald oogpunt wordt bezien.

Petrus ziet, wanneer hij dit neerschrijft, op de verhouding waarin wij staan ten opzichte van de weg Gods en ziet op alle struikelblokken, die op de smalle weg voor de gelovigen zijn opgeworpen.

„Nauwelijks zalig" : we hebben goed te begrijpen dat de zaligheid hier niet als iets onzekers wordt voorgesteld, zodat ze aan de gelovigen zou kunnen ontvallen.

„Nauwelijks zalig". Dat wil niet zeggen, dat de zaligheid op wankele grond rust, zodat we zouden moeten twijfelen aan de voltooiing en volkomenheid., Als dat waar was, dan zou het  anker der hoop zijn losgeslagen uit de eeuwige grond, waarin de Kerk ze mag uitwerpen.

„De rechtvaardige nauwelijks zalig: dat zegt alles.

Want een rechtvaardige is iemand die recht staat voor God, omdat zijn schuld is, betaald door Christus met Zijn bloed.

Een rechtvaardige is een verzoende, wiens zonden zijn uitgedelgd.

Een rechtvaardige wordt niet misschien — zoals wij er vaak van maken —, maar nauwelijks zalig. Een rechtvaardige heeft geen onvaste grond ; ik moet dat nog eens duidelijk zeggen in verband met deze tekst.

Hoor maar, hoe Petrus de broeders in de verstrooiing wijst op de vastigheid van Gods werk der genade : „Geloofd zij God, die ons wedergeboren heeft tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot zaligheid".

Dat is iets heel anders dan het onzekere, dat wij maar al te vaak aan het „nauwelijks" verbinden.

In dit nauwelijks ligt dit: dat de gelovigen als door EEN WONDER, VAN GENADE komen van het kruis tot de Troon, van lijden tot heerlijkheid.

Dat zij in de geloofsstrijd niet ondergaan, is wonder van Gods genade.

Dat zij onnoemelijke gevaren te boven komen, is wonder van Gods genade.

Dat zij struikelende niet blijven liggen, maar weer opstaan, is wonder van Gods genade.

Dat het nooit stikdonkere nacht blijft, maar het altijd weer dag wordt in het geloofsleven, is een wonder van ontferming Gods.

Duizenden gevaren ontmoet de rechtvaardige op de smalle weg, maar toch gaat hij niet onzeker, maar nauwelijks binnen door de poorten van Jeruzalem.

„Er moet veel strijds gestreden, veel leeds geleden zijn, zal 't hiernamaals vrede zijn".

Ja, de strijd, die kent de rechtvaardige.

Je komt in aanraking met Gods wet, die ons verdoemelijk stelt voor God ; je eigengerechtig ik wordt aangevallen. Je zult je zelf moeten veroordelen : ons eigen lieve hart moet er aan : o, wat een strijd : nauwelijks zalig.

God gaat verder : er is de boodschap van vrije genade en je moet Ieren schuilen voor Gods oordeel in het bloed van die Andere!

Dan moet je je eigen onmacht erkennen en gaan roemen in de dwaasheid van het kruis.

En door de enge poort op de nauwe weg : nauwelijks zalig.

Daar op die weg zijn de gevaren, de leeuwen, de struikelblokken ; daar is de grote vijand, n.l. de inwonende zonde.

Er is de strijd tegen eigen vlees en bloed van dag tot dag en van uur tot uur. En toch : dat vlees moet bestreden ; de zonde, die ons zo gemakkelijk omringt, moet afgelegd.

O, die zonde, die zonde ! . . . . . . . Ja, het is : nauwelijks zalig.

Er is meer : er is de duivel, die maar éen toeleg heeft: gij zult niet zalig worden. Daarom is de strijd zo hachelijk.

Alles zet hij op 't spel en alles belooft hij u, als ge uw zaligheid maar los wilt laten.

Nu eens streelt hij uw hoogmoed, dan weer maakt hij u bang, dan weer doet hij u wanhopen ; nu eens prijst hij u, dan weer laat hij u vloeken.

Vandaag doet hij u inbeelden dat ge toch beter zijt dan die buurman van u, morgen schildert hij uw zonden zó gruwelijk u voor ogen, dat ge moet denken dat er geen vergeving voor is.

Ja, het is : een grote strijd, het is nauwelijks zalig.

En als dan alles zo donker is, uw ziel een kerker inplaats van een tempel, zonder licht, zonder troost, zonder kracht; en als gij dan toch geroepen wordt voort te gaan, als ziende de Onzienlijke, niet ziende en .nochtans gelovende, ja, dan verstaat gij het: 't Is nauwelijks, nauwelijks zalig l

En dan tenslotte : het wordt sterven ; u moet alles loslaten. Maar dan moet het Christus alleen wezen, die ge behoeft voor uw arme hart.

Alleen zijt ge, geheel alleen, maar met Jezus vóór u en zo moet ge de doodsvallei door, waar het stikdonkere nacht is.

O, het zal wezen : nauwelijks zalig !

Maar toch zalig ! Want Jezus zegt: „Zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken".........

Maar — waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen ?

Als God beproevingen zendt in het huis Gods en daar het oordeel begint, wat zal het einde iijn van hen, die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn ? Als Petrus bitter weende vanwege zijn zonden, waar is dan Judas gekomen, die in afgrijselijke zelfmoord zijn wroeging zocht te verstikken ?

O, in zeker opzicht is er geen verschil tussen de rechtvaardige en de goddeloze: beide geboren in het diensthuis der zonde, beide dragen dezelfde schuld. Maar er is één machtig verschil; de rechtvaardige kan voor God bestaan ; de goddeloze niet.

De rechtvaardige is voorwerp van Gods liefde, de goddeloze van Gods toorn.

Maar als de rechtvaardige, bekleed met de klederen der gerechtigheid, nauwelijks (dat is dus door veel strijd, als door een wonder) tot de eeuwige zaligheid komt, waar zal dan de niet beklede, goddeloze, onverzoende zondaar komen ? Als het een gelovige zo bang kan zijn om zijn zonden, waar zult gij blijven, goddeloze, die niet zoekt de rechtvaardiging door het bloed van Christus, als God uw zonden zal bezoeken en het oordeel van het huis Gods wordt doorgetrokken naar u toe!

O, zondaar, waar zult gij verschijnen ?

Petrus geeft geen antwoord op deze vraag.

Het is, als huivert hij het uit te spreken : zijn lezers en ook wij weten van de poel, die brandt van vuur en sulfer ; van de worm die niet sterft, van het vuur, dat niet uitgeblust wordt.

Duivelen en verdoemden: dat is dan het gezelschap van de goddelozen!

Nochtans houdt de Heere niet op om het Evangelie te laten ruisen boven uw hoofden : „De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich ontfermen".

Wij willen allen wel zalig worden. Maar willen niet nauwelijks zalig worden, omdat wij vijanden zijn van Gods genade.

Dat , .nauwelijks" is een ergernis: o, die strijd, die moeite, die kruisiging: dat moest er niet zijn.

Wij willen zalig worden langs een .door ons zelf gebaande weg.

Maar gij moet nauwelijks zalig worden: d.w.z. het moet voor u een wonder van genade blijven.

Want een wonder, het grootste wonder is, dat een rechtvaardige zahg wordt; ja, dat God in Christus een weg ontsloten heeft.

Alles wat geen genade is, moeten wij verliezen. Niets mogen we de hemel mee binnendragen.

Alleen genade hebben de gelovigen nodig tot het einde toe.

Op Uw genade, zal ik leven. Op Uw gena de doodssnik geven, O, Heer, aan Wien ik mij vertrouw.

(Dirksland)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's