Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ordinantie 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ordinantie 4

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg van de bezwaren door de Studie- Commissie opgesteld tegen het ontwerpkerkorde en ter kennis gebrachfi van de Synode.

Inleidende opmerkingen.

Met betrekking tot Ordinantie 4 merken wij op, dat naar onze mening het woord „apostolaat", gelijk dit in het Ontwerp-Kerkorde gebruikt wordt, geen aanbeveling verdient. Het woord „apostel" is toch in het Nieuwe Testament niet tot de twaalven beperkt, doch heeft reeds in het Nieuwe Testament en evenzo in de latere tijd wel in het bijzonder op de twaalven betrekking. Wie van de „apostolische" eeuw spreekt, denkt aan de eeuw, waarin de twaalven geleefd hebben. En het gevaar lijkt ons niet denkbeeldig, dat de woorden „apostolisch" en „apostolaat" in de betekenis, welke daaraan in het Ontwerp-Kerkorde  gegeven wordt, tot misverstand en verwarring aanleiding zullen geven. Men lette b.v. op de zin, voorkomend in het ,,Verslag van de vergadering der Generale Synode op Woudschoten te Austerlitz van 8 tot 14 Juli 1948, (Weekblad van de Ned. Herv. Kerk van 31 Juli 1948, jaargang 32, no. 31, blz. 130, kolom 3) : „Het apostolische ambt leeft voort in het apostolische woord en in de apostolische functie der Kerk". Wanneer wij deze zin goed verstaan, wordt daarin het woord „apostolisch" nu eens in de ene, dan weer in een andere betekenis gebezigd, doch de verstaanbaarheid van de zin wordt daardoor naar onze mening niet bevorderd.

Het komt ons voor, dat het woord „Zendingsarbeid" of „zendingstaak" of een andere samenstelling met "zending" boven , "apostolaat" de voorkeur verdient, wijl daardoor de betekenis van "apostelen" beter tot haar recht komt. Bestaan tegen deze uitdrukkingen bezwaren, dan geven wij in overweging om van "missionaire arbeid" of "missionaire taak" te spreken of een andere dergelijke uitdrukking te bezigen.

Eveneens maken wij bezwaar tegen de volgorde, waarin in het Ontwerp-Kerkorde over apostolaat en belijden gehandeld wordt. Het is toch moeilijk anders in te zien dan dat de erkenning en derhalve ook de belijdenis van Jezus als de Christus door de apostelen aan hun uitzending vooraf is gegaan en dat daarom ook in de Kerkorde het belijden aan het dusgenaamde apostolaat dient vooraf te gaan.

Art. 1. Zoals in ons schrijven, dd. 30 Mei 1948, blz. 2 reeds is opgemerkt, erkennen wij, dat „in het Ontwerp terecht allerlei arbeid, die de Kerk tot voor enkele jaren aan particulieren overliet, als werk waartoe de Kerk geroepen is, wordt aanvaard". Met name werd daarbij de Inwendige en Uitwendige Zending en de Zending onder de Joden genoemd. Doch de vraag kan gesteld worden, 1e. of in art. 1 van Ordiantie 4 de Generale Synode niet te zeer met de Kerk vereenzelvigd wordt 2e. waarin de in dit artikel genoemde arbeid der Synode bestaat, daar de arbeid toch aan de raad voor de arbeid onder Israël wordt gedelegeerd ; 3e. welke de verhouding van deze raad tot de in art. 2 genoemde gemeenten is, ,,die zich krachtens historische of feitelijke gegevens bijzonderlijk voor de arbeid onder Israël gesteld zien" ? Volgens art. 1 heeft deze raad o.a. tot taak: „het brengen van het Evangelie aan hen, die tot het volk Israël behoren". Doch wat dan de arbeid der genoemde gemeenten is, is ons niet duidelijk, evenmin als ons duidelijk is, door wie de in art. 2 lid 3 genoemde predikanten beroepen worden.

In ons schrijven dd. 30 Mei 1948, blz. 2, hebben wij ten opzichte van de raden en organen uiteengezet, dat wij liever in de lijn van art. 49 van de D.K.O. zagen aangehouden, waarbij de Deputaten wel uitvoerders zijn van hetgeen hun opgedragen is, maar overigens ten opzichte van de Classis een raadgevende en helpende functie hebben".

In overeenstemming hiermede stellen wij voor dat ook aan de raad voor de arbeid onder Israël een raadgevende en helpende functie gegeven wordt en hem niet de genoemde taak van  "het brengen van het Evangelie" wordt opgedragen.

Art. 1 spreekt eveneens van een zich-bewustzijn der Generale Synode „van de bijzondere verantwoordelijkheid der Kerk tegenover het volk Israël". Wij willen de vraag onbesproken laten, of een dergelijk „zich-bewust-zijn" door een artikel in de Kerkorde kan worden voorgeschreven. Doch wel willen wij vragen, waarop de hier genoemde „bijzondere verantwoordelijkheid" der Kerk tegenover Israël berust ? Naar wij vermoeden, zal hier dezelfde theologische beschouwing aan het woord zijn, volgens welke in art. 8 lid 2 de Kerkorde, Israël als „het uitverkoren volk" wordt aangeduid, maat het komt ons voor, dat de juistheid der laatstbedoelde uitdrukking aan rechtmatige twijfel onderhevig kan zijn. In Christus Jezus zo wordt ons toch in het Nieuwe Testament geleerd, is ,,noch Jood, noch Griek" (Gal. 3 vs. 28). De scheidingsmuur tussen de volkeren is verbroken. (Ef. 2 vers 14). En het uitverkoren volk zijn onder het Nieuwe Testament niet de Joden, maar al degenen die in Christus Jezus geloven. (Ef. 1 vers 4 ; 1 Petrus 2 vers 9). In art. 1 van  Ordinantie 4 wordt als taak van de raad voor de arbeid onder Israël ook „de bestudering van het vraagstuk van het volk Israël genoemd. Wij hebben echter de indruk, dat door de bovenaan geduide uitdrukkingen op de bestudering van het vraagstuk vooruit wordt gelopen en menen, dat de opname dezer uitdrukkingen in de Kerkorde niet juist kan worden geacht.

Tevens maken wij bezwaar tegen de in art. 8 der Kerkorde en in dit artikel gebruikte uitdrukking: „het gesprek met Israël". Want gelijk namens de Commissie voor de Kerkorde in de vergadering van de Generale Synode van 8 tot 14 Juli 1948 is gezegd („Verslag" in Weekblad Ned. Herv. Kerk, jaargang 32, no. 31, blz. 130, kolom 3), zou de verhouding tot Israël als „gesprek" beduiden, dat zij (Israël) „de waarheid (hebben), in de waarheid "(staan) en het (sic) slechts te voorschijn gebracht moet worden". Doch alleen het feit, dat Christus Zichzelf „de Waarheid" noemt (Joh. 14 vs. 6, vgl. ook Joh. 1 vs. 17), is naar ons oordeel voldoende om te bewijzen, dat de veronderstelling dat Israël de waarheid zou hebben en in de waarheid zou staan, op Schriftuurlijke gronden als onjuist moet worden beschouwd en dat er derhalve ook geen reden is om van ,,het gesprek met Israël" te spreken.

Art. 4. Ten aanzien van hetgeen in Ordinantie 4 van „het werk der zending" wordt gezegd, kan in twijfel getrokken worden, of ,,het organiseren van regionale of classicale zendingsdagen", waarvan in art. 4 sprake is, tot de taak der gemeente behoort.

Art. 6. Vervolgens kan worden opgemerkt, dat naar onze mening te weinig met de zelfstandigheid der plaatselijke gemeente is gerekend en dat het werk te veel gecentraliseerd dreigt te v/orden door de genoemde raad voor de zending. Deze raad is toch blijkens dit artikel belast met de leiding, voorzover deze op de weg ligt van de Kerk in Nederland, van het werk op de zendingsvelden". Doch de vraag dringt zich aan ons op, hoever deze leiding zal gaan en hoe het inzonderheid met deze leiding zal gaan, wanneer de Kerk niet op de grondslag van Schrift en Belijdenis staat en de richtingsverschillen, gelijk te verwachten en te vrezen is, zullen blijven voortduren.

Art. 13. De in art. 8 der Kerkorde oorspronkelijk gebezigde uitdrukking : ,,de door God geboden levensorde" is blijkens de, "Eindredactie" door een andere formulering vervangen. Wij gaan derhalve van de veronderstelling uit, dat zulks ook in dit artikel zal geschieden. Wij achten het echter onjuist uitgedrukt, dat de Kerk „jegens Overheid en volk van het Evangelie van Jezus Christus" getuigt „door middel van een kanselboodschap of een herderlijke brief". Dat het noodzakelijk kan zijn, dat de Kerk zich tot Overheid en volk richt, ontkennen wij niet. Doch naar onze mening is een kanselboodschap of een herderlijke brief niet voor Overheid en volk, maar voor de Kerk bestemd, en is het minder aanbevelenswaardig om te zeggen, dat de Kerk daardoor jegens Overheid en volk van het Evangelie getuigt.

Doordat in art. 8 laatste lid der in de „Eindredactie" vastgestelde Kerkorde thans eerst van „de verbreiding van het Evangelie tot hen, die daarvan zijn vervreemd" wordt gesproken en daarna gezegd wordt, dat de Kerk zich „in de arbeid der kerstening tot Overheid en volk wendt", zal in Ordinantie 4, Afdeling IV A „De kerstening van de samenleving" op Afdeling IV B , , De Verbreiding van het Evangelie onder hen, die daarvan zijn vervreemd" moeten volgen. Het komt ons daarbij eveneens gewenst voor, dat  het getuigenis jegens Overheid en volk" niet gelijk thans in een aparte afdeling (Afdeling III) behandeld wordt, maar een plaats krijgt onder hetgeen thans in Afdeling IV B aan de orde is gesteld.

Art. 15. Dit artikel spreekt van  "de roeping der Kerk om werkzaam te zijn op de cultuurgebieden der samenleving". Wij verwijzen daarbij naar ons schrijven dd. 30 Mei 1948, blz. 3, dat „naar onze mening de Kerk wel geroepen is grondbeginselen aan te geven voor het geestelijk en zedelijk leven, pok ten opzichte van film en radio enz., maar het voor de Kerk niet wenselijk is met dat alles zich op rechtstreekse wijze te bemoeien". Voorts verwijzen wij naar hetgeen op blz, 4 van genoemd schrijven is gezegd, dat wij in verband met hetgeen daar tevoren is opgemerkt, „het wenselijk achten, dat in Ord. 4 art. 15 de woorden : „werkzaam te zijn op „de cultuurgebieden, veranderd worden in : ,,voorlichting te geven op". Evenzo herhalen wij hetgeen wij in aansluiting aan de laatste woorden in ditzelfde schrijven (blz. 4) als onze mening hebben kenbaar gemaakt, dat n.l. „de Kerk de roeping (heeft) om het Woord Gods te spreken op alle levensterreinen" ; dat „zij zelf daarvoor behoefte (kan) hebben aan voorlichting door deskundigen, maar (zij) daarvoor geen vaste commissies nodig (heeft)". En dat ,,wij daarom schrapping voor (stellen) van de genoemde commissies in dat artikel". Tenslotte menen wij bij dit artikel ook de vraag te moeten stellen, of het juist is van ,,kerstening der cultuur" te spreken.

Art. 18. Inzake dit artikel zijn wij van oordeel, dat tegen een "instituut, hetwelk tot taak heeft de raad voor de arbeid onder buitenkerkelijken voor te lichten en behulpzaam te zijn", geen bezwaren behoeven te bestaan, doch dat het ons onjuist toeschijnt, dat het instituut ,,Kerk en Wereld" hier zonder meer wordt overgenomen. Het instituut ,,Kerk en Wereld" is toch een zelfstandige stichting en het lijkt ons onjuist dit instituut door een artikel in een Ordinantie over te nemen. Wij hebben dienaangaande in ons schrijven van 30 Mei 1948, blz. 4, reeds als ons oordeel uitgesproken, dat het instituut „Kerk en Wereld" geheel buiten het Ontwerp moet gehouden worden".

Art. 23. Wij herinneren aan de in dat schrijven eveneens gemaakte opmerking (blz. 4) dat in Ord. 4 art. 23 het instituut voor Kerk en Wereld genoemd (wordt) als een hchaam, waarmee de Kerkeraad tot overeenstemming moet komen over de benoeming van een evangelist of sociaal werker", doch dat dit ,,ten enenmale in strijd is met de zelfstandigheid der gemeente". Uiteindelijk leggen wij er de nadruk op, dat hetgeen in deze Ordinantie ten aanzien van de vervulling van verschillende arbeid door de Kerk gezegd wordt, alleen voor ons acceptabel is, wanneer de Kerk op de grondslag van de Heilige Schrift en van de belijdenisgeschriften van onze Kerk staat, doch dat zeer tot ons leedwezen art. X der Kerkorde ons daarvoor geen voldoende waarborg biedt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Ordinantie 4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's