Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

ZONDE EN GENADE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen 3 vers 23 en 24. Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is.

Zonde en genade, dat zijn de twee dingen, die, bij al de veranderingen in de loop der tijden, niet veranderd zijn. De zonde, door de eerste mens in de wereld gebracht, is er nog en blijft er tot de laatste dag en kenmerkt zich altijd door als afval van God, en tegenover die zonde van de mens is daar de genade Gods in Christus Jezus, onveranderlijk en onvergankelijk, omdat ze uitgaat van Hem, die de Onveranderlijke en Onvergankelijke is, de eeuwig Getrouwe.

Over die zonde en genade, de zonde met haar gevolgen, en de genade met haar vruchten, spreekt Paulus in het bovenaangehaalde woord.

Zij hebben allen gezondigd. Allen, ook die om niet gerechtvaardigd worden. Met de gehele wereld vormen zij één geheel. Daar is niemand, die God zoekt, daar is niemand, die goed doet, ook niet tot één toe.

Zij hebben allen gezondigd. Gezondigd, wat wil dat eigenlijk zeggen. Wat is zonde. Daar is zoveel in handel en wandel van de mens, waarover we het allen wel eens zullen zijn, dat het verwerpelijk, dat het strafbaar, dat het zondig is. Maar daar is ook zoveel, dat niet dadelijk als zonde gezien wordt. En daarom hebben we iets nodig, waaraan wij al onze daden, woorden en gedachten hebben te toetsen. En die toetssteen is Gods wet. En de onverbiddelijke eis van God in Zijn wet is : liefde. Hebt God lief boven alles en uw naaste als uzelf. En als wij nu ons doen en laten daaraan toetsen, onszelf eens afvragen : waarom heb ik zó gedaan of gesproken of gedacht ? was dat gedreven door de liefde tot God en de naaste ? Dan zal het beleden moeten worden : wij hebben overtreden ; Heere, wij staan schuldig aan Uw wet. Niet de door U gevraagde liefde, maar zelfzucht was de grondtoon; het was niet uit liefde tot U en de naaste, dat wij iets deden of nalieten, maar wèl van het eigen-ik.

Zonde is opstand, zelfzucht, een zich handhaven tegen God. En dat komt bij allen naar buiten, , want allen hebben één stamvader, die hen in zijn ongehoorzaamheid, in zijn val heeft meegesleurd.

En wat is nu het gevolg daarvan ? Paulus zegt het ons hier : zij derven de heerlijkheid Gods. Wat hij daarmede zegt ? Dat de mens in zijn zondige staat mist, wat hij beslist hebben, moet, zal het wèl zijn met hem. Hij mist de heerlijkheid Gods, dat is de Heere zelf. De Heere draagt Zijn heerlijkheid in zichzelf, is zichzelf tot heerlijkheid. Al Zijn deugden zijn heerlijkheid, al Zijn daden. Hij alleen is de heerlijkheid Zijns volks. Eéns deelde de mens in de heerlijkheid Gods. 't Was, toen de eerste mens als beelddrager Gods stond in de rechte staat. Hij was als omstraald met de heerlijkheid Gods. Maar de mens heeft dat alles verloren. In zijn gevallen staat, verduisterd in het verstand en afkerig van hart, verstaat hij niet de geestelijke dingen, die Godes zijn, hij heeft ze niet lief, betracht ze niet. Hij is gevallen en moet daarmede de heerlijkheid Gods derven. Geen ware kennis meer bij hem, geen gerechtigheid, noch heiligheid. En daarom ook geen vrede, geen zuivere liefde meer, want deze behoren tot de heerlijkheid Gods. En zo derven wij allen de heerlijkheid Gods, omdat wij de Heere zelf missen.

Maar waar wij niet zonder God kunnen, zal het wèl zijn voor tijd en eeuwigheid, hoe zullen wij die heerlijkheid Gods verkrijgen ? Hoe zal de Heere ons deel worden ? Hoe kan de heilige, rechtvaardige, alwetende God zondige mensen beschouwen en behandelen, als ware er niets tegen hen in te brengen, als beantwoordden zij volkomen aan de wet Gods in liefde tot God en de naaste ?

Hoor, welk antwoord Paulus geeft. Hij wijst ons op een rijk en heerlijk Evangelie. De Heere laat een blijde boodschap brengen aan allen, die zich als dervers van de heerlijkheid Gods hebben leren kennen. , , Zij worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is . 

Hier worden wij bepaald bij de weldaad Gods : de rechtvaardiging van de zondaar. En wij weten, wat Gods Woord daaronder verstaat. Het is de vrijspraak van de schuld en straf der zonde en een recht geven op het eeuwige leven.

Da oorzaak der rechtvaardiging is nooit iets, dat in de mens gevonden wordt. Hij is zonde voor God. Als de Heere Zich ontfermt, zijn wij die ontferming geheel onwaardig. Wij hebben verdiend de eeuwige dood. Daarom, de oorzaak ligt buiten ons, en wel in de Heere zelf. Zij is Zijn vrijmachtige liefde. Zijn eeuwige ontferming. En dat lezen we in de woorden : om niet, en uit Zijn genade.

Om niet. Er wordt dus niets geëist. Die dorst heeft, die kome en neme het water des levens om niet. Dat is Evangelie. Geen penning nodig om te betalen. Er behoeft niets voor gedaan te worden. Om niet.

Hoe wonderlijk genadig zijn Gods werken. De zondige mens kent zijn toestand, zijn ellende, zijn schuld niet eens. Nog minder erkent hij ze. En als hij ze kende, zou hij niet willen, en als hij ze erkende, zou hij nog niet kunnen medewerken tot zijn heil.

Schuldige machteloosheid.

En nu maakt God de weg gereed, zonder de mens, buiten hem om, zonder dat hij er naar vraagt, ja, terwijl hij zich verzet, en als Hij het alles gereed heeft, biedt Hij het gratis, om niet, aan.

En naar de oorsprong van die weg des behouds wijzen ons de woorden : uit Zijn genade.

Gods genade, dat is Gods liefde, die zich tot zondaren nederbuigt.

En dat waarom ? Niet om enige menselijke oorzaak. Alleen om goddelijke redenen, uit Zichzelf genomen. Zo is het uit genade, uit Zijn genade, uit de Heere zelf. Uit Hem de rechtvaardiging van de zondaar. In volkomen vrijmacht stelt de Heere de Zijnen rechtvaardig voor zich.

God is in ontferming met hen bewogen. Zijn goedertierenheid is de oorzaak, dat er behoudenis voor hen werd aangebracht. En met Paulus moet worden uitgeroepen : uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof ; en dat niet uit u, het is Gods gave, niet uit de werken, opdat niemand roeme.

En gerechtvaardigd uit genade, worden zij erfgenamen van de hoop der heerlijkheid. Hoe dat ?

Door de verlossing, die in Christus Jezus is. Daar hebben wij de verdienende oorzaak van de rechtvaardiging van een zondaar. Dat wil zeggen, dat de Heere Jezus het alles heeft aangebracht, wat aangebracht moest worden. Bij Hem is het volbrachte werk.

Wat heeft Christus Jezus dan gedaan ? Hij heeft zich overgegeven in de dood om der zonden wil der Zijnen. Op Golgotha heeft Hij het offer der verzoening gebracht.

Daar staat Jezus, waar de zondaar moest staan. Hij wacht de slag af. Het; vonnis treft Hem. Hij heeft alle slagen des oordeels verdragen. Zelfs de dood mag Hem voor een wijle overmeesteren. Hij weet, dat Hij na alle stormen des oordeels zal ontslagen worden. Zo voldoet Hij in des zondaars plaats. En in dit volbrachte werk wordt Gods kind aangezien. En dan staat het voor God, alsof hij zelf geen zonde gedaan had en alle gerechtigheid vervuld. Zo worden wij om niet gerechtvaardigd.

En nu zijn wij óf rechtvaardig óf verwerpelijk voor God. Hoevelen echter bekommeren zich niet om deze waarheid ; rechtvaardigen zichzelf door hun uitwendige godsdienst ; het goede, dat zij doen, tot grond makend. O, dat reinigen van het buitenste van de drinkbeker : men kan er niet mee bestaan voor God. 

Zie toe voor uzelf of gij gerechtvaardigd zijt door God. Geef dan acht op de waarschuwingen, die God u geeft in Zijn Woord, in uw levensomstandigheden, in uw conscience. Vraag de Heere om Zijn ontdekkend licht, waardoor gij leert zien wie gij zijt, een alles verbeurd hebbend zondaar, maar ook Zijn genade in Christus Jezus, om uit die genade gerechtvaardigd te worden. Gij moogt, gij moet u voor Hem nederbuigen met gebed. Hij wil er om gevraagd zijn, maar dan is ook Zijn belofte : op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft.

En welk een voorrecht, gerechtvaardigd te zijn. Van al dat gerechtvaardigd volk, arm en schuldig in zichzelf, mag verklaard worden : wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? God is het, die rechtvaardig maakt. Wie is het, die verdoemt ? Christus is het, die gestorven is ; ja, wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt. En is Gods volk zich van die weldaad bewust, dan is het: ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Heere.

(Doeveren)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's