Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de hemel of uit de mensen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de hemel of uit de mensen?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze vraag, door Jezus eenmaal aan de leidslieden van Zijn volk gesteld (vgl. Mattheüs 21 vs. 25), had betrekking op de doop van Johannes. Vanwaar was die doop : uit de hemel of uit de mensen ?

Voor dezelfde vraag worden wij telkens gesteld met betrekking tot de H. Schrift. De Bijbel, vanwaar is die : uit de hemel, of uit de mensen ? Wat is die H. Schrift : Gods Woord of mensenwoord ?

Wij zeggen zo ,,in de wandeling" : ,,De H. Schrift is het Woord Gods". En tegen zulk een belijdenis rijzen telkens bezwaren. Wij kunnen deze bezwaren wellicht samenvatten in vier punten :

1e. „Ge spreekt over „de H. Schrift" alsof dat één boek was, maar gij weet evengoed als wij, dat de Bijbel bestaat uit 66 verschillende boeken, afkomstig uit zeer verschillende tijdperken, grotendeels van verschillende schrijvers. Gij gaat er van uit, dat al deze boeken samen een éénheid vormen, en dat daaruit één bepaalde theologie af te leiden ware, en wel de gereformeerde theologie. Maar de werkelijkheid is, dat er soms een groot verschil is tussen de visie van verschillende Bijbelboeken, of wilt ge van verschillende schrijvers van die boeken. Ge moogt die onderlinge verschillen, die soms openlijke tegenstrijdigheden zijn, niet verdoezelen".

2e. ,,Ge haalt méér uit de Schrift, dan er in ligt. Daar ge de Bijbel als een éénheid beschouwt, verklaart ge kalm-weg het éne Bijbelboek met het andere, naar de oude gereformeerde regel van ,,Schrift met Schrift vergelijken". Doch dit is niet geoorloofd : wetenschappelijke eerlijkheid gebiedt u te onderzoeken, wat de bedoeling van de Bijbelschrijver geweest moet zijn in elk bepaald geval. En daar moet ge u aan houden : ge moogt hem niet iets in de mond leggen, wat hij niet bedoeld heeft".

3e. ,,De Bijbel is door mensen geschreven en toont daarvan ook duidelijk de sporen. Er komen onjuistheden in voor, en tegenstrijdigheden. Ge moogt deze niet verdoezelen en camoufleren, doch moet deze eerlijk erkennen. De Bijbel is een menselijk boek, en wilt ge spreken van Gods Woord, dan zult ge althans moeten erkennen, dat dit Woord Gods tot u komt in een menselijke, aanvechtbare gestalte".

4e. „Het is niet geoorloofd om zonder meer te zeggen : de H. Schrift is het Woord Gods. Want het Woord Gods is Jezus Christus. De Schriften getuigen van het Woord Gods, maar zijn niet zélf het Woord Gods. Het komt de eer van Christus te na, ja, in diepste grond is het afgoderij, om de Bijbel Gods Woord te noemen : dan vervalt ge in dezelfde fout, die de Joden in Jezus' dagen begingen, toen zij de Wet van Mozes en de Tempel verafgoodden".

Wij zullen deze bezwaren ernstig moeten nemen, en ons terdege rekenschap moeten geven van wat wij bedoelen, als wij desondanks blijven voortgaan te belijden : „De H. Schrift is Gods Woord".

Voordat wij ingaan op bovengenoemde bezwaren, willen wij eerst ons afvragen : Hoe spreekt de belijdenis der Kerk over de H. Schrift?

De Apostolische Geloofsbelijdenis — 12 Geloofsartikelen .— spreekt met geen woord over de Schrift, hoewel zij de heilswaarheid, daarin ons geopenbaard en verkondigd, in korte trekken samenvat en belijdt. In de Geloofsbelijdenis van Nicéa wordt alleen gezegd, dat Christus ten derden dage opgestaan is „naar de Schriften", en wordt gesproken van de Heilige Geest, ,,die gesproken heeft door de Profeten". De Geloofsnorm van Athanasius spreekt wel van ,,de Christelijke waarheid" en „het algemeen geloof", maar niet van de H. Schrift.

In de tijd der Hervorming wordt het anders. Daar is immers juist de vraag in het geding : Wat is Gods Woord ? Is de openbaring Gods beperkt tot de H. Schrift, of is er voortgaande openbaring door middel van de Kerk : een Goddelijke Overlevering, die evengoed als de H. Schrift moet worden gehouden voor Gods Woord ?

In de Ned. Geloofsbelijdenis wordt in art. 2 beleden, dat wij God kennen door twee middelen: ten eerste door de schepping, onderhouding en regering der wereld, ten tweede geeft Hij Zichzelven ons nog klaarder en volkomener te kennen door Zijn heilig en Goddelijk Woord.

Daar wordt nog niet gesproken van de H. Schrift, doch blijkbaar is ook niet bedoeld Jezus Christus. Want art. 3 gaat voort : ,,Wij belijden, "dat dit Woord Gods niet is gezonden, noch voortgebracht door menselijke wil, maar de heilige mannen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, gelijk de heilige Petrus zegt (2 Petrus 1 vs. 21). Daarna heeft God door een bijzondere zorg, die Hij voor ons en onze zaligheid draagt, aan Zijn knechten, de Profeten en Apostelen, geboden Zijn geopenbaarde Woord in geschrift te stellen ; en Hij zelf heeft met Zijn vinger de twee tafelen der Wet geschreven. Hierom noemen wij zulke Schriften : heilige en Goddelijke Schriften".

Hier wordt dus niet gezegd : „de H. Schrift is Gods Woord". Doch het komt wel hierop neer. God geeft Zich aan ons te kennen door Zijn heilig en Goddelijk Woord. Dit Woord is gesproken door mensen, door ,,de heilige mannen Gods", door Profeten en Apostelen. Nochtans is dit Woord niet gezonden noch voortgebracht door menselijke wil, doch de H. Geest dreef deze mensen om te spreken, gelijk ze spraken. Daarna is dit door God geopenbaarde Woord door mensen op schrift gesteld. Doch ook dit is niet geschied door menselijke wil, maar God heeft het hun geboden, daartoe gedreven door de bijzondere zorg, die Hij voor ons en onze zaligheid draagt. Profeten en Apostelen waren slechts Zijn knechten, die uitvoerden, wat de Heere hun beval. Zijn Wet heeft God Zelf ,,eigenhandig" op de twee tafelen geschreven. Zij mogen daarom in elk opzicht genoemd worden : heilige en Goddelijke Schriften.

In art. 4 worden opgesomd de ,,canonieke boeken, waar niets tegen valt te zeggen". Dan gaat art. 5 voort : ,,Alle deze boeken ontvangen wij voor heilig en canoniek, om ons geloof naar dezelve te reguleren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen". Het Griekse woord ,,canon" betekent : rietstok, maatstaf, richtsnoer. Canoniek zijn dus die boeken, welker inhoud wordt erkend als Gods Woord, dat heilig is, en daarom maatstaf en richtsnoer moet zijn voor óns geloof. Als zodanig worden niet erkend de ,,apokriefe boeken". Apokrief betekent : verborgen. In de Joodse Synagoge werd zo nu en dan ook iets voorgelezen uit deze boeken, met name op bijzondere gedenkdagen. Dit kwam echter hoogst zelden voor : zij werden niet ingeschakeld bij de dagelijkse Schriftlezing. Daarom werden zij na gebruik ,,weggeborgen", terwijl de heilige, canonieke boeken meer bij' de hand bleven om ze voor het grijpen te hebben. Zo verklaart men wel de uitdrukking , ,apokriefe", d. i. verborgen, weggeborgen boeken.

Welnu, in art. 6 zegt de Ned. Geloofsbelijdenis : „Wij onderscheiden deze heilige boeken van de Apokriefen, dewelke de Kerk wel lezen mag en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de Canonieke boeken ; maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enige getuigenis van dien enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou mogen bevestigen : zó ver is het vandaar, dat ze de autoriteit van de andere heilige boeken zouden mogen verminderen". Maatstaf blijft dus de inhoud der canonieke boeken.

De vertalers van onze Staten-Bijbel, die uitkwam in 1637, hebben ook de Apokriefe Boeken vertaald en opgenomen, doch als een soort aanhangsel, achter in de Bijbel ; dus na het Nieuwe Testament, hoewel ze alle behoren tot het tijdperk van het Oude Testament. En in een , .Waarschuwing aan de lezers" wordt uiteengezet, waarom deze boeken, al is het nuttig om ze te lezen, toch niet als Goddelijke geschriften kunnen worden erkend.

Art. 7 der Geloofsbelijdenis zegt dan : „Wij geloven, dat deze H. Schrifture de wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want overmits de gehele wijze van de dienst, die God van ons eist, aldaar in 't lange beschreven is, zo is het de mensen, al waren 't zelfs Apostelen, niet geoorloofd, anders te leren, dan ons nu geleerd is door de heilige Schrifturen ; ja, al ware het ook een engel uit de hemel, gelijk de Apostel Paulus zegt. Want dewijl het verboden is aan het Woord Gods iets toe of iets af te doen, zo blijkt daaruit wel, dat de leer deszelven zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is".

Hier wordt dus wel terdege gesproken over de H. Schrift als het Woord Gods. Want anders kan men niet in één adem zeggen : ,,dat deze H. Schrifture de wil Gods volkomenlijk vervat", en dat het „verboden is aan het Woord Gods iets toe of iets af te doen".

In dezelfde lijn ligt ook de dan volgende uitspraak : Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijken bij (vergelijken met) de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte bij de waarheid Gods . . . . . . Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met deze onfeilbare regel niet overeenkomt, gelijk de Apostelen ons geleerd hebben, zeggende : ,,Beproeft de geesten of zij uit God zijn". Het beproeven der geesten is hier dus hetzelfde als : toetsen aan de H. Schrift. Wat met de Schrift overeenkomt, is uit God !

En zo gaat art. 8 dan voort : „Achtervolgende deze waarheid en dit Woord Gods, zo geloven wij in de enige God, die een enig Wezen is, in hetwelk zijn drie Personen . . . . . ". En voortaan is in de Geloofsbelijdenis voldoende geacht het beroep op „wat de Heilige Schrifture ons leert". „En hoewel deze leer de menselijke verstanden verre te boven - gaat, nochtans geloven wij die nu door het Woord, verwachtende totdat wij de volkomen kennis en vrucht van dien genieten zullen in de hemel".

De Geloofsbelijdenis blijkt zich wel terdege bewust, dat met het Woord Gods ook nog iets anders bedoeld kan worden dan de H. Schrift, n.l. Jezus Christus. Dit blijkt uit art. 12 : „Wij geloven, dat de Vader door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, als het Hem heeft goed gedacht . . . . . " Nochtans wordt telkens in de Geloofsbelijdenis ook over de H. Schrift gesproken als over Gods Woord ; men leze b.v. de Artt. 24, 29, 30, 31, 32, 33, 36 en 37.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit de hemel of uit de mensen?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 mei 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's