Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Korte samenvatting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Korte samenvatting

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

van onze bezwaren tegen Ovdinantie XV en voorstellen tot wijziging

I. HET DIACONAAT.

Algemene opmerking. Deze ordinantie accentueert onze ten aanzien van art. VI van het Ontwerp Kerkorde, handelende over de organen van bijstand, naar voren gebracht bezwaren. De episcopale dreiging, waarvan daarbij dezerzijds werd gesproken, wordt in de ordinantie van het diaconaat werkelijkheid in zover daarin de rechten van de plaatselijke gemeente niet worden erkend en een grote macht, welke slechts de Kerkeraad toekomt, in handen legt van instanties, welke aan het wezen van de Kerk vreemd zijn. Uit dien hoofde kunnen wij met deze ordinantie in de voorgelegde vorm niet accoord gaan.

Art. 1. Het is niet duidelijk wat met de woorden „het diaconaat" wordt bedoeld. Nu eens schijnt daarmede te worden bedoeld het ambtswerk der diakenen (art. 2), dan weer het college van diakenen (art. 7), of ook in het algemeen de diaconieën (art. 18). Lettende op de nieuwe redactie van art. 5 der ontwerp Kerkorde mag worden verondersteld dat het genoemde vreemde meervoud ,,diaconaten"' zal worden vervangen door „diaconieën".

Daarom wordt voorgesteld het woord ,,diaconaat" in deze ordinantie te wijzigen in „diaconie" en de eerste alinea van art. 1 als volgt te lezen : ,,De Gemeente oefent de dienst der barmhartigheid uit door het ambt der diakenen".

De in dit artikel gegeven opsomming van werkzaamheden is naar onze overtuiging stellig te eenzijdig en houdt geen rekening met het karakter, dat de diaconie reeds zovele eeuwen in de Kerk heeft gehad en naar luid van de Heilige Schrift moet hebben, n.l.. de verzorging van arme weduwen en wezen. Dit is de primaire taak van de diaken, waarin eigenlijk alles is besloten.

Wij stellen mitsdien voor de tweede alinea te lezen als volgt : ,,Aan de diakenen is toevertrouwd de zorg voor de behoeftige leden der gemeente, waarbij zij mede niet uit het oog verliezen de wezen, de zieken, de ouden van dagen en de invaliden".

Art. 2. Het gestelde in het derde lid blijft in de practijk een dode letter. De diaconie komt in vele gemeenten niet eens toe aan het verzorgen van hen, die lidmaten zijn der gemeente. Bij de beoordeling van hulpverlening moet in de meeste gevallen worden geselecteerd in lidmaten, die wel en die, welke geen kerkelijke belangstelling tonen. En zelfs bij een dergelijke selectie kan in vele gemeenten de samenwerking met de burgerlijke overheid niet worden ontbeerd. Het betrekken van de niet-lidmaten in de diaconale verzorging is wellicht mogelijk voor welgestelde plattelandsdiaconieën. In dat geval zou evenwel er de voorkeur aan gegeven moeten worden dat de laatstgenoemde diaconieën door vrijwillige samenwerking hun voordelige saldi zouden afstaan geheel of gedeeltelijk ten behoeve van de diaconieën met nadelige saldi.

Wij achten het aan te bevelen aan dit lid toe te voegen : „doch overweegt alvorens daartoe over te gaan, de mogelijkheid van steun aan diaconieën van andere gemeenten der Kerk, welke uit hoofde van haar financiële omstandigheden haar primaire taak niet in voldoende mate kunnen vervullen".

Ten aanzien van het bepaalde in het 7e lid moeten wij opmerken, dat de diaconie een zodanig eigen karakter heeft, dat daarmede, welke andere instelling ook, niet kan worden vergeleken.

Bovendien rijst de vraag, door wie bij dit imperatieve voorschrift de behoefte van samenwerking wordt bepaald.

Dit lid ware te wijzigen aldus : „De diaconie werkt, indien zij zulks nodig of wenselijk acht, samen met andere instellingen van weldadigheid, zulks evenwel met handhaving van haar eigen karakter en zonder haar zelfstandigheid ook maar enigermate prijs te geven of te schaden en houdt rekening enz."

Het eerste lid van dit artikel kan in verband met de voorgestelde wijziging van art. 1 gevoegelijk vervallen.

Art. 4. De woorden ,,krachtens deze ordinantie" in de 1e alinea van dit artikel, maken naar ons oordeel inbreuk op de rechten van de plaatselijke gemeente. Het opdragen van werkzaamheden aan de administrerend diaken, komt uitsluitend toe aan de Kerkeraad. Daarom stellen wij voor deze woorden te schrappen.

Voorts is o.i. de vraag gemotiveerd of in deze ordinantie geen plaats behoort te worden ingeruimd voor een bepaling, waarbij aan de administrerend diaken een geldelijke vergoeding kan worden toegekend. De omvang van de administratie, vooral in de grotere gemeenten, is langzamerhand zodanig uitgegroeid, dat het voeren daarvan practisch slechts door deskundigen kan worden verricht. Het is denkbaar, dat in een college van diakenen niemand aanwezig is, die zelf de administratie voeren kan en zich daarom zou moeten doen bijstaan door een deskundige. In dergelijke gevallen lijkt er ons geen bezwaar tegen te bestaan een geldelijke vergoeding toe te kennen. Voorgesteld wordt daarom aan dit artikel een lid toe te voegen van de volgende inhoud : ,,Desgewenst kan aan de administrerend diaken door de Kerkeraad een geldelijke vergoeding worden toegekend onder goedkeuring van de Classicale Vergadering".

Art. 5. Dit artikel kan o.i. zonder bezwaar vervallen. Hetgeen daarin is geregeld is een aangelegenheid van uitsluitend plaatselijke betekenis, welke ter beoordeling van de Kerkeraad staat. Tot het treffen van een dergelijke regeling is de Kerkeraad zonder meer bevoegd.

Art. 6. Het eerste lid van dit artikel is o.i. in strijid met art. VII van het Ontwerp Kerkorde. De benoeming van „bedieningen" geschiedt volgens het genoemde art. VII door de Kerkeraad. Wijziging welke overeenstemming bevordert, is derhalve noodzakelijk.

Tegen de procedure van het 4e lid hebben wij ernstige bedenking, in zover ook daarbij weder de autonomie der plaatselijke gemeente wordt aangerand. Wij refereren hierbij aan onze opmerkingen, welke wij vroeger, n.l. op 30 Mei 1948, te Uwer kennis brachten met betrekking tot de functies van raden en commissies.

Het 2e lid is moeilijk te beoordelen, zolang de inrichtingen en opleidingen niet zijn aangewezen. Daarom achten wij het gewenst dat te dezen opzichte nadere inlichtingen worden verstrekt.

Art. 7. De wijze van en de voorwaarden waaronder de aanstelling geschieden zal, is naar onze overtuiging een zaak van de Kerkeraad, waarmede zich niet verdraagt het voorschrijven van een formulier door een andere instantie. Daarom stellen wij voor uit de laatste alinea de woorden : ,,opgesteld naar een model, door de algemene diaconale raad vastgesteld", achterwege te laten.

De diaconale raad zij niet meer dan een adviserend lichaam !

(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Korte samenvatting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's