Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De grote vraag

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het leven is een mysterie. Het schijnbaar zo gewone, alledaagse leven is zo vreemd en onbegrijpelijk. Dat is het niet voor mensen die tot nog toe aan de prettige kant van het leven geleefd hebben, maar het is het wèl voor mensen voor wie het uitnemendste van dit leven moeite en verdriet is, die aan de donkere, droeve kant van het leven moeten leven. En het is het ook niet voor mensen die met open ogen en meedogende harten door het leven gaan.

Aan de ene kant van de ziekenhuisdeur, daar lopen de gezonde mensen, die hun idealen pogen te verwerkelijken, die een doel hebben dat zij kunnen nastreven.

Maar aan de andere kant van de deur daar liggen de patiënten. De één krimpt van de pijn, een ander gaat een gevaarlijke operatie tegemoet. Een derde ligt over thuis te tobben. Zij kan zo moeilijk gemist worden, en er is geen uitzicht op beterschap. Waarom moet zij hier liggen, en mogen anderen hun werk doen ?

Waarom ? Die vraag rijst op uit de sanatoria, waar duizenden liggen te wachten op genezing : hoe lang nog ?

Waarom ondermijnt de tuberkelbacil hun lichaam en hebben anderen nergens last van ?

En weer elders de gestichten voor geesteszieken : krankzinnigen, zenuwpatiënten, idioten, mensen die als planten leven, alleen maar slapen en eten, waar niets menselijks meer aan is. Waaróm ?

Wie weet er antwoord ? Wie lost het raadsel van het leven op ?

Ook hierover laat de Bijbel licht vallen.

Joh. 9 : 1—3: ,,En voorbijgaande zag Hij een mens, blind van de geboorte af. En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende : ,,Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden ? " Jezus antwoordde : ,,Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden !"

***

Jezus ging met Zijne discipelen door Jeruzalem, en zag ergens, op een hoek van een straat een bedelaar, arm, bédelend, aangewezen op het medelijden en de goedgééfsheid der mensen. En dat niet alleen, maar hij is bovendien blind : vanaf zijn geboorte verstoken van het levenslicht en alles wat zijn medemensen elke dag genoten zonder er verder bij na te denken of er dankbaar voor te zijn.

Jezus' ook rustte langer op hem, dan het oog der andere voorbijgangers. En in de manier waarop Hij naar die man keek was blijkbaar iets wat de discipelen tot nadenken bracht. En ineens zagen zij in die blindgeborene een angstig groot raadsel. Waarom \vas die man zoals hij was ? Wat zou hij gedaan hebben ? Waarom was die man zó zwaar gestraft ? Een angstig groot raadsel grijnst hen hier tegen : waaróm dit ?

Botsen wij óók niet telkens tegen zulke raadselen op ? Waarom moeten die kleine kinderen moeder al zo jong missen ? Waarom is de ene mens voor de vreugde en de voorspoed geboren en de andere mens voor smart en tegenspoed ?

Waarom rust de vloek van de geboorte af op sommige mensen. Is God zó wreed ? Waarom is alles zó ongelijk verdeeld in de wereld'? Waarom is alles, zoals het is ?

Voor die bange vraag staan de discipelen een ogenblik en zij komen er niet uit! Thuis kunnen ze het wel beredeneren. Dan weten zij de oplossing wèl, kunnen het zelfs wel vroom bepraten.

Maar hier, staande tegenover deze geteisterde is elke oplossing goedkoop, en hult alles zich in die éne, beangstigetide vraag : „Waarom eigenlijk ?"

Ach ja, ze kenden wel de bekende verklaring die onder de Joden opgeld deed, met een beroep op de Bijbel: „De zonde der vaderen wordt bezocht aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht!"

Dat stond in de Thora, de Wet die Mozes uit de hand van God zelf op de Sinaï had ontvangen ? Had niet de Almachtige zelf deze waarheid in de beide stenen tafelen der Wet gegraveerd ?

Maar zijn we dan klaar, met een beroep op het tweede gebod van de Wet des Heeren ? Blijft ook dan nóg niet het „waarom ? "

Want: hebben niet al onze ouders gezondigd ? Waarom dan het ene kind zo anders dan het andere kind, het éne onder de zégen, het andere onder de vloek ?

Het tweede gebod van de wet des Heeren verklaart wel veel, maar niet alles. Juist dat éne wordt er niet door verklaard : waarom de één wél en de ander niet ? Er moet méér zijn ter verklaring van, dit onbegrijpelijke.

Zou het soms waar zijn wat sommige heidenen leerden : dat de mens al zondigen kan vóór zijn geboorte ? Zou de mensenziel al vroeger op aarde geweest zijn, in een ander lichaam ? Zou dan dus het lijden in dit leven de boete zijn voor de zonden van een vroeger leven ?

Vandaar de vraag : Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze — in een vroeger bestaan — of zijn ouders, zodat hij valt onder de bedreiging van het tweede gebod : dat de zonde der vaderen wordt bezocht aan de kinderen ?

Wij mogen wel dankbaar zijn dat de discipelen deze vraag gesteld hebben, en dat Jezus Zijn antwoord er op gegeven heeft. Botsen ook wij niet telkens tegen deze vraag óp ? Is het lijden in deze wereld te verklaren uit zonden in een vorig leven begaan ? Houden zonde en straf elkaar in evenwicht ?

Jezus antwoordt anders dan de discipelen verwachten. Hij grijpt niet in het verleden terug, naar een vorig bestaan, spreekt ook niet van de zonde der ouders, al komt dat er ongetwijfeld óók bij.

Jezus wijst in een andere richting. De balans tussen zonde en vloek is niét in evenwicht op aarde, zodat alles klopt en sluit als een bus.

Er zijn en blijven diepe raadselen, de balans is vaak volkomen verstoord. Debet en credit houden elkaar in dit leven niet in evenwicht. Wij weten voor alles géén oorzaak. God is wèl rechtvaardig, maar Hij laat Zich niét narekenen en geeft géén rekenschap van Zijn daden. Gods wereldregiment is geen simpele rekensom van kwaad en lijden, deugd en beloning. Het is een onoplosbare som met véél breuken, veel onontbindbare factoren. Jezus erkent het raadsel er in. Toch wijst Hij de weg om dat levensraadsel te boven te komen. Jezus geeft géén algemene regel die voor alle gevallen past.

Welke weg wijst Jezus ons dan? Hij wijst ons niet naar het verleden, naar wat al gebeurd is, doch Hij wijst juist naar de toekomst. Als ge met het grote levensleed in aanraking komt, wacht dan af, geduldig, of de toekomst u iets van het geheim ontsluieren zal.

„Merk óp, mijn ziel, wat antwoord God u geeft !"

Zo was het ook met de blindgeborene ! Een heel leven lang liet de Heere God hem in zijn blindheid voorttobben, om hem, nu hij zien mag, als éérste zijn Heere en Zaligmaker te laten zien.

En nu is het ineens ten volle licht in hem, licht in zijn ogen en licht in zijn hart. Zijn blindheid was het middel om hem de heerlijkheid des Heeren te doen aanschouwen. God heeft héél dat leven als een plan gedacht.

Vraag u af : Wat wil de Heere met mijn lijden bereiken ? Zie achteruit naar de zonde, zei óók vooruit naar de zégen I

Jezus openbaart ons het wijze raadsplan Gods ! Hij ziet, over verleden en heden héén naar de toekomst.

Het menselijk leven mag niet aan ónze menselijke maatstaven beantwoorden; het beantwoordt wèl aan Gods plan. God geeft géén rekenschap van Zijn daden. En dit harde, onredelijke, schijnbaar wrede is alléén te aanvaarden en te dragen in het geloof dat ook in ons leven Gods plan wordt vervuld.

Wat is vloek en zegen? Wat wij zegen noemen : geluk en voorspoed, blijkt soms uiteindelijk vloek te zijn. En wat wij kruis en vloek noemen : rouw, ziekte en lijden, blijkt menigmaal uiteindelijk zegen te zijn.

Jezus' blik omvangt dit bange, raadselachtige mensenleven. Hij ziet het plan er in, de hoge gedachte, het heilige doel.

En wanneer achter die vreemde kris-kraslijnen van dit werelds bestaan Gods gedachte woont, dan is — al gaat het nóg zo vreemd in ons leven — het einde goed en zoet en zalig voor allen die God laten besturen, waken -  en de uitkomst in kinderlijk vertrouwen aan Hem overlaten.

Dan leeft in ons iets van de stemming van de psalmist :

Doch, gij mijn ziel, het ga zo 't wil. Stel u gerust, zwijg Gode stil. Ik wacht op Hem : Zijn hulp zal blijken l"

Zo zijn er maar twee mogelijkheden ! Wij kunnen over ons leven maar twee gedachten hebben : het is grillig toevallig als een kansspel — of : het rust in een goddelijk plan.

Dat leert Jezus ons : Er is een plan Gods met ons leven !

De ouders uit wie wij geboren werden — de preek die wij hoorden, het leed dat ons overkwam — het is niet toevallig. Er ligt een goddelijk plan in. De Heere weeft door uw droefheid en vreugde héén een gouden draad.

En vraagt ge : waaróm die ellende, dat leed, dat kruis ? Misschien wel, opdat in uw leven Gods heerlijk werk openbaar zal komen, Wanneer het u góéd is verdrukt te worden en alle dingen u medewerken ten goéde!

Elk lot, hoé droevig, is géén noodlot, maar rust in handen van Hem, Wiens hoge gedachten wij met ons kleine verstand niet kunnen nadenken.

Is dat gemakkelijk te geloven ? Misschien wèl zolang het u niet raakt, gij zelf geen blindgeborene zijt. Maar als de nood tot u komt, de donkere nacht u omringt als gij staat voor het grote smarteraadsel ?

Dan zinkt het geloof zo spoedig ineen. Om dan te zeggen : ,,Het is góéd, o Heere, omdat Gij het doet —" neen, dat is niet gemakkelijk.

Wat is ons dan nodig ? Veel gebed: allereerst om het kinderlijk en levend geloof, dat ons lot in Gods hand is, in góéde, vaderlijke handen.

Maar ook : het gebed om licht, opdat wij reeds in dit leven iets leren zien van het heilig raadsplan van de hoge God.

En wanneer het God behaagt ons één draadje van Zijn vreemde borduursel te laten zien, dan komt er de verbazing, de verwondering, de aanbidding, de stille vreugde.

Dan gaan wij het zeggen : „Heere — was dat het waarom het kruis zo zwaar drukte, het leed mij knelde, opdat mijn ziel Uw zegen zou ontvangen ?

Werden daarom mijn ogen blind gemaakt, opdat het allereerste wat mijn geopende ogen zouden zien: de buigende gestalte van mijn Zaligmaker zou zijn?

„Heere, was dat het ? " — Die verwonderde vraag leert het levend geloof stellen — als wij iets van Gods leiding mogen zien. Dan gaan wij het zeggen : „'t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest, Opdat ik dus Uw godd'lijk recht zou leren !"

Dan gaan wij het zingen : „Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij zijt geweest! Uw toorn is afgewend, en Gij troost mij !'*

Dan gaan wij zeggen : „Als het nodig is, o Heere, druk en sla mij dan maar, wanneer ik maar dicht bij U mag komen en blijven".

En wij worden als kleine kinderen die lopen in een donkere nacht. Maar : géén nood — Gods hand leidt ons en . . . . .

„door een nacht, hoé zwart en dicht. Voert Hij ons, in 't eeuwig licht!"

(Boskoop)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's