Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Zalig die treuren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden. Mattheüs 5 vers 4.

Onze tekst is genomen uit ,,De Bergrede", .die grote predikatie, welke de Heere Christus, gezeten op een heuvel, eenmaal uitsprak. De Bergrede, dat is het dragelijke of goedgekeurde deel der Nieuw-Testamentische Schriften voor velen, die overigens zeer grote aanstoot nemen aan de leer van het kruis en van de daar aangebrachte verzoening. ,,En toch is deze Bergprediking in haar beginselen, haar diepte, haar omvang en haar strekking onverstaanbaar en onverdragelijk voor het onreine en schuldige hart, zonder de zegen, zonder het licht en de schaduw, beide van het Middelaars-kruis".

Zeer bekend is het majesteitelijk begin van de Bergrede, waarbij de Heere Christus .de zaligsprekingen doet horen. Negenmaal achtereen spreekt Hij zijn : zalig. Verklaart Hij, dat die en die mensen zalig zijn, n.l. de armen van geest; de zachtmoedigen ; de hongerigen en dorstigen naar de gerechtigheid ; de barmhartigen ; de reinen van hart; de vreedzamen ; zij, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil zij, die versmaad en vervolgd worden om Jezus' wil; en in onze tekst : zij, die treuren.

Worden hier nu negen soorten van mensen bedoeld ? Schijnbaar wel; maar toch, wie iets kent van geestelijk leven, begrijpt zeer wel, dat hier ook één en dezelfde persoon kan toegesproken worden. Want al de noden en moeiten, al de smaad en vervolging, waarvan de zaligsprekingen gewagen — ge vindt ze in het leven van ieder der ware vromen. En precies eender is het met de deugden, waartoe ze door de wedergeboorte des gemoeds geraken.

Negenmaal spreekt de Heere Christus zalig, telkens in andere bewoordingen.

Hunner is het Koninkrijk der hemelen ; Zij zullen het aardrijk beërven; zij zullen verzadigd worden ; hun zal barmhartigheid geschieden ; zij zullen God zien ; zij zullen Gods kinderen genaamd worden ; uw loon is groot in de hemelen ; en in onze tekst: zij zullen vertroost worden.

Gij gevoelt : dat zijn niet allemaal verschillende zaligheden. Dat kan immers niet, omdat er maar één zaligheid is. Zalig, volmaakt gelukkig, omdat het goed is tussen God en de mens. Goedgemaakt is door God in en door Christus Jezus, voor tijd en eeuwigheid. Doch hetgeen met zaligheid bedoeld wordt, is zo groot, zo rijk, zo veelomvattend, dat het onmogelijk met één woord of begrip kan uitgedrukt worden. Daarom noemt de Heere Jezus telkens wat anders ; brengt Hij telkens een andere trek van dat onwaardeerbaar goed, dat „zaligheid" genoemd wordt naar voren. Het is als met een veelvuldig, geslepen diamant, waarin gij het licht laat vallen ; en honderdvoudig wordt dat licht, in een mengeling van gloed en kleur teruggekaatst door de vele facetten. Evenwel, al dat stralende gefonkel — het is één en hetzelfde licht.

Welnu, met alles wat de Heere Christus zo zegt, waarbij Hij telkens de zaligheid weer anders noemt, poogt Hij enigermate aan te geven de rijkdom van dat onschatbare goed : de zaligheid.

,,Zalig zijn die treuren, want zij, zullen vertroost worden".

Wanneer we dit zo lezen of horen, zouden we kunnen menen, dat de meeste mensen wel zalig zijn, want er wordt waarschijnlijk meer geweend op de wereld, dan gelachen. De dichters spreken van „het aardse tranendal".

Moet ik u waar maken, dat er veel, ontzaglijk veel getreurd wordt op deze wereld ?

Daar zijn ziekte en dood, armoede en honger, zorg en nood, pijn en smart, die de ziel doen schreien en de ogen doen wenen.

Daar is de vreselijke oorlog, die een stroom van weedom uitgiet over de mensheid.

Daar zijn onrecht en onderdrukking, die de ene mens wreed maakt tegen de ander. Hier wenen ouders, omdat hun kinderen .de verkeerde weg zijn opgegaan; daar wenen kinderen, omdat hun ouders zich misdragen.

Redenen te over op de wereld, om te treuren. En zijn al die treurenden nu zalig naar het woord des Heeren ?

„Neen", zegt ge, „hier wordt een ander treuren bedoeld".

Maar wat dan ? Want indien ge opmerkt: „Het gaat hier om het treuren over de zonde", dan is het zeer wel mogelijk, dat ge het nog verkeerd ziet. Want treuren over de zonde is niet altijd het ware treuren.

Achab kleedde zich in zak en as, en hij was treurig. Judas werd verteerd door wroeging en zijn schuldige ziel was een en al treurigheid. Zo menigeen treurt, omdat hij misdreven heeft, en nu hij de ellendige gevolgen van zijn kwaad ondervindt, doordat hij zijn gezin en gezondheid en bezit verwoest heeft. Zo menigeen treurt, omdat de schande onder de mensen hem zwaar weegt; of omdat de wroeging over zijn misdaad hem bitter is.

Waarom nog meer genoemd ! Deze allen treuren, treuren vanwege hun zonden ; worden zij nu bedoeld, die de Heere Christus zalig spreekt ?

Neen, hier wordt nog een heel ander treuren bedoeld. Onze tekst bedoelt het treuren over de zonde, maar dan als zonde, bedreven tegen de Heere God.

Want zo waarlijk er een „droefheid der. wereld" is, welke de dood werkt, is er een „droefheid naar God", welke een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Deze droefheid naar God kan er zijn, zonder dat uitwendig leed aanwezig is. Immers te midden van alle voorspoed, gezondheid en rechte verhoudingen, kunt ge de waarlijk bedroefde vinden. De mens, die ontdekt, dat hij een zondaar is ; dat er een onmetelijke schuld van hem ligt, waardoor hij alles te vrezen en niets te hopen heeft; dat hij geen God heeft, die hij toch niet missen kan en naar Wie zijn ganse wezen zich uitstrekt.

Het rechte treuren over de zonde kende David, toen hij beleed : „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen".

Het rechte treuren over de zonde kende Petrus, toen hij bitterlijk weende, omdat hij zijn Meester, zijn Zaligmaker verloochend had.

Het ware treuren betreft niet in de eerste plaats bepaalde zonden, maar de zonde. In het rechte treuren staat de zondaar voor Gods aangezicht, zonder uitvlucht of verontschuldiging te zoeken. Daar klaagt hij zich aan, zich slaande op de borst; daar vernedert hij zich diep, belijdende zijn schuld : „Ik heb tegen U, o Heer, zwaar en menigmaal misdreven. Straf mij niet in Uw toorn, die billijk tegen mij ontstoken is. Wees mij, zondaar, genadig !"

„Zalig zijn, die treuren, want ze zullen vertroost worden".

Zahg zijn die treurenden niet, omdat zij treuren. Dat wordt wel gemeend, doch het moet een vergissing wezen. Zeker, in de droefheid zelf, in het klagen en wenen, zit iets zoets. Het is helemaal niet sentimenteel, om dat te erkennen. Wanneer de bedroefde eens kan uitschreien, geeft dat verlichting en verademing. Vooral wanneer dat geschiedt tegenover een, die wij liefhebben en vertrouwen. Ik denk hier aan het kind, dat misdreven heeft tegen Moeder, en bij haar, aan haar knie, aan haar hart, mag wenen en schuld belijden. Dat op zichzelf schenkt reeds enige verruiming, enige rust.

Maar overigens, een mens kan nooit zalig zijn, omdat hij treurt en weent. Neen, de Heere Christus zegt heel wat anders : de treurenden zijn zalig, nu, omdat ze iets zullen ontvangen, dat al hun droefenis op éénmaal zal wegnemen.

,,Ze zullen vertroost worden". Ze zijn dus zalig om iets, dat ze eens zullen ontvangen, zoals een kind rijk is door het kapitaal, dat het eens bij zijn mondigheid krijgen zal.

Troost, vertroosting! Kostelijk woord voor een kostelijke zaak ! Wat kan een mens behoefte hebben aan troost! Aan meevoelende woorden, aan meelevende daden !

Maar ach, bij de mensen is weinig troost te vinden. Omdat zij in zovele gevallen de oorzaak van onze droefheid niet kunnen wegnemen.

Doch waar de Heere spreekt van troost, is dat volmaakte troost. Ja, de treurenden zijn zalig, omdat de Heere zich ontfermt in eeuwige, onbegrijpelijke liefde en hen zal troosten met een volle. Goddelijke vertroosting. Vertroosting, waarvan ze hier in deze wereld menigmaal een voorsmaak ontvangen, wanneer de Heilige Geest het hart komt vervullen met wonderbare vrede, zodat ze voor een ogenblik hun droefenis kwijt zijn en alle nood en ellende van deze tegenwoordige tijd mogen ontstijgen, om wondervolle vertroosting en vrede te smaken in de God huns heils.

,,Maar" — zegt gij — ,,hoe is dat alles toch mogelijk en bestaanbaar? Het gaat hier toch om zondaren, die verdienen, dat zij straf ontvangen ; dat eeuwige droefenis hun deel zal zijn. Hoe is het dan mogelijk, dat zulken getroost zullen worden ? "

U hebt gelijk : zonder meer is zulks ook niet mogelijk. Wat zeg ik : zonder meer is zulks geheel onmogelijk.

Doch nu is het mogelijk, en is het zeker, enkel en alleen door de Heere Jezus Christus, die deze troost heeft verworven — om hem weg te schenken. De Heere Christus wist wel heel goed, wat Hij zeide, toen Hij Zijn zaligsprekingen deed horen. Hij was Zich immers klaar bewust, waarom en waartoe Hij in deze wereld was gekomen.

Daar is immers een mensdom, dat van God afgevallen is en daarom ligt onder het oordeel van Zijn gramschap, zodat de mens, zodat wij in eeuwige rampspoed moeten wegzinken. ,,Daar zal wening zijn en knersing der tanden". Een eeuwig treuren over onze moedwillige dwaasheid.

Maar de drie-enige God heeft het anders gewild. Hij wil, dat er een volk met Hem zal zijn in de heerlijkheid, om Hem te prijzen en groot te rnaken. Daartoe heeft Hij een weg gevonden, waardoor de gevallen mens weder met God verzoend kan worden. Vraagt ge, welke weg ? Hij heet: Jezus Christus. Deze getuigt van Zichzelf, niet : , , Ik wijs u de weg, maar : ,,Ik ben de weg". Hij is gekomen, om de oorzaak der eeuwige droefenis, n.l. de zonde, weg te nemen. Gekomen, om Zich onder het oordeel Gods te stellen, dat ook geheel aan Hem voltrokken is. Hij heeft geleden, gedurende Zijn ganse aardse leven en bijzonder aan 't einde daarvan. Hij is bedroefd geweest, Hij heeft gezucht en geweend. Zo heeft de Borg en Zaligmaker het oordeel opgevangen in Zijn eigen Persoon ; de straf gedragen, de schuld betaald, de vloek doorleden.

Hij onschuldig, maar gesteld in de plaats van goddelozen. „De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden".

„De Heere heeft Mij gezonden, om alle treurigen te troosten ; om den treurigen Sions te beschikken, dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugde-olie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest".

Deze Godsspraak van de profeet wist de Heere Christus vervuld in Zichzelf. Daarom kon Hij met zo grote zekerheid spreken, want Hij wist waartoe Hij gekomen was, en wat Hij doen zou. Zoals de Kerk des Nieuwen Verbonds weet, wat Hij gedaan heeft. In Hem, de gestorven en verrezen Zaligmaker ligt de verlossing, ligt de verzoening, ligt alle heil, ligt de waarachtige vertroosting en vrede voor een zondaar, die in de armoede van zijn bestaan tot God roept om genade. Zodat zij vrede leren kennen in Hem, de Geliefde, en door de Geest der aanneming leren zeggen : „Abba, Vader".

Een lijdende, gekruisigde en gestorven Verlosser — dat is de oplossing van het raadsel, dat een zondaar, die verdient eeuwig te treuren, nu wonderbaar vertroost zal worden.

Een verrezen, triomferende en glorieërende Zaligmaker — dat is de verklaring van het geheim, dat een zondaar, die verdient eeuwig te wenen in de hel, nu voor eeuwig mag loven in de heerlijkheid.

Ja, waarlijk : „"Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden".

Zij zullen.

Menigeen smaalt: „Dat is een wissel op de toekomst". Laat het wezen, maar dan een wissel, welke overvloedig zal gehonoreerd worden, want de Heere God staat in voor Zijn Woord.

„Toekomstmuziek", spot een ander. Laat het wezen, maar dan toch muziek in de oren van hen, die waarlijk treuren.

Het zou wel goed zijn, wanneer gij iets van dit treuren moogt kennen, wanneer ge de Heere zo gedurig moogt zoeken, moogt nodig hebben, om bij Hem uit te klagen over zonde en over alles, wat de zonde teweegbrengt. Wanneer ge iets moogt kennen van „een hartelijk leedwezen". God door uw zonden vertoornd te hebben". Hebt ge daar al eens mee te doen gekregen ? Of is, bij alle droefenis, die ge in dit leven ondervindt, de droefheid naar God u vreemd ? Hebt ge dan nooit behoefte aan de enige troost in leven en in sterven?

Ja, gij hebt er van horen spreken ; ge weet er wel van af. Maar het is niet genoeg om dit alles te weten. Of klinkt het u allemaal te somber? Wij willen van nature niet vernederd, niet ontkleed, niet afgebroken worden. Bidt de Heere, dat Hij u de rechte droefheid doe kennen, want dan zult ook gij waarlijk vertroost worden met de Goddelijke vertroosting, waarvan de Heere Christus verzekering geeft.

,,En God zal alle tranen van hun ogen afwissen".

(Lienden (Gld.).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 augustus 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 augustus 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's