Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beleefd richt ik mij tot U, naar aanleiding van het moeilijke hoofdstuk in de Bijbel, Romeinen 11. Ik heb over dit Schriftgedeelte horen preken en ben zeer onvoldaan huiswaarts gegaan. De spreker, die meende een verklaring te moeten geven over het 24ste vers van genoemd hoofdstuk, meende dat de apostel Paulus, het beeld hier gebruikt, zeer ongelukkig was geweest, doch dat wij alleen met zijn bedoeling rekening moeten houden, want, zei hij : een wilde tak, geënt op een stam, brengt geen goede vruchten voort".

Mijn vraag is nu : wil U zo vriendelijk zijn in De Waarheidsvriend een antwoord te geven, opdat het mij duidelijk wordt hoe dit Schriftgedeelte juist verstaan moet worden, en dit dan verder door kan geven.

Dat 24ste vers behoeft geen aanleiding te geven tot moeilijkheden. Het gaat om het wortelstelsel. De natuurlijke olijfboom staat op een natuurlijk, d.i. verdorven, wortelstelsel. (Vgl. vs. 18).

Israël is krachtens het Verbond de goede olijfboom, die wortelt in Christus.

De afgehouwen takken zijn takken des ongeloofs en der ongehoorzaamheid, (m.a. w. deze, hoewel zij Israël genoemd worden, zijn niet Israël). Vgl. vs. 20.

De ingeente takken staan daarentegen door het geloof, (vs. 20).

De apostel spreekt dus wel over twee olijfbomen, de Kerk en de wereld, Israël en het heidendom. En hoewel Israël als het volk der belofte in onderscheiding met de wereld de goede olijfboom vertegenwoordigt, heeft het nochtans de belofte niet verkregen. (Zie vers 7).

Maar de uitverkorenen hebben het verkregen. Het gaat alzo niet om het volk Israël in zijn uitwendige verschijning, maar de ware olijfboom wordt openbaar uit de verkiezing en onderscheidt zich door het geloof. Deze spreidt zijn takken uit onder Israël en de heidenen.

Paulus zegt elders immers : Het is niet alles Israël, wat Israël genoemd wordt. En nu hij, als de apostel der heidenen, ervaart, dat de Joden vijandig zijn, terwijl de heidenen de Christus aannemen, schouwt hij in de verborgenheid, welke hij mededeelt in vers 25, n.l. dat geheel Israël een volheid is, welke ook over de heidenen loopt en dat de verharding over een deel van Israël terwille van die volheid is gekomen.

Te spreken van het nieuwe Israël, zoals men ten aanzien van de Nieuw-Testamentische gemeente wel doet, is derhalve niet geheel juist. Daarin is gevaar om de Christenen uit de heidenen meer toe te schrijven dan recht is, alsof zij alleen het ware Israël zouden zijn en de Joden een verworpen volk. (Vgl. vers 1. Dat is de zaak, waarover het gaat in dit hoofdstuk).

En nu waarschuwt de apostel juist tegen zulk een valse inbeelding der Christenen uit de heidenen, (vers 18). Die misplaatste en ongerechtvaardigde roem kan ook schuilen in de uitdrukking van het nieuwe Israël.

In Hebr. 11 vs. 39 en 40 wordt gezegd, dat zij de belofte niet verkregen hebben, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden. Het nieuwe Israël omvat ook de verkorenen uit het oude bondsvolk en zij zullen tezamen met de anderen volmaakt worden naar het voornemen Gods.

Zonder enige twijfel gaat de vermaning van de apostel Paulus tegen de verachting der Joden door de Christenen uit de heidenen. En voorts waarschuwt hij deze Christenen tegen de valse roem, want zij kunnen mogelijk ook verwerpelijk worden bevonden voor God.

Het beeld van de goede olijfboom en zijn tweeërlei takken laat alzo aan duidelijkheid niets te wensen over. God laat die olijfboom opgaan uit Joden en heidenen en brengt Zijn Israël, het ware zaad Abrahams, het Israël Zijner verkiezing tot openbaring naar Zijn voornemen, hetwelk in en door Christus wordt vervuld.

En nu de toekomst van Israël, of wil men duidelijkheidshalve, van de Joden.

De apostel spreekt zich duidelijk uit. Heeft God Zijn volk verstoten ? Zó verstoten, dat geen Jood meer zal worden ingelijfd ?

Dat zij verre, zie maar op Paulus. Wij zouden ook kunnen zeggen : zie maar op de bekeerde Joden, ook in onze tijd. Daarin wordt toch openbaar, wat Paulus zegt in vers 23 : „Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden".

God laat Zijn verkiezing niet varen. Het berouwt Hem niet. (vs. 29). De barmhartigheid Gods over de ongehoorzaamheid der heidenen betoond in hun toebrenging, is veeleer een grond, dat de Joden, die onder de ongehoorzaamheid zijn besloten om der heidenen wil, wederom barmhartigheid zullen verkrijgen naar de verkiezing Gods. (vs. 28 en 31 en 32).

Of daarin een massale bekering tot de Christus besloten ligt, is een vraag, die sommigen bezig houdt. In verband met Rom. 3 vs. 9 ligt dat niet voor de hand. Maar de belofte wordt gegeven aan de gelovigen uit de Joden en uit de heidenen. (Gal. 3 vs. 22).

Niettemin zou de toenemende afval der Christenheid uit de heidenen wel eens een teken zijn, dat de volheid der heidenen is ingegaan, en Gods barmhartigheid over de Joden openbaar zal worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's