Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Boeken

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 25 vers 7. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen ; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o Heere!

Verscheidene ouders hebben de zeer onaangename neiging om de jeugd een paar graden lager aan te slaan dan hun eigen levenshouding in vroeger jaren. De bezadigde en vermanende huisvaders van thans waren, wie weet, eertijds ongezeggelijke knapen of onstuimige jongemannen. De eerzame, godvrezende moeders van tegenwoordig herinneren zich misschien niet meer, hoe zij in hun onbezonnen meisjesjaren hun ouders prikkelden.

De jeugd moet geleid worden vanuit het gezin. De belofte, bij de Doop afgelegd, om het kind te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen in de weg Gods, is geen wassen neus. En in de practijk komt het er nog al eens op neer, dat men de kinderen enkel doet onderwijzen door een ander op school of catechese, en de eigen roeping in dit opzicht verzuimt. Maar hoe zal iemand zijn kinderen kunnen leiden, die eigen jeugd vergeten is ? Dikwijls weten zulken met de roeping Gods, die zij tegenover het jonge geslacht hebben, niet beter te doen dan te verbieden en nóg eens te verbieden. Het wordt hoog tijd om ook eens te onderwijzen, wat dan wèl mag en wèl moet, inplaats van hen doelloos met enkele verboden te laten rondslenteren. Dit is één van de gevolgen, als men weinig of nooit over eigen leven of eigent jeugd heeft nagedacht.

Laten we het ronduit bekennen : Onze zonden, met name onze jeugdzonden, zijn dikwijls in 't Vergeetboek geraakt. Dit is het eerste boek, dat onze aandacht verdient: 't Vergeetboek van ieder mens. In 't algemeen wordt hier druk aan gewerkt. Zelfs degenen, die zelden schrijven, slaan getrouw dagelijks of wekelijks dit boek open en krabbelen de ene bladzijde na de andere vol. Volgeschreven met zaken, die we liever verzwijgen en vergeten. Het is een verzamelplaats van allerhande zonde en ongerechtigheid en afkerigheid van God. Hierin verdonkeremanen we onze zonde. Het is onze aard niet om oude, verjaarde overtredingen weer eens voor de geest te halen of er een gebroken hart onder te hebben of er droefheid voor God over te dragen.

Dit is de manier van de duivel, om de mensen de zonden te vergeven. Hij laat ze ons in 't vergeetboek optekenen en na verloop van tijd handelen, we alsof vergeten zonde en vergeven zonde hetzelfde is. Dit is met recht één van de listige om-leidingen van de boze. Hij leidt ons een wegje om : eerst de schuld in 't vergeetboek, vervolgens doen we alsof we ervan bevrijd zijn. Zo bergen wij onze schuld op in de donkere nacht van het verleden. Behalve David, die het leven met Gods Geest verstaat. In de verborgen omgang met God en Zijn Woord, is zijn leven en zijn schuld bovengekomen. ,,Mijn zonde zie 'k mij steeds voor ogen zweven".

David bidt; hij heft zijn ziel op tot de Heere. Dit kenmerkt het levende gebed : de ziel opheffen, het hart omhoog. Ons hart en onze ziel blijven bij het bidden nogal eens op de aarde ; met het gevolg, dat dit hart onder het gebed op de aarde aan 't wandelen gaat. Wij zitten met gevouwen handen aan tafel, en ons hart wandelt door 't huis, vertoeft bij het werk, staat stil in de stal, speelt op de speelplaats, dwaalt door de velden, denkt aan de geliefde. Hoeveel lange dwaaltochten heeft ons hart niet gemaakt tijdens het gebed. Bidden is : de ziel opheffen tot God met al zijn noden, zijn aanvechtingen, zijn dorheid of wankeling. David bidt en hij gebruikt in vers 6 en 7 enkele keren het woord „gedenken". Geen sprake van een menselijk vergeetboek ; eerder is hij in de lijn van één der profeten, die zegt: „er is een gedenkboek voor Gods aangezicht". Geen uitdrukking is te eenvoudig voor de Schrift. Gods gedenkboek bevat een beschrijving van heel de mens : van ziel en lichaam, van woord en daad, van liefde en haat, van trouw en ontrouw, van hardigheid des harten en gebroken hart, van afdwaling en terechtbrenging, van spot en zucht, van vloek en gebed. Een boek met donkere band, want wat goeds is er van de mens te verhalen, als God door Zijn Woord en Geest niet de Eerste is en hem bij de hand leidt ? David verstaat dit in 't geloof, in de vreze Gods. Het is geen van buiten geleerde les over zijn slechtheid, die wij zo vaak opzeggen. Hij heeft de Heere gevonden ; maar toen ontving hij eerst waarlijk óóg voor zijn eigen vlees-zijn, toen werd zijn schuldbelijdenis niet kleiner, maar groter, levender, teerder. De Geest leert ons met het Woord in de hand het vlees kennen. Hij maakt niet alleen de troost, maar ook de gangen van óns vlees indachtig.

David herinnert zich de bokkesprongen, die hij achter de schapen bij zijn vader thuis heeft gemaakt. De overtreding wordt met name genoemd, hij heeft hinder van daden, waar niemand verder meer aan denkt.

De levende God verdrijft de mens uit zijn rust. Het levende Woord ploegt de akker van zijn ziel om en het onderste, lang begravene, komt boven. De verborgen gangen van de Geest maken ons indachtig, niet, hoe wij ons zélf zien, maar hoe Gód ons ziet.

God ziet ons ganse leven en bewegen voor Zich als in een gedenkboek David huivert, vreest, bidt, wanneer hij dit beseft.

Is onze schuldbelijdenis dezelfde weg gegaan als die van David : niet kleiner, maar steeds groter, levender, teerder, dieper ? Niet een bekennen, dat men zondaar is, zoals in de kerk de mode is, zonder dat zij ook maar enigszins een oog hebben voor de zonde in 't leven. De Geest maakt de zonden levend, die voor ons reeds gestorven waren in 't verleden, want God gedenkt. Is zo onze schuldbelijdenis verdiept bij het wassen en toenemen in het geloof ? Is ons ganse leven er in betrokken, niet alleen gedachten, maar ook daden ? Bidden is het hart opheffen om het uit te storten voor de Heilige Israels, de Vader der barmhartigheid, met de smeking : Gedenk het niet, al wat ik uitstort, al wat in mijn binnenste leeft. De bede om behoud.

Er is nog een ander gedenkboek Gods, en David beroept zich biddende daarop. ,,Gedenk mijner naar Uw goedertierenheid om Uwer goedheid wil (wij zeggen: om Christus' wil), o Heere". Het boek van Gods goedertierenheid tegenover de mens, tegenover het wederhorig en ongehoorzaam kroost. Er is geen einde aan de beschrijving van Zijn goedertierenheid: de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte van de rijkdom van Christus is niet uit te meten. Dit gedenkboek voor Gods Aangezicht is dichtgesnoerd met koorden der liefde. Davids bede, in zijn schuld belijden, is een smeken om de koorden der liefde los te maken, opdat de Heere zie en gedenke Zijn barmhartigheid. Wanneer Gij mij aanziet, zie dan in het boek van Uw genade, zie dan op Christus en Zijn werk als Borg.

De Borg, Christus, is ook jong geweest. De zonde der jonkheid heeft Hij niet gedaan, in onze plaats. De schuld ervan nam Hij op Zich, in onze plaats. Zo heeft .Hij gans ons. leven overgenomen, waarlijk een Borg. Zie op Hem, dat is de enige bede, die David en ons overblijft in de schuldbelijdenis. En dit beroep is niet vergeefs. God gedenkt gaarne Zijn eigen werk, in Christus volbracht. En als Hij aan Zijn Liefde denkt, de liefdekoorden van dit boek ontbindt, dan liggen de zonden van de mens, die voor Hem ligt geknield, achter Zijn rug geworpen. Hij leest uit Christus' werk, alsof wij het zelf volbracht hadden.

Er ligt veel zieleleven in déze psalm besloten. De verborgen omgang, gewekt door de Geest en geleid door het Woord, is niet voor ieder in gelijke mate. Het wezenlijke, de kern ervan, is met het geloof gegeven : „in mijn vrezen, staat mijn hoop op Hem alleen". Deze hoop beschaamt niet: en 't is rijk als deze hoop, steunend op de beloften Gods, in volle bloei komt: Ik weet, aan Wien ik mij vertrouwe. De Verlosser leeft, de Borg staat voor mij in. Daarin onderwijst ons het Boek, de Schrift, want de woorden Gods zijn geest en leven !

(Tietjerk, Fr.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's