Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord aan Prof. van Niftrik

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord aan Prof. van Niftrik

De Heilige Schrift een menselijk boek?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

 (IV)

UITSPRAKEN BIJ BARTH.

Mag ik tenslotte nog wijzen op de conclusies aangaande de Heilige Schrift, waartoe Barth vanuit de, in de vorige artikelen aangegeven, grondmotieven komt.

Mijn mededelingen citeer ik uit de „Kirchliche Dogmatik I, 2, hoofdstuk 2, „Die Schrift als Gottes Wort".

Op blz. 528—532 voert Barth het pleit voor een open kanon. De Kerk mag zich aan de hedendaagse kanon niet binden, want dan bindt ze de Geest. Boven de Schrift staat de Geest. In tegenstelling met de Reformatoren, die Geest en Woord steeds doen samengaan, zien we hier en ook op meerdere plaatsen, dat Barth deze band losser maakt als gevolg van zijn dualistisch standpunt Gods Woord en de Bijbel.

Blz. 532 : de kanon mag niet vereenzelvigd worden met „de door God geopenbaarde", want dan zouden wij mensen de zekerheid in handen hebben en niet God en God zou door ons gebonden zijn.

Blz. 535 : De Heilige Schrift geeft geen heilseconomie en geen Christelijke wereldbeschouwing.

Blz; 553 : Het is zeker uitgesloten, dat tussen mensenwoord van de H. Schrift en het Woord Gods een directe identiteit bestaat, blz. 554 : ,,het menselijke houdt ook hier niet op menselijk te zijn en is als zodanig op zich zelf genomen niet goddelijk". God houdt ook helemaal niet op God te zijn".

Wij zeggen : Het door mensen gesproken en geschreven woord is Gods Woord in menselijke gestalte. God spreekt in menselijke vormen : bij Barth onmogelijk, bij ons niet. Dit leidt niet tot vermenselijking van God en nog minder tot vergoddelijking van de mens.

Blz. 562 : De mensen, die wij hier in de Schrift als getuigen horen spreken, spreken als feilbare, als dwalende mensen, evenals wij zelf. Men kan hun woorden aan allerlei immanente critiek onderwerpen en weliswaar niet slechts naar hun „wereldbeschouwelijke", historische en morele inhoud, maar ook naar hun religieuze en theologische inhoud. Men kan leemten, raadselen en eenzijdigheden van hun getuigenis vaststellen".

Wij vragen : op welk gezag kunnen we ons nu beroepen ? Beslist toch weer de ratio, de theologische, historische, morele ratio over de Schrift ?

Blz. 564 : Wij stoten in de Bijbel betreffende wereld- en mensenbeeld steeds op veronderstellingen, die niet de onze zijn, en op fundamenten en oordelen, die wij ons niet toeëigenen kunnen. 

Relativering van de Schrift door de cultuursituatie ?

Blz. 564 : Het Woord Gods komt tot ons in de gestalte van geschiedenis, maar ook in die van sage of legende.

Blz. 565 : De aanvechtbaarheid in 't bijzonder de ,,Irrtumsfähigkeit" van de Bijbel strekt zich ook uit naar haar religieuze en theologische inhoud.

Er komt bij, dat vele bestanddelen, in 't bijzonder van het Oude Testament, naar onze begrippen helemaal niet als religieustheologische litteratuur, maar als documenten van profane wetgeving, geschiedenisbeschrijving, levenswijsheid en poëzie te beschouwen zijn, ofschoon toch de Synagoge en later ook de Kerk daarin ook openbaringsgetuigenis meende te herkennen.

Blz. 565 : Daar zijn ook duidelijke tegenstellingen (tussen wet en profeten, tussen Johannes en de Synoptici, tussen Jakobus en Paulus).

Blz. 565 : Maar dat zij alle bij elkaar binnen zekere grenzen en dus relatief aanvechtbaar en dus dwalend gesproken hebben ook in religieus-theologisch opzicht, dat kan men gezien de werkelijke situatie van het Oude en Nieuwe Testament, onmogelijk loochenen, als men oog heeft voor hun menselijkheid en zich niet aan docetisme wil schuldig maken.

Blz. 575 : Van een ,,Verbahnspiriertheit" — naar aanleiding van de teksten over de inspiratie in 2 Tim. 3 en 2 Petr. 1 — heeft de Apostel in geen geval gesproken, en van ,,Verbalinspiriertheit" zou ook in de ruimte der Kerk niet gesproken mogen worden, wanneer zij zich niet op verkeerde wijze van het Woord Gods verzekeren wil, zoals het de Joden en Heidenen stellig doen, om toch juist daardoor te verraden, dat hun het werkelijke Woord Gods vreemd is.

Bij Bart dus geen woordelijke inspiratie. Daarna gaat Barth schrijven over de mechanische inspiratie (dictaat, fluit, etc), zoals ook prof. Van Niftrik het ten onzent in zijn boeken heeft gedaan. Maar in deze vecht prof. Van Niftrik wederom tegen windmolens : deze mechanische inspiratie, een opvatting van de epigonen der Reformatie, wordt door ons niet aanvaard. Noch bij Calvijn, noch in de belijdenisgeschriften is sprake van deze mechanische inspiratieleer, deze leer is later de Kerk binnen gedrongen. Calvijn had geen inspiratie-LEER, maar ging uit van het feit der openbaring.

Blz. 588 : Naar het getuigenis der Schrift over de mens, dat ook van hen geldt, konden zij in ieder woord verkeerd gaan en zijn ze ook in ieder woord verkeerd gegaan, en naar hetzelfde getuigenis der Schrift hebben zij, gerechtvaardigd en geheiligd alleen door de Genade, juist met dit hun feilbaar en feilend mensenwoord Gods woord gesproken.

Blz. 589: De aanwezigheid van het Woord Gods zelf echter, zijn werkelijk tegenwoordig gesproken en gehoord worden, is niet identiek met het bestaan van het boek als zodanig.

Het feilbare mensenwoord wordt door God Zelf in dienst genomen en gebruikt. zoals het water in de vijver van Bethesda, als Gods Woord.

De vraag, die telkens opkomt als ik deze gedachte lees, is : Wanneer gebeurt dit, en wanneer niet ? Met welk gezag kan Barth ons zeggen : nu is het Gods Woord en dan niet, dit is Gods Woord en dat niet, dit gebod is Gods Gebod en dat gebod is slechts een menselijke overtuiging. Met welk gezag, en zich beroepend op welke autoriteit ? Ten aanzien van de „doperse dwalingen" beriepen de Reformatoren zich steeds op het objectief gegeven Schriftwoord. Maar dit Schriftwoord is door Barth ondermijnd. Welk gezag blijft er nu over ? Subjectivisme, individualisme ?

SLOTCONCLUSIE.

Wij zijn aan het eind van onze artikelenreeks gekomen.

Het artikel ,,De Waarheid en de Waarheïdsvriend" van prof. Van Niftrik, hebben wij naar zijn betooglijn gevolgd en we konden opmerken, dat niet wij, maar prof. Van Niftrik onjuiste mededelingen deed aangaande mijn artikel.

In de drie volgende artikelen hebben wij de principiële kant bezien vanuit de vraagstelling of Barth's Schriftvisie relativerend is, naar onze mening, of dat Barth het volstrekte gezag van de Bijbel erkent, naar de mening van prof. Van Niftrik. Wij hebben eerst op de grondmotieven bij Barth gewezen en deze geconfronteerd met de Schrift en de Reformatie, om dan vanuit de Kirchliche Dogmatik de conclusies, waartoe Barth vanuit deze grondmotieven moest komen, mee te delen.

Dit bracht ons tot deze stelling : Daar de theologie van Barth het Woord Gods in transcendente zin absoluteert, relativeert zij het gezag van de H. Schrift.

Wij stellen daartegenover ons standpunt: De H. Schrift IS (niet wordt) Gods Woord.

Ook indien de mens niet gelooft, blijft nochtans het gelezen en gesproken Schriftwoord Gods Woord. Bij Barth wordt slechts in de ure der openbaring voor de gelovende het menselijk Schriftwoord Gods Woord.

Het feit, dat mensen jaren achtereen het Woord Gods kunnen horen en toch niet geloven, vindt zijn oorzaak niet in de afwezigheid van de actuele doorbrekende openbaring van het Woord Gods, maar in het feit, dat mensen horende doof en ziende blind zijn.

De geloofsbeslissing ligt bij de verlichting van het verstand en de opening des harten als een werk van de H. Geest in de mens (Lydia, de purperverkoopster, uit de stad Thyatira, welker hart God had geopend, zodat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd), bij Barth ligt deze beslissing in de vrije actualiteit van de Openbaring van het Woord Gods.

De H. Schrift is Gods Woord, niet in de zin — zoals bij de inclusio Dei als een caricatuur wordt voorgesteld — dat het boek, papier en inkt, goddelijk is geworden.

Zo heeft de Reformatie het ons nooit geleerd.

Dit is de heidense opvatting, de opvatting der Mohammedanen, die de Koran beschouwen als een goddelijk boek, rechtstreeks uit de hemel gevallen.

Maar wèl in die zin, dat we het Schriftwoord horen als een spreken Gods tot ons.

Door de Bijbel spreekt God tot ons.

Als een militair in Indonesië een brief van zijn vader krijgt, dan heeft die brief een andere, een hogere waarde voor hem dan een tijdschrift, dat hij zo maar in zijn vingers krijgt : Zijn vader spreekt in die brief tot hem.

Zo is de H. Schrift voor ons een brief van de Vader, de Vader spreekt' tot ons.

Zo beschouwt het eenvoudige gelovige volk de Bijbel als het Goddelijk Woord.

Dit is geen bepaalde theorie op de Heilige Schrift, zoals prof. Van Niftrik ons verwijt.

Veeleer zouden we 't kunnen omdraaien : Earth's visie is een theorie, die wij eerst aan de hand van zijn geschriften ons moeten eigen maken, willen wij de Bijbel dienovereenkomstig verstaan : de drieërlei gestalte van het Woord Gods, het goddelijk voorbehoud achter het menselijk getuigenis, etc.

Wij kennen geen theorie of leer aangaande de Openbaring, wij gaan uit van het wonderlijke, ons in wezen onbekende feit der Openbaring.

God, Die door profeten en apostelen met Christus in hun midden mondeling tot de wereld heeft gesproken, heeft door Zijn grote goedheid en door Zijn wijze voorzienigheid gezorgd, dat wij, 19 eeuwen na Christus levende, dat eenmaal gesproken Woord als een geschreven Woord voor ons hebben, waardoor Hij nog spreekt: Die oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeenten spreekt!

De Koningin spreekt de troonrede uit, degenen, die in de Ridderzaal zijn horen haar stem, wij lezen de rede in de krant en wij zeggen : Dat heeft de Koningin gezegd.

Zo zeggen wij : Dit geschreven Woord heeft God gesproken, ook tot ons.

Dit is geen „bepaalde theorie op de Schrift", dit is het geloof en de belijdenis der gemeente.

En daarom „zullen we moeten kiezen tussen het bukken voor deze ongetwijfeld knappe filosoof enerzijds of het knielen in de kerk anderzijds ; tussen het lopen van een collegium logicum bij Faust of het thuiskomen bij onze Vader", (prof. Schilder).

God schenke ons het laatste om als leerjongeren Christi niets anders te leren, dan wat Hij ons aanwijst in Zijn heilig Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Antwoord aan Prof. van Niftrik

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's