Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE NIEUWE LEER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE NIEUWE LEER

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezus Christus

Geldt nu alles, wat door de nieuwe leer van de gestalte gezegd wordt, ook voor Jezus Christus ?

Zeer beslist zegt prof. v. N. : Ja. (blz. 70) Is Jezus van Nazareth, op zichzelf beschouwd, het openbarende Woord Gods ?

Hierop is het antwoord : Neen.

Deze stelling is inderdaad consequent. Indien men de gestalte losmaakt van de openbarende daad Gods, moet men ook de menselijke gestalte van Christus losmaken van de openbarende daad.

Deze redenering steunt echter louter op het feit, dat niet allen in Hem de Zone Gods herkenden en erkenden. Denk aan de belijdenis van Petrus en Christus' Woord : ,,Vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is". (Matth. 16 vers 16 v.v.).

Tegen deze redenering kunnen wij reeds onmiddellijk opmerken, dat in weerwil van dit feit, de menigte Hem toch hield voor een profeet, zelfs voor de beloofde Profeet!

Wij staan hier voor een overeenkomstige situatie als bij de openbaring der schepping. De eeuwige kracht en goddelijkheid, welke wordt verstaan en doorzien uit de schepselen, leidt nog niet tot de erkenning en aanbidding Gods.

En toch is er een beseffen van het goddelijke en boven de wereld verhevene.

Men mag daarom nog niet besluiten tot wat de nieuwe leer noemt : verberging Gods. Hoe kan m.en zoiets beweren ten aanzien van de Heere Jezus Christus, die zovele wonderen en tekenen deed, en daarin Zijn Messiasschap openbaarde, gelijk van tevoren was geprofeteerd door de profeten ?

,,Heden is deze Schrift in uw oren vervuld". (Lukas 4 vers 21).

Wij willen niet beweren, dat God zich aan het vlees van Jezus van Nazareth gevangen heeft gegeven, (blz. 72). Dat hebben wij reeds eerder weerlegd. De Zoon is vlees geworden en niet de Vader of de Heilige Geest. Doch zo waarlijk de Christus het Beeld des onzienlijken Gods is, is Hij de openbaring des drieënigen Gods. ,,Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien". Dat zegt Hij in de gestalte des vleses.

Wij mogen het vlees niet vergoddelijken, zegt prof. v. N. (blz. 72).

Zoiets kan allerminst aan de vader der gereformeerde theologie, Calvijn, worden verweten, die zo nadrukkelijk de goddelijke en menselijke natuur onderscheidt, al tracht hij in deze verborgenheid niet in te dringen.

Het is echter wèl gewaagd om te beweren, zoals prof. v. N. doet : De menselijke gestalte, de menselijke existentie, het vlees van Jezus is de Openbaring Gods niet, terwijl de engelen zeggen, dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere. Bovendien is zulk een uitdrukking theologisch niet verantwoord.

Hoe wil hij de menselijke gestalte, de menselijke existentie op zich zelf zetten als het vlees van Jezus ?

Vooreerst gaat de existentie, het bestaan, van een gewone mens in zijn vlees niet op. De mens is volgens Gods Woord geworden tot een levende ziel door de spiratie van Gods Geest.

Vergeet prof. v. N. zo maar, dat ook wij zondige mensen, nog altoos tot levende zielen worden door de spirerende werking van Gods Geest ? De mens bestaat als lichaam en ziel en zowel het lichaam als de ziel kunnen niet bestaan zonder die scheppende werking Gods.

Wij vragen voorts : kan er enig schepsel Gods bestaan zonder de scheppende en onderhoudende werking des Heeren ? Kan enig schepsel uit de wil Gods voortkomen zonder reeds daarin de kentekenen Zijner Majesteit te dragen ?

Het gaat er niet om, of de mens dit in het algemeen verstaat, hoewel het hem niet ganselijk voorbijgaat, maar of het zo is. Het is juist het voorrecht der kerk en derhalve ook der waarlijk kerkelijke theologie, dat te weten en te verkondigen als objectieve waarheid.

De existentie van de mens gaat niet op in het vlees. Véél minder nog de existentie van de mens Jezus Christus.

Immers ondanks het feit, dat het eeuwige Woord onze menselijke natuur heeft aangenomen in de gelijkheid des zondigen vleses, zodat Hij ons in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde, is Hij nochtans van ons allen zodanig onderscheiden, dat Hij een geheel enige plaats in de mensheid inneemt.

Geen mensenkind kan zeggen : die Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien. Geen mensenkind kan zeggen : ,,Eer Abraham was, ben Ik!" (Joh. 8).

Als Christus met Zijn discipelen door Galilea en Judea trekt, kan men niet zeggen, dat daar dertien mannen heentrekken, maar Christus en de twaalven.

Hoewel het slechts enkelen gegeven was Hem te belijden als de Christus, de Zoon van de levende God, mag men terwille van het ongeloof en de traagheid der harten niet zeggen, dat Jezus toch eigenlijk niet is de Christus, noch ook dat Jezus de Christus verbergt.

Zulke redeneringen komen niet voort uit het geloof, maar uit het ongeloof, niet uit de openbaring, maar uit de blindheid van de mens. Theologie is nu eenmaal wetenschap der openbaring, zowel aangaande God en de goddelijke dingen als omtrent de mens, t.w. gelijk deze in het licht der openbaring verschijnt.

Wat ons in deze beschouwingen van prof. V. N. geboden wordt, mag dan ook op de waardering van theologie geen aanspraak maken. Dat lijkt meer op een soort wijsgerige kentheorie over theologische verborgenheden.

Het ,,vlees van Jezus" is immers geen bestand op zichzelf. Dat is een abstractie, een-idee; welke in het brein van een. mens kan opkomen, maar zelfs in de mensenwereld niet ernstig wordt genomen. Zelfs in het grafschrift spreekt zich dat uit, als men zegt : Hier rust die en die. De Heilige Schrift gaat ons daarin voor, zoals o.a. duidelijk blijkt uit de zin, die zij geeft aan het woord : ziel en persoon.

Deze beschouwingen maken ook geen ernst met de Schrift, die zegt, dat het Woord is vlees geworden. Dit toch, dat het Woord is vlees geworden, sluit ten enenmale uit, dat men van het vlees op zich zelf als een zelfstandige existentie kan spreken. Er zijn in Christus geen twee personen, één des Woords en één van het vlees, doch de goddelijke en menselijke natuur zijn in enigheid van één Persoon verenigd.

Daarmede is het volmaakt in strijd, als prof. V. N. uit het woord : ,,Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten", besluit tot de negatie van Jezus. „Jezus is op het eindpunt een zuiver negatieve grootheid", (blz. 72).

Dit woord van de Christus wordt hier als een Woord van Jezus genomen, als ware de menselijke natuur des Heeren geheel op zich zelf gezet en een onafhankelijke substantie.

Dat is reeds daarom onjuist, omdat het het vleesgeworden Woord, de Zoon des Allerhoogsten is, die spreekt. De Zoon heeft niet de menselijke natuur, die Hij had aangenomen, in de dood laten gaan, alsof het buiten Hem omging, maar Hij, de Christus Gods en der mensen, is in onze dood ingegaan.

Het is ook de Zoon, die ons verklaart, dat de Vader Hem placht heeft gegeven het leven in Zichzelf te hebben. Hij heeft macht het leven af te leggen en wederom tot Zich te nemen. Zo is het de Zoon van God, die, tot onze Middelaar gesteld en tot zonde gemaakt, onze dood is gestorven.

En als de Christus niet onze dood is gestorven, zo zijn wij nog in de zonde.

In de Christus mag de goddelijke én de menselijke natuur niet gescheiden worden, al is er reden om die beide naturen te onderscheiden. Zo heeft ook de oude kerk nadrukkelijk geleerd. (Vgl. de belijdenis van Athanasius). 

Voorts dient er met nadruk op gewezen, dat de volkomen negatie, waarvan prof. v. N. spreekt, nog in de verlatenheid vasthoudt aan God : ,,Mijn God, Mijn God !" Dat is allerminst negatief. Het vlees geworden Woord spreekt hier, let wel, het Woord, en niet een op zich zelf gezet vlees. Zo is het dus duidelijk, dat de Christus aan het Kruis in de godverlatenheid is overgegeven, en dat Hij in ons oordeel is ingegaan. De vloek, die op ons lag, heeft Hij gedragen en die vloek werd aan Hem voltrokken.

In dit alles is zonder twijfel een goddelijke openbaring aangaande de mens. In het Kruis vindt de mens zijn oordeel. Op Golgotha aanschouwen wij de mens in zijn verloren bestaan voor God. Daar wordt het openbaar, in welk een staat wij verkeren, als de laatste stralen van het goddelijk licht der genade over ons ondergaan en het goddelijk recht aan ons wordt voltrokken.

Alle. verwachtingen van de aardse mens,  al zijn heerlijkheid en macht, zijn inbeelding en grootheid, gaan onder in de nacht des oordeels.

Wil men dat negatie noemen, het zij zo, maar het is een volkomen misverstand, als prof. V. N. het zó wil zien, alsof Jezus de onzienlijke God alle geniale, psychische, heroïsche, aesthetische, philosophische, kortom alle denkbare menselijke mogelijkheden, offert, (blz. 72). 

Dat is ten enenmale een menselijke redenering, die uit de crisis van ons huidig menselijk bestaan is opgekomen. De moderne mens heeft zich groot gemaakt in de ,,menselijke mogelijkheden", waarvan hij droomt, en is vastgelopen in zijn hoogmoedige verbeelding.

Het is juist en waar, dat de mens, dat wij moeten leren, dat er van ,,menselijke mogelijkheden" van de mens uit geen sprake kan zijn. Hij moet er aan ontdekt worden, dat hij op zichzelf beschouwd, niets is, en dat hij zich daarom niet op zichzelf beschouwen mag, omdat hij ten enenmale niet op zich zelf bestaat, maar voor iedere ademtocht afhankelijk is Van zijn Schepper. Hij moet leren, dat iedere zelfverheffing gruwelijke zonde is tegen God. Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt, en zo gij het ontvangen hebt, wat roemt gij ? (1 Cor. 4:7).

Het is juist de reformatie en de gereformeerde theologie tot op onze tijd, die met nadruk wijst op de zonde en haar verderfelijke werking, op de verloren staat van de mens.

Calvijn laat dan ook niet na altijd weer op onze verdorven staat de aandacht te vestigen. Bij velen wordt dit in onze tijd maar al te zeer genegeerd.

Daartegenover echter vergeet hij nooit er op te wijzen, dat de mens een schepsel Gods is en ook in zijn verdorven staat mens is gebleven en dat God, de Heere, met hem handelt als met een mens.

Wie dit laatste vergeet, loopt gevaar in zijn negatieve critiek over de mens van de Heilige Schrift af te wijken en verzeild te raken in de banen van een modern nihilisme. Men zal dan ook moeilijk kunnen weerspreken, dat beschouwingen, als prof. v. N. in navolging van Barth hier lanceert, verwantschap vertonen met een moderne philosophie, welke hoogst bedenkelijk is.

Dat bedenkelijke openbaart zich in de gevolgen van deze philosophie, doch niet minder in de symptomen van een Schriftverklaring, welke daardoor wordt beheerst.

De voorstellingen van prof. v. N. dragen daarvan de onmiskenbare kenmerken, als hij spreekt van een offer, dat de mens Jezus zou gebracht hebben, bestaande in het prijsgeven van alle denkbare mogelijkheden, die n.b. alleen in de verbeelding van de mens .zouden bestaan. 

Immers de mens heeft geen mogelijkheden dan die, welke hem van God gegeven zijn. Derhalve heeft de mens niets te offeren.

Stel nu al, dat de mens dat offer zijner inbeelding aan het Kruis had gebracht, en dat hij tot een volkomen negatie, een niets, zou zijn geworden. Dat zou betekenen, dat de mens slechts als een mens zijner inbeelding zou bestaan. 

Wij geven toe, dat de verdorven mens in zijn verzondigd leven, geneigd is zich velerlei toe te schrijven in kennis en macht, in genie en bekwaamheid, zonder te beseffen, dat hij in zichzelf niets is, wijl hij in; alles afhankelijk is van zijn Schepper.

Wij erkennen, dat dit roof aan God is en. dat de zonde zich daarin openbaart, aangezien de mens daarin zijn Schepper veracht..

Het goddelijk oordeel over de zonde spreekt zich echter zo ontstellend uit in de dood, welke door de zonde in de wereld is gekomen. Ieder sterfgeval, allermeest van de groten van ons geslacht, is een ontroerend bewijs van de ijdelheid en vergankelijkheid van alle menselijke grootheid.

In dat opzicht zou de dood van de mens Jezus — als wij deze gescheiden van Christus en op zich zelf mochten denken —, zich in niets onderscheiden van de dood van iedere mens.

Als dit het offer ware van Golgotha, zou het een blote herhaling zijn van het offer van ieder, die sterft in de zonde, een offer van ons leven of wat wij voor ons leven houden, niet vrijwillig, maar gans gedwongen en onvermijdelijk.

Indien het offer van Golgotha niet anders ware, zou er geen grond zijn om te weerspreken, dat ons sterven evenzeer als het sterven van de mens Jezus aan het Kruis, op zich zelf vervulling ware van alle menselijke mogelijkheden.

Tot dergelijke conclusies moet men komen, als men de menselijke natuur van de Christus losmaakt van Zijn Godheid.

Daarom leggen wij er alle nadruk op, dat Jezus is het vlees geworden. Woord. Dat is het onbegrijpelijke wonder van de Middelaar Gods en der mensen, dat het Woord, de Zoon des Allerhoogsten, vlees is geworden. In het vleesgeworden Woord is geen scheiding tussen Woord en vlees, tussen de Zone Gods en de Zoon des mensen, tussen het eeuwige Woord en de gestalte van de Middelaar, die bij de Doop in de Jordaan voor de wereld werd geopenbaard als de Middelaar Gods en der mensen, gelijk de Vader heeft betuigd.

Niet het vlees, de gestalte, als iets afzonderlijks, maar het Woord riep : „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten". Hoe zou het vlees als een volkomen niets nog „Mijn God, Mijn God" kunnen roepen !

God heeft Zijn Zoon gegeven. De Zoon is het offer Gods. Daarin is het offer : Gods Zoon in onze dood, in ons oordeel. Niet de mens offert, maar God heeft de Zoon ten offer gegeven. (Vgl. Joh. 3 : 16).

In de dood van Christus wordt niet de mens tot niets gemaakt, alhoewel deze wordt geopenbaard in zijn ijdelheid en godverlatenheid, maar de zonde wordt te niet gemaakt. Daarom kan men ook zeggen, dat de ijdelheid van de goddeloze mens te niet is gemaakt in de dood van de Middelaar.

Als de Schrift zegt, dat Hij ons in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde, wordt daarmede zekerlijk betuigd, dat Hij de ware menselijke natuur heeft aangenomen. En als de Heilige Geest zegt: naar de gelijkheid des zondigen vleses, is Hij tot zonde gemaakt, maar dat kan nimmer de betekenis hebben, dat in Hem de inbeelding van menselijke mogelijkheden zou hebben postgevat. Dat is reeds volkomen uitgesloten door het getuigenis der Heilige Schrift bij Johannes, die zegt, dat Hij het Woord, door hetwelk alle dingen gemaakt zijn, onze Schepper, is vleesgeworden. (Joh. 1 : 1-14).

Dank zij de enigheid van de goddelijke en de menselijke natuur in de Persoon van de eniggeboren Zoon des Allerhoogsten, is de menselijke natuur in Zijn dood en in Zijn Persoon der zonde gestorven en van de vloek gereinigd.

Dank zij het offer Gods, werd de menselijke natuur in Zijn Persoon en door Zijn opstanding opgewekt in een nieuw leven. In Hem aanschouwen wij de volkomen mens, welke door Zijn herscheppende kracht uit het graf verrees.

Indien wij de mens, het vlees van Jezus van Nazareth, tot een op zichzelf bestaande grootheid maken, is er geen sprake meer van een vleesgeworden Woord, en als deze mens tot een volkomen niets is geworden, kan er ook geen sprake zijn van Zijn opstanding in nieuwigheid des levens.

Deze Christusleer verraadt, dat zij ook gepaard gaat aan een onschriftuurlijk begrip omtrent de schepping. 

Wie gestalte en openbaring uit elkander scheurt, maakt het schepsel tot een zelfstandige macht tegenover God en moet het schepsel vernietigen om zijn Godsidee te handhaven.

Zo ontziet zich deze nieuwe leer niet de Heilige Schrift en de kerkelijke theologie geweld aan te doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE NIEUWE LEER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's