Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heeft de Bijbel volstrekt gezag bij Barth?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heeft de Bijbel volstrekt gezag bij Barth?

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoord aan Prof. van Niftrik (III)

Wij willen, in aansluiting op ons vorig artikel, nu schrijven over de Barthiaanse bril, waarmee men de Schrift beschouwt.

Prof. Van Niftrik schrijft dienaangaande: ,,Het gaat bij Barth om het volstrekte gezag van de Bijbel over de Kerk en het theologisch denken".

Wij stellen de vraag of dit juist is en willen vanuit de grondmotieven van Barth's theologie, in 't bijzonder de openbaringsgedachte en het Godsbegrip, zijn Schriftbeschouwing benaderen.

De kloof tijd-eeuwigheid bij Barth.

De Schriftbeschouwing van Barth vindt haar grond in de openbaringsgedachte van Barth en deze weer in zijn Godsbegrip.

Aangaande het Godsbegrip van Barth kan de vraag gesteld worden : Is dit bijbels (afgezien nog van de vraag of we op bijbelse gronden van Godsbegrip kunnen spreken) of philosophisch speculatief naar het schema tijd—eeuwigheid van Kierkegaard ?

Barth gaat uit van de z.g.n. distantiegedachte: er is een oneindig qualitatief verschil tussen eeuwigheid en tijd, God en mens.

God is de gans Andere. Alle nadruk legt Barth telkens, op het woord van de Prediker: ,,God is, in de: hemel en gij zijt op de aarde". Elke overeenstemming, elke analogie ontbreekt geheel tussen God en mens. Wij kunnen God niet kennen zoals Hij is. Het eindige kan de Oneindige niet omvatten. Hij is boven onze voorstellingen en gedachten verheven.

Er ligt een diepe kloof tussen God en ons. Ook de openbaring kan deze kloof niet overbruggen. God openbaart Zich wel, maar Zijn Openbaring is Zijn verhulling, daarom noemt men de theologie van Barth : theologie van de openbaring in de verborgenheid.

Wij kunnen nooit beslag leggen op Gods Woord, op Zijn Openbaring, wij hebben nooit de gegevenheid van het Woord in handen.

Niet alleen door de distantie gedachte, maar ook door het actualisme wordt de openbaringsgedachte bij Barth bepaald. Gods Openbaring is niet geopenbaardheid. Hij openbaart Zich nog. Zijn Openbaring is actus, werking, vandaar actualisme. God openbaart Zich in en door, een bepaalde gestalte in Zijn vrijheid, maar God valt nooit met die gestalte samen. God blijft steeds het subject der Openbaring, en kan nooit worden het object. Wordt dit niet gezien, dan wordt God geprofaniseerd, de z.g.n. inclusio Dei: God ingesloten in onze menselijke vormen. Dit gebeurt b.v. in de Roomse Kerk, waar brood en wijn = God en volgens Barth bij de oude Protestantse orthodoxie, waar de Bijbel = Gods Woord.

Bij Barth blijft Gods steeds voor de grens van ons menselijk leven staan.

De souvereiniteit bij de Reformatoren.

Naar mijn gedachte lopen vanuit dit uitgangspunt, n.l. schema tijd—eeuwigheid, oneindig kwalitatief verschil tussen tijd en eeuwigheid. God en mens, vanuit dit schema, dat we bij Kierkegaard terugvinden, lopen de lijnen van Barth's theologie en die der Reformatoren uiteen.

Zeker, ook wij leren ; de souvereiniteit Gods, ook wij erkennen, dat God niet adequaat is te kennen (d.w.z. een kennis gelijk aan Zijn wezen). De Gereformeerde leer onderscheidt de archetypische kennis (die God van Zich Zelf heeft) en de ectypische (die de Kerk door Woord en Geest van God ontvangt), maar wij leren daarbij, dat God Zelf een pontificaal, een brugleggend, karakter aan Zijn openbaring heeft gegeven. Hij Zelf heeft in menselijke uitdrukkingen Zelf goddelijke werkelijkheden gegeven en beschreven.

Zou Hij, Die de Almachtige is, niet machtig zijn om Zich Zelf in eindige, beperkte, menselijke voorstellingen te openbaren ?

Dit ontkent Barth, de kloof blijft onoverbrugbaar. Dit erkennen en geloven wij in diepe ootmoed en verwondering. Deze Zelfopenbaring in schepping en Woord is niet adaequaat, wij herhalen het, aan Zijn wezen, maar nochtans zuiver, volstrekt betrouwbaar en verstaanbaar. Daar staat God, borg voor. Hij bedriegt ons niet. 

Naar onze gedachte wordt door het tijd— eeuwigheid schema het Godsbegrip bij Barth philosophisch geïnfecteerd, waardoor zijn openbaringsgedachte die eigenaardige vorm ontvangt, wat weer van betekenis is voor zijn Schriftbeschouwing, zoals wij straks zullen zien. Echter, wij als gereformeerden mogen zo iets niet zeggen : wij hebben nog nooit de Kirchl., Dogmatiek gelezen en zijn incompetent te oordelen. Laat ik daarom maar een Barthiaans weekblad laten spreken, n.l. ,,In de Waagschaal" van 22 April 1949.

De Nieuw-Testamenticus Oscar Cullmann, hoogleraar te Bazel, heeft een in 1946 verschenen boek geschreven, getiteld : ,,Christus und die Zeit". Het handelt over ,,die urchristliche Zeit- und Schriftauffassung". Zelf heb ik nog geen gelegenheid gehad dit boek te lezen, maar laat ik alleen enkele zinnen citeren uit de recensie van ds. Hartdorff in ,,In de Waagschaal".

„Het oerchristelijk denken gaat niet uit van de tegenstelling Diesseits-Jenseits, maar van de onderscheiding der tijden : verleden, heden, toekomst. Wij moeten ons losmaken van alle wijsgerige begrippen over tijd en eeuwigheid, wanneer wij de oerchristelijke terminologie willen verstaan. Cullmann probeert dan ook zijn boek van alle wijsgerige smetten vrij te houden en verzet zich op dit punt tegen Barth, bij wie hij nog resten van wijsgerige invloed aantreft. Want het is niet waar, dat het N.T. een fundamentele onderscheiding kent van tijd en eeuwigheid. Onjuist is het te spreken van „de eeuwigheid, die doorbreekt in de tijd". Dat is wijsgerig gesproken, niet bijbels. Dit kan blijken, wanneer men let op de terminologie van het N.T. Aioon kan betekenen zowel de nauwkeurig begrensde tijdsduur als de onbegrensde onberekenbare tijdsduur, d. i. eeuwigheid. Eeuwigheid is niet platonisch of modernphilosophisch op te vatten als tijdloosheid, maar als oneindige tijd. N.T.-isch gesproken staan niet tegenover elkaar tijd en eeuwigheid, maar begrensde tijd en onbegrensde, oneindige tijd. „Tijd en eeuwigheid zijn niet kwalitatief te onderscheiden", (Cursivering van mij).

Tot zover de recensie van ds. Hartdorff.

Deze uitlatingen van dr. Cullmann spreken voor zichzelf. Ik vermoed, dat voor de beoordeling van de grondmotieven van de theologie van Barth dit boek uiterst belangrijk zal zijn.

Dit alles aangaande het grondmotief : tijd —eeuwigheid schema, gesteld tegenover de Schrift en de Reformatie.

Openbaring en ons kennen.

Openbaring is verhulling, want we kunnen het wezen Gods niet doorgronden, zegt Barth.

Dit laatste is waar, maar daarom is openbaring nog geen verhulling. Ons kennen is toch altijd ,,tot op zekere hoogte", ook in het natuurlijke ? Het kennen der natuurlijke dingen is toch ook begrensd? Calvijn heeft altijd gewezen op de grenzen van het theologisch kennen en later heeft Kant als philosoof de grenzen van het kennen geponeerd. Wij kennen ook de gewone dingen niet naar hun wezen, alleen voor zover ze zich aan ons voordoen, maar dit leidt ons toch ok niet tot een.spreken van een verhullend of verborgen kennen der natuurlijke dingen ? Er is en blijft altijd een „onkenbare rest", n.l. het wezen der dingen. Ons verstand reikt niet verder en is niet bij machte tot het wezen der dingen, noch tot het eeuwige wezen Gods door te dringen.

Toch hebben we kennis van de natuurlijke dingen, hoe die kennis plaats vindt is nog altijd een raadsel voor de philosophie en psychologie en het zal wel onverklaarbaar blijven. Wij zeggen, dat God door Zijn Woord en Geest de wereld geschapen heeft en ook door Zijn Woord en Geest het kennen der wereld voor mens en dier mogelijk maakt. ledere kenactie is een wonder Gods.

Dit geldt het beperkte kennen der natuurlijke dingen.

En zou God niet bij machte zijn het wonder van een beperkt kennen van Zijn wezen aan ons te vertolken door Woord en Geest? God heeft Zich niet geopenbaard, opdat Hij voor ons de grote onbekende zou zijn, zoals Barth ons diets wil maken, maar Hij geeft Zich te kennen, omdat Hij door ons gekend wil worden.

Hij openbaart Zich op creatuurlijke wijze. De scheppende werkzaamheid is op zich zelf al openbaring en de Apostel spreekt van het kennelijke Gods, dat wordt verstaan en doorzien, omdat God het openbaarde, n.l. Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid.

Wij mogen zelfs verder gaan en geloven, dat God de mens naar Zijn beeld heeft geschapen, opdat hij zijn God zou kennen en liefhebben. De mens is tot Godskennis geschapen en geroepen. Schepping en openbaring hangen nauw met elkaar samen. De menselijkheid der Godskennis is een schepping Gods en als zodanig niet in conflict met de waarheid dier kennis. (Severijn).

Dat conflict met de waarheid ligt niet in de menselijkheid, maar in het gemis van een levende betrekking met de God der Waarheid. (Severijn).

Nogmaals : wij geloven met Barth en met Calvijn dat finitum non capax infiniti : het eindige kan het oneindige niet omvatten (geen adaequate kennis Gods, die heeft God van Zichzelf), maar geloven daarbij met Calvijn tegenover Barth : Deus se ad captum nostrum remittit: God daalt tot ons af, terwijl wij niet tot Hem kunnen opklimmen.

In een historia revelationis heeft God Zich op menselijke wijze aan profeten en apostelen geopenbaard in een fundamentele waarheid, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.

De Kerk, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen. (Efeze 2 vs. 20). En wij HEBBEN het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht en de morgenster opgaat in uwe harten, zo vermaant en bemoedigt de Apostel Petrus ons. (II, 1, 19).

De Schriftbeschouwing van Barth.

Nu is het voor ons duidelijk, dat waar men van deze grondmotieven aangaande het Godsbegrip (transcendente God) en openbaring (tijd.—eeuwigheidskloof) uitgaat, dit van grote betekenis is voor de Schriftbeschouwing.

Niet alleen voor de Schriftbeschouwing, maar voor de gehele theologie en prediking. Ik denk nu ineens weer aan die opmerking van die moeder aan prof. Van Niftrik: ,,De wijze, waarop jullie Barthianen over God spreken, maakt, dat ik als moeder haast niet meer tot God durf te bidden, als mijn kind ziek is". Het is geen absoluutheidspretentie van mij, zoals prof. Van Niftrik mij verwijt, als ik hem zeg, dat we er ,,met een beetje piëtisme er bij" niet komen. Wanneer ge olie en water in een fles samen doet en ge zoudt uw hele leven schudden, dan kunt ge er van verzekerd zijn, dat bij uw dood olie en water geen mengsel is geworden. Evenzo is ook het tijd-eeuwigheid schema, van waaruit Barth en prof. Van Niftrik uitgaan, niet te verenigen met piëtisme. Het philosophoumenon tijd—eeuwigheid schema moet er aan, de eigenaardige strijd van Barth tegen de analogia entis moet ophouden — de analogia entis wordt bij de Reformatoren verondersteld (Aalders) — want op die wijze heeft men de leer van de natuurlijke theologie afgewezen, maar tegelijk de weg naar de ware theologie geblokkeerd, de religie van haar kracht beroofd en de grondslag van het leven der kerk ondermijnd.,

Om deze principiële aangelegenheden gaat het, niet om absoluutheidspretenties !

Maar nu de Schriftbeschouwing bij Barth. Uitgaande van de bovengenoemde grondmotieven, is het Woord Gods goddelijk Woord bij Barth, d. w. z. een Woord, dat door mensen niet is te grijpen, een Woord, waarop wij nooit beslag kunnen leggen. De Bijbel, als het tot déze wereld behorende boek, moet zo worden een menselijk boek. De Protestantse orthodoxie heeft volgens Barth God geprefaniseerd door de Schriftuurlijke gegevens als goddelijke waarheden te zien. Neen, God staat achter de Schrift. De Schrift kan Gods Woord worden als het Gode behaagt Zich in Zijn Vrijheid te openbaren. Wij kunnen de bijbelse gegevens niet vastleggen, noch inventariseren, maar moeten biddend afwachten. Gebeurt dit wonder, dan blijft het Woord Gods steeds een Woord van God aan onze begrenzingen onttrokken, getranscendeerd.

De Schrift is slechts de plaats der openbaring, niet de openbaring zelve en in de Schrift maakt God het Schriftwoord tot Gods woord in de ure der openbaring. Dit is de z.g.n. actualiteit Gods.

Ik merk op, dat Barth hier weer in strijd is met Calvijn, maar ons incompetent oordeel heeft geen waarde, daarom citeer ik maar weer een uitspraak van een ander, n.l. dr. G. J. Streeder, medewerker aan de ,,Gereformeerde' Kerk". De 12de stelling achter zijn dissertatie luidt : „Hetgeen Barth met betrekking tot de verhouding van de Heilige Schrift en de openbaring betoogt (K. Barth: Die Lehre vom Wort Gottes (Prolegomena, zur kirclichen Dogmatik). Erster Halbband, 1932, München, blz. 112: „Die Bibel ist Gottes Wort, sofern Gott sie sein Wort sein laszt, sofern Gott durch sie redet"), komt niet overeen met hetgeen Calvijn over de autopistic van de Bijbel leert (Institutionis Christianas religionis Liber I cap. VII : 5). Zijn dissertatie heet : „Een beoordeling van Earth's exegese van I Corinthen 15", Paris Amsterdam 1938.

De Schriftbeschouwing van Barth wordt dus bepaald door de distantiegedachte en tactualisme, maar ook door het z.g.n. Christocentrisme of Christomonisme (Althans) : God openbaart Zich alleen in Jezus Christus, in de vleeswording des Woords. Maar Hij openbaart Zich toch ook weer zo, dat de openbarende God achter de mens Jezus schuil gaat. Ook hier is de gestalte tegelijkertijd verberging. De mens Jezus is onze mens : „geen gedaante noch heerlijkheid".

God openbaart Zich alleen in Christus. Voor en na Christus is alleen sprake van getuigenis aangaande de openbaring Gods, niet van de openbaring zelf.

De Apostelen en Profeten zijn slechts getuigen van de Openbaring Gods en dat getuigenis gaat heden door in de verkondiging van de H. Schrift. In de H. Schrift spreken slechts gebrekkige, feilende, zondige mensen.

In de Bijbel komen voor religieuze en theologische fouten, maar dat hindert niet, want God komt dwars door het gebrekkig menselijke heen en doet kreupelen wandelen, doven horen en blinden zien.

In een volgend artikel zal ik de bewijsplaatsen uit de Kirchl. Dogmatik van Barth geven.

Het Paulus dixit = getuigenis, kan worden Deus dixit = openbaring.

In drie gestalten komt het Woord Gods tot ons : a. de vleeswording ; b. de Heilige Schrift; c. kerkelijke verkondiging.

Wij stellen dus voorlopig vast, dat Barth geen vereenzelviging van H. Schrift en Gods Woord wenst, wat Calvijn en onze belijdenis wel aanvaarden.

Maar er is een dualisme tussen Gods Woord en H. Schrift, die volgens de zienswijze van Barth parallel loopt aan de Godheid en de mensheid van Jezus Christus: In Hem openbaart God Zich verborgen in de menselijke gestalte.

Deze parallelie, die gans niet Schriftuurlijk is gebaseerd, is daarom zo ondeugdelijk, daar Barth de zondeloosheid en feilloosheid van de mens Jezus moet aanvaarden en dit niet doet met betrekking op het menselijk boek : de Bijbel.

Onze conclusie kan nu duidelijk zijn: Barth stelt het Woord Gods absoluut, door het te transcenderen, daardoor moet hij de H. Schrift als een menselijk boek tot onze gebrekkige, feilbare en feilende wereld terugtrekken, als zodanig degraderen en zijn gezag relativeren. Hét gezag heeft het Goddelijk Woord, maar niet de uitspraken van de Schrift. We hebben op deze geen laatste beroep.

Nu vragen wij: Is dit relativering of niet? En wij vragen ons af : Op welk gezag kunnen we ons dan beroepen ? Op het ongrijpbare Woord Gods, naar Barthiaanse interpretatie ? - Wanneer spreekt dit Woord? Door de Geest, zal men zeggen. Ja, maar wanneer gebeurt dit, in welke omstandigheden, in welke geloofszekerheid ? Door de Barthiaanse redenering zijn we zo langzamerhand terecht gekomen bij de doperse dwalingen, die drijven op gevoelsmystiek of innerlijk licht, bij het zuiverste individualisme. De uitersten raken elkaar !

Of de rede blijft de hoogste autoriteit, dan is Barth niet boven het rationalisme uitgekomen. („Die Rede Gottes vom Vernunft züm Vernunft" !)

,,'t Gaat bij Barth over het volstrekte gezag van de Bijbel over de Kerk en het theologisch denken", schrijft prof. Van Niftrik.

Ik mag zo vrij zijn dit te ontkennen. Het gaat bij Barth om het volstrekte gezag van het Woord Gods en daartoe relativeert hij de Schrift, wat blijkt uit de briefwisseling met Kolfhaus, waarin o. m. ,, bijbels gefundeerde overtuigingen" gesteld worden tegenover „het gebod Gods, dat telkens moet worden verwacht".

In een volgend artikel ga ik nog even op de relativering door Barth van de Schrift in. Nu wil ik alleen nog één vraag beantwoorden : Lezen wij ook niet, dat de mens verlicht moet worden door de H. Geest en dat het Woord ,,het moet doen", dat we van nature blind en doof zijn en dat het initiatief van God moet komen ?

Ja, dat leren wij, maar dat is iets anders als wat Barth leraart.

Mag ik hierop nu weer een antwoord laten geven door dr. J. J. Louet Feisser in zijn dissertatie: „De strijd tegen de analogia entis in de theologie van K. Barth". Paris, Amsterdam 1948.

Ik moet citeren uit mijn aantekeningen : Bijbelwoord valt niet samen met Gods Woord (Kirchl. Dogmatik I, 2, 553). De Bijbel is een menselijk getuigenis, een teken van een goddelijke zaak. „Met lette wel, schrijft dr. Louet Feisser op blz. 91 : „hier is meer in het geding dan de alleszins reformatorisch verantwoorde poging om onze kennis van de Bijbel als Gods Woord duurzaam afhankelijk te stellen van het werk van de H. Geest in ons hart, waardoor zulks eerst subjectief mogelijk wordt gemaakt en de mechanisering van het geloof in de verbale inspiratie van de Bijbel vermeden wordt. Het gaat hier om de Bijbel zelf, als voorwerp van Gods openbaring aan ons". Bij de Reformatoren is, volgens Louet Feisser, het getuigenis van apostelen en profeten Gods Woord. Bij Barth is het getuigenis van apostelen en profeten de in zich zelf incommensurabele gestalte, waarvan het Woord Gods schuil gaat en doorbreekt, wanneer het Hem behaagt. Dus niet het getuigenis van de Apostelen en Profeten als zodanig maar de vrijheid van het Woord Gods voor zover het door het Apostel- en Profetenwoord ons in de Kerk aanspreekt wordt maatstaf waar alles om draait ! Tot zover dr. J. J. Louet Feisser.

Verder wijst hij er op, dat het gevolg, van deze beschouwing is devaluatie van de Bijbel en verheffing van de kerkelijke verkondiging (vgl. a.w. blz. 92).

Ik gebruik de woorden : degradatie van de Bijbel en relativering van de Schrift.

Dr. Louet Feisser, die dankbaar tegenover zijn hooggewaardeerde leermeester dr. Karl Barth staat, spreekt van devaluatie van de Bijbel. Prof. van Niftrik van volstrekt gezag van de Bijbel bij Barth !

P.S. Ten overvloede zij nog gewezen op de uitspraken van de Rooms Katholieke hoogleraar en Barthkenner dr. J. C. Groot, in zijn doorwrocht werk „Karl Barth en het theologisch kenprobleem", blz. 222 : ,,Wanneer wij nu vragen naar het „gezag" der Schrift, dan kunnen wij antwoorden : volgens Barth is het gezag der Schrift alleen een onmiddellijk, gevuld en absoluut gezag, wanneer het Woord Gods er werkelijk aanwezig is. Op zich genomen echter als menselijk woord heeft de Bijbel slechts een relatief, een middellijk en formeel gezag. D.w.z. dit gezag van de Bijbel als mensenwoord is een mensengezag, een tijdelijk, historisch en feilbaar gezag, een gezag daarom, waaraan men slechts kan gehoorzamen onder voorbehoud van betere inlichtingen door een hoger gezag, onder voorbehoud dus van een bevestiging door een hogere instantie. Het is slechts een relatief gezag, dat naar het hogere gezag, waarvan het slechts de representant is, verwijst".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Heeft de Bijbel volstrekt gezag bij Barth?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 september 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's