Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

KONINGSKINDEREN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaring 19 vers 7. Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid.

Waar ergens, dan juist bij het graf, komt liet onderscheid uit tussen hem, die God vreest en hem, die Hem niet vreest.

Ons aller levensreis is naar het graf. Het leven is enkel de voorhof des doods. De dood is de zwarte knecht, die achter op de levenskoets mederijdt. De dood is voor de meeste mensen het einde van alle aardse glorie. En hoe pijnlijk is bij velen dat laatste, dat sterfbed, de worstelingen en bewegingen daar, het woelen in het vlees, die kramptrekkingen, die ontsieringen. Onbekeerd sterven . . . . . afschuwelijke afloop . . . . . met nog schrikwekkender voortzetting .... . .. , geen ontkoming meer mogelijk!

Welk een onderscheid dan, als wij aan de groeve mogen staan van een koningskind, dat naar beter vaderland mag afreizen, 't Is waar, vlees kan vlees niet missen. Maar toch, al vloeien er tranen langs de wangen, al is er een ledige plaats in huis en hart, toch vervult een zalige hope onze ziel. Ja, het kan wel zelfs zó zijn, dat men zegt: ,,Neen, wij mogen u toch niet meer terugschreien. Gij hebt het zo oneindig veel beter dan hier!" O, zeker, de sleutel knarste nog wel wat bij het omdraaien van het slot, want ook Gods volk moet het dal van de schaduwen des doods door en juist Gods liefste kinderen worden soms op het einde 't meest door Satan nog aangevallen, maar de deur gaat open. Uit de gevangenis gaan zij in de vrijheid, uit de donkerheid in het licht, uit de strijd in de vreugde. Zij hebben het oneindig veel beter dan in deze aardse tent.

Oneindig veel beter ! De Openbaring van Johannes spreekt van het verschrikkelijk oorceel over de onwedergeboren mens, die dit aardse leven verwisselt met het eeuwige, maar ook wordt de hemelse heerlijkheid genoemd van Koningskinderen bij de bruiloft des Lams. De bruidegom daar is het Lam. Eén van de eretitels van de grote Zoon des Konings. In dat woord ligt de liefde van de Zaligmaker, Zijn gehoorzaamheid, Zijn onberispelijkheid.

Zijn liefde ! Immers het Lam spreekt ons van de nederbuigende goedheid des Heeren. De Zoon des Vaders werd Zoon des mensen, het Woord werd vlees, de Heere der heerlijkheid werd Man van smarten. Dat was de liefde, brandende in Zijn hart. Dat was Zijn weergaloze ontferming. Zie — zo spreekt de Heeren- Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde. En die eeuwige liefde was werkzaam in de Vader, als Hij Zijn Zoon schonk, maar was ook werkzaam in de Zoon, als Hij zichzelf gaf tot een rantsoen voor velen en is nog altijd werkzaam als 's Heeren Geest een gans verdoemde en onwaardige het leven komt te wekken. Aan de bruiloft des Lams wordt volmaakt bezongen, hoe lief de drieënige God Zijn gekenden heeft.

Ook van de gehoorzaamheid van de Heiland. Want als een lam werd Hij ter slachting geleid, als een schaap, dat stom is voor dien, die het scheert, deed Hij zijn mond niet open. En daaruit volgt ook Zijn onberispelijkheid. Want het offerdier moest zonder enig gebrek zijn. Zo is Hij het Gode aangename offerlam, waarin de Heere een welbehagen heeft. Van Hem getuigt Johannes : ,,Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt". Wegdraagt in de woestijn der eeuwige vergetelheid.

Zulk een is nu de Bruidegom. Hij is dus vol van liefde voor Zijn bruid ! Hij heeft al haar ongerechtigheid weggedragen. Hij heeft alle gerechtigheid voor haar vervuld. En zo heeft Hij haar gemaakt van slavenkind tot Koningskind.

Bij de bruiloft is ook sprake van de bruid. Wie was zij, wat werd zij, wie is zij ? Wie zij was ? Wij noemden haar zoeven een slavenkind. Haar, vader was een Ammonitische, haar moeder was een Hethitische. Zij leefde in hetgeen de wereld haar bood, zij dacht niet aan haar Schepper. Zij was te rijk met de wereld in haar en buiten haar, om een God nodig te hebben voor haar ziel. Zij vervulde nog wel eens haar godsdienstplichten voor het uitwendige — op zichzelf goed en noodzakelijk —, maar het kerkgaan was uit gewoonte. Van Sions altaren begreep zij niets. Zij zong wel mede: „Hoe liefelijk zijn mij Uw woningen", maar zij was ondertussen blijde als zij die woning weer verlaten kon. Onder de predikatie werd zij wel eens gevoelig, maar het werd geen kracht in haar ziel. Met en uit de aarde bleef ze aards, 't Was dus geen beste, geen beminnelijke bruid, die de Heiland Zich kopen ging door Zijn dierbaar bloed.

En wie zij toen werd ? Zij bleef dezelfde! Alleen de Heilige Geest kwam over haar. De kracht des Allerhoogsten overschaduwde haar, en toen werd in haar iets wonderlijks gebracht. Een fijn borduurwerk! Een kunststuk van de vingeren van de Almachtige! Een nieuw leven kwam in haar ! Toen werden haar ogen ge-opend en ze zag, dat ze naakt was, en zo voor God niet kon bestaan. Ze werd verlegen met haar slavengestalte. O zeker, niets was haar eerst te dwaas om tot vijgenblad te dienen. Ze durfde zelfs nog wel met haar vroomheid voor de dag te komen, zij, die vijandschap en zonde voor God was. Maar de Allerhoogste overmocht haar en toen werd ze ellendig en arm en naakt en blind in zichzelf. De Geest in haar zuchtte met onuitsprekelijke verzuchtingen :

„'k Wou vluchten, maar kon nergens heen. Zodat mijn dood voorhanden scheen".

En de Heere, Die het krassen der jonge raven hoort, verhoorde ook haar. En toen werd het bewindsel weggenomen en zij zag wat ze in Christus had. En al bleef het ook daarna een leven vol strijd, van licht en schaduw; van voor- en tegenspoed, zo zij meende, dit bleef toch liggen op de bodem harer ziel. ,,De Heere mijn gerechtigheid !"

En wie zij nu is ? Een Koningskind. De bruid des Lams, die in de poorten der heerlijkheid is ingegaan. In het nieuwe Jeruzalem met de gouden straten, waar het Lam Zelve het licht is. Ze is er een, die nu daarboven aanzit met Abraham, Izak en Jakob. Ze is er een, die uit de grote verdrukking komt, maar haar lange klederen zijn wit gewassen in het bloed des Lams. Ze heeft zoveel te strijden en te lijden gehad, maar haar overwinning was zeker in Hem, die haar heeft liefgehad. Daarom zwaait zij nu de palmtakken der overwinning en draagt de kroon der heerlijkheid. Zij was een arme, een ellendige, maar nu is zij rijk, onuitsprekelijk rijk en gelukzalig in Hem. O, welk een ogenblik, toen de bruid gehaald werd om in de bruiloftszaal te worden binnen geleid. Men leidde haar in statie uit haar woning, in kleren, rijk gestikt, tot haren Koning ! De engelen Gods daalden neder en droegen haar weg. Die op aarde stonden bij haar stoffelijk overschot, konden het zich niet indenken, dat de bruid reeds aan de bruiloftsdis aanzat en daar de nieuwe wijn dronk, die haar Bruidegom haar inschonk. Hier op aarde is er droefheid, als de dood de woning binnenkomt, maar als er een Koningskind opvaart naar omhoog, dan roept het Woord: „Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem heerlijkheid geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid !"

Het kleed, de sieraden, die zij draagt, het gewaad van gouden borduursel, zijn de rechtvaardigmakingen van haar Heiland. Zijn heerlijkheid is haar bruidskrans. En Hij ? Hij is bekleed met een lang wit kleed, omgord aan de borsten met gouden gordel. Het priestergewaad dekt Zijn schouders. De Koningsmantel golft in rijke plooien neer. Zijn deugden schitteren in Zijn oog, blinken in Zijn gelaat en stralen op Zijn door Hem zo teerbeminde bruid. En welk een keur van spijze!  Hemels manna, vruchten van de levensboom, water des levens, myrre en gekruide wijn, en dat alles in volle overvloed. En zij mag drinken uit Zijn beker, de beker der wellusten. En zij mag rusten aan Zijn borst. En door Hem wordt zij de Vader der lichten voorgesteld. Zij zingt met al de genoden het lied des Lams.

De wereldling verstaat deze vreugde en blijdschap niet en zoekt een surrogaat vreugde. Zo zijn wij allen van nature, zonder uitzondering. De Heere doe uw duisternis echter duisternis worden en schenke u het licht Zijns Geestes door de opening des Woords, opdat ge van een slavenkind een Koningskind moogt worden, om de Heere hier in aanvang, zo straks volmaakt eeuwig lof en ere toe te wuiven. Dan worden ook hier reeds tijden gesmaakt, dat we geleid door Zijn Woord en Geest, met het hart mogen zingen :

Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog en zullep d' eetkroon dragen. Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen!"

(Driesum) Friesland

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's