Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het voorbeeld op de berg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het voorbeeld op de berg

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Mozes moest dus de Tabernakel maken naar de afbeelding, die hem op de berg getoond was. En als hij dat doet, dan is het resultaat een heiligdom voor de Heere, „opdat Hij wone in het midden van Zijn volk".

Mozes heeft evengoed als Salomo geweten, dat de Allerhoogste niet woont in tempels, met handen gemaakt.

Waar woont Hij dan ? In Jezus Christus. „Want in Hem woont al de - volheid der Godheid lichamelijk" (Col. 2 vs. 8). „Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zoude". (Col. 1 vs. 19).

Jezus noemt dan ook Zelf Zijn menselijk lichaam : de tempel Gods. ,,Breekt deze tempel, en in drie dagen zal Ik dezelve oprichten". En „Hij zeilde dit van de tempel Zijns lichaams" (Joh. 2 vs. 19 en 21).

De mens Jezus Christus is de ware tempel Gods. Het Woord, dat in de beginne bij God was, en Zelf God was — „het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond". In Hem woont God in het midden van Zijn volk. En die Hem aanschouwden, hebben het getuigd : „en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd: een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader, vol van genade en waarheid". (Joh. 1 vs. 14).

Doch deze Tempel kon nog afgebroken worden, toen Hij stierf aan het kruis. Maar Hij is opgestaan uit de doden. Zijn menselijk lichaam is verheerlijkt, en zo ten hemel ingegaan. Het heiligdom, ,,de ware Tabernakel" (Hebr. 8 vs. 2), is niet meer op aarde, maar in de hemel. Doch éénmaal zal Hij wederkomen. Dat is de betekenis van Openb. 21 vs. 3: ,,Zie, de Tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen", n.l. in de verheerlijkte Christus. Daarom zag Johannes in het nieuwe Jeruzalem geen Tempel. ,,Want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam". Hij, Die als het Lam Gods geslacht is voor onze zonden, maar nu alle macht heeft in hemel en op aarde. Die geloofd en aangebeden wordt als de Heere, de almachtige God, Hij is nu de Tempel Gods. De vergankelijke Tempel, die verbroken kon worden, is onvergankelijk weer opgericht: Zijn gekruisigde lichaam is verheerlijkt, en is in eeuwigheid door God verkoren als Zijn heiligdom, als „de ware Tabernakel, welke de Heere heeft opgericht, en geen mens". (Hebr. 8 vs. 2). In Hem woont God voor eeuwig in het midden van Zijn volk.

Doch niet alleen de Tabernakel zelf moest gemaakt worden naar het voorbeeld op de berg. ,,Want zie, zegt Hij, dat gij het alles maakt naar de afbeelding, die u op de berg getoond is".

Alles, dus ook dat, wat in de Tabernakel wordt gevonden.

De Tabernakel was door het voorhangsel gescheiden in twee afdelingen : het heilige en het heilige der heiligen of Allerheiligste.

In het heilige trekken drie voorwerpen onze aandacht: de gouden kandelaar, de tafel der toonbroden, en het gouden reukofferaltaar. Elk van deze drie is weer een afbeelding van Christus.

Daar staat aan de ene zijde de gouden kandelaar met de zeven armen, waarop zeven lampen, die altoos branden. Bij zijn licht kunnen de priesters hun dienstwerk in het heiligdom verrichten.

Beeld van Christus. Want Hij is het licht der wereld. Het licht: de kandelaar heeft zeven armen. Zeven is het getal der Goddelijke volheid. Het ganse, volle licht der openbaring Gods schijnt in Christus. Buiten Hem is geen licht, want het licht schijnt in het heiligdom, en het heiligdom is Christus.

De gouden kandelaar is ons het beeld van Christus als onze Profeet, die ons de volle raad Gods tot onze verlossing volkomen openbaart. „Ik ben het licht der wereld : wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben" (Joh. 8 vs. 12).

Aan de andere zijde in het heilige, tegenover de gouden kandelaar, staat de tafel der toonbroden. Daar wordt voortdurend het offer der dankbaarheid gebracht : twaalf broden, voor elke stam één, om God de Heere te erkennen als de Gever van de oogst en van ons dagelijks brood.

Beeld van Christus. „Ik ben het brood des levens : die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten" (Joh. 6 : 35). Maar Hij brengt Zichzelf ten Offer als het Offer der dankbaarheid voor heel Zijn volk, het éne brood voor al de twaalf stammen. Hij brengt dit Offer op dé tafel van Zijn menselijk lichaam: al wat Hij van de Vader ontvangen heeft, wordt de Vader gewijd. En dit Offer kan alleen worden gebracht in het heiligdom, en het heiligdom is Christus.

De tafel der toonbroden is ons het beeld van Christus als onze Koning, Dat is het ware Koningschap : Hij is het brood des levens. Hij gééft dit brood, maar Hij legt het voor de Vader neer. „Vader, Ik heb U verheerlijkt op de aarde" (Joh. 17 : 4).

Verder voorwaarts in het heilige, vlak voor het voorhangsel, stond 't gouden reukofferaltaar. Daarop brandt de wierook : zinnebeeld van „de gebeden aller heiligen" (Openb. 8 : 3). „Mijn gebed worde gesteld, als reukwerk voor uw aangezicht", zo bidt de Psalmdichter (Ps. 141 : 2). Hij denkt aan de wierook op het reukofferaltaar.

Beeld van Christus. Zijn menselijk lichaam, rein en zuiver, is het gouden altaar, waarop de wierook brandt: Zijn heilig gebed stijgt als een reukoffer, als liefelijk reukwerk óp voor Gods troon. Ganse nachten bracht Hij door in het gebed voor het aangezicht des Vaders. Biddend werkt Hij, biddend lijdt Hij, biddend sterft Hij. „Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt — doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort" (Joh. 11 vs. 41 v.). ,,Vader, niet Mijn wil — Uw wil geschiede !" „Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest l"

Het gouden reukoffer is ons het beeld van Christus als onze Priester. De Priesters in Tabernakel en Tempel waren vele in getal, omdat zij door de dood verhinderd werden altijd te blijven — maar Deze, omdat Hij in eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk Priesterschap, waarom Hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan — alzo Hij altijd heeft om voor hen te bidden. Eén Priester, één altaar, één gebed, dat de Vader altijd hoort. 

In Openb. 8 : 3 wordt het reukwerk, d.i. de gebeden aller heiligen, gelegd „op het gouden altaar, dat vóór de troon is". En in Ps. 141 : 2 bidt de dichter : „Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht". Wat wil dat zeggen ? Waar is dan die troon ? En waarom is het reukwerk gesteld ,,voor Gods aangezicht" ?

Het gouden reukofferaltaar staat vlak voor het voorhangsel. Aan de andere zijde daarvan staat de Ark des Verbonds. De Priester in Israël, die dienst deed bij het gouden altaar, kon die Ark niet zien. Het voorhangsel belette hem een blik te slaan ia het heilige der heiligen. Doch hij wist: daar staat de Ark, vlak vóór mij, hoewel voor mij onzichtbaar.

En die Ark was het zinnebeeld van Gods troon. Uit de geschiedenis der godsdiensten blijkt, dat zulk een Ark ook elders voorkwam : het model van een koningstroon. De Ark was het zinnebeeld van de troon van de Koning Israels, van de Heere der heirscharen.

Een heidense godsdienst zou op die troon geplaatst hebben 't beeld van zijn god. Niet alzo in Israël.Van de ware God kan en mag de mens zich geen beeld of gelijkenis maken. Doch wél stond op die Ark de afbeelding van twee gouden Engelen, Cherubs, troongeesten Gods, die steeds Zijn troon omringen.

De biddende Priester bij het gouden reukofferaltaar staat dus vlak voor Gods troon. Zijn gebed gaat op als reukwerk voor Gods aangezicht", want het gouden altaar is ,,vóór de troon".

Doch hij kan de troon niet zien. Gods aangezicht is voor hem verborgen. Een voortdurende prediking : ,,maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God" (Jes. 59 : 2).

Totdat Jezus Christus sterft aan het kruis. „En zie, het voorhangsel des Tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden". Is dan ook dat voorhangsel niet een beeld van het menselijk lichaam van Christus ? Als God Zijn lichaam verscheurt om onze zonden, dan ligt voor ons open de toegang tot het heilige der heiligen.; Dan is er geen scheiding meer tussen God en Zijn volk.

Want daar staat nu de biddende Priester — en de Priester is Christus. Zelfs stervend gaat van het altaar van Zijn lichaam het reukwerk des gebeds op tot Zijn God en Vader. En nu blijkt: Hij staat vóór de troon, vlak voor Gods troon : Zijn gebed gaat op „voor Gods aangezicht".

Vandaar die schijnbare onjuistheid in Hebr. 9 : 2—4, waar het wordt voorgesteld, alsof in de , .eerste Tabernakel", d.i. in het heilige, alléén stonden de kandelaar en de tafel der toonbroden, en alsof „achter het tweede voorhangsel" (het eerste hing bij de ingang van het heilige) in het heilige der heiligen (de „tweede Tabernakel"), behalve de Ark des Verbonds ook nog stond het „gouden wierookvat", d.i. het reukofferaltaar (zie ook Openb. 8:3).

Dit is echter geen onjuistheid, geen fout van iemand, die de inrichting van de Tabernakel niet meer kende. Met opzet wordt het zó gezegd. Immers, het voorhangsel is gescheurd, en nu wordt het openbaar : het gouden altaar heeft altijd gestaan „vóór de troon", en de biddende Priester stond in waarheid ,,voor Gods aangezicht". Door de kiruisdood van Christus staat hij nu in het binnenste heiligdom des Heeren.

(Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het voorbeeld op de berg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 april 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's