Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huwelijksorde en Gemene Gratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huwelijksorde en Gemene Gratie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met de leer der gemene gratie hebben wij de aandacht gevraagd voor de orde des huwelijks, welke de Heere zo kennelijk heeft bevestigd na de val.

Vooreerst hebben wij er dus op te letten, dat de huwelijksorde een scheppingsorde is. Man en vrouw schiep Hij hen. In de schepping van het menselijk geslacht heeft de Heere aan man en vrouw een eigen plaats en roeping gegeven, welke door de huwelijksorde worden bepaald. Daarin is niet alleen de onderlinge verhouding van man en vrouw besloten, welke een geheel enig karakter draagt. Deze vindt haar uitdrukking en verwerkelijking in de band des huwelijks, waardoor die twee één zijn. Geen gemeenschap op aarde kan met die van het huwelijk worden vergeleken, omdat deze twee-eenheid van man en vrouw het wezen des huwelijks uitmaakt en door een wederkerige en ongeveinsde liefde wordt gedragen.

De genade Gods wordt daarin openbaar, dat ondanks de zonde nog een gelukkig huwelijksleven mogelijk is, d.w.z. dat zulk een ongeveinsde wederkerige liefde tussen zondige mensen nog mogelijk is.

Ondanks de zonde, dat is ook ondanks het feit, dat de mens de straf der zonde en haar gevolgen draagt en ondervindt in de strijd des levens, in zijn werken en ploeteren, in zijn zorgen en moeiten, is er nog zoveel, dat schoon en begeerlijk is. Ja, de mens wordt in de strijd menigvuldig versterkt en vertroost, omdat God, zoals het huwelijksformulier het uitdrukt, ,,de getrouwden Zijn hulp en Zijn bijstand altijd wil bewijzen, ook wanneer zij zulks allerminst verwachten".

Hoe springt Gods genade hier in 't oog ! Want zulk een hulp en bijstand kan geen oorzaak vinden in de werken van de gevallen mens. Zij kan alleen oorzaak vinden in de lankmoedigheid, des Heeren, wijl Hij Zijn Raad vervullen wil ih deze weg, aan het huwelijk zo hoge ere wil geven en het onder de mensen geëerd wil hebben.

Hoewel de mens door zijn val zijn bestemming mist, en in moedwillige ongehoorzaamheid de heilige dienst, waartoe hij geroepen was, heeft verlaten en deze als een onwaardige heeft verbeurd, heeft de bevestiging van de huwelijksorde niettemin de roeping gehandhaafd, welke voor hem in, het, huwelijk was weggelegd.

Wat méér is. God heeft de gevallen mens in die roeping gezet, zodat hij die, zij het als een zondaar, toch vervullen moet. Immers hij leeft. Hij leeft als man, als vrouw, als vader en moeder zo straks. Hij staat in de strijd des levens met zijn gezin. Als hij er oog voor krijgt, ontdekt hij het, dat juist het huwelijk hem bepaalt bij de dienst van profeet, priester en koning, waartoe hij geschapen werd.

Het gezinsleven, het leven van deze innige saamleving, deze kleine gemeenschap, eist naar goddelijke roeping een profetische, priesterlijke en koninklijke toewijding en zorg voor de leden van het gezin.

Wij zeggen niet, dat wij deze roeping naar de eis Gods vervullen, zelfs niet, wanneer wij dit zoeken in de vreze Gods — laat staan, wanneer wij volharden in onze onbekeerlijke wandel.

Doch wij mogen wel zeggen, dat door de genade Gods, in het huisgezin, waar Zijn vreze woont, iets van die drievuldige dienst wordt beseft en gevonden.

Helaas, kan zulk een getuigenis niet gelden van alle gezinnen — en de gevolgen ener toenemende ontkerstening in onze dagen werpen hun onheilspellende schaduwen over de samenleving als geheel. Zij roepen tot bezinning en wederkeer tot de Wet en de getuigenis, onder de bedreiging van de ondergang.

De ervaring leert, dat de verachting van het huwelijk en het verval van het gezinsleven door ongeloof en onverschilligheid, de grondpijlers van het nationale leven ondermijnen en een oordeel in zichzelf dragen.

De waarheid Gods gaat bovenal en de goddeloosheid bevestigt die waarheid nog daarin, dat zij een schandelijke caricatuur vertoont van de goddelijke roeping. Het gezinsleven brengt nu eenmaal mede, dat ook de goddeloze zijn taak op zijn wijze zoekt te vervullen. Ook heidenen en ongelovigen kunnen zorgzame en liefhebbende ouders en opvoeders zijn. Ook dezulken vervullen hun vaderlijke en ouderlijke roeping, waarbij zij zich laten leiden door hun levens en wereldbeschouwing. Ook zij laten in het werk der opvoeding hun ouderlijk gezag gelden om het welzijn van hun kinderen naar hun eigen inzicht te bevorderen en ze te leiden in de weg, die zij zelf bewandelen. Zij zijn profeten, priesters en koningen in de dienst van de afgoden hunner inbeelding.

Als wij zien op de veelheid van heidenen en ongeloof in de wereldgeschiedenis, moeten wij het voor een wonder houden, dat de mensheid nog niet is ten onder gegaan. Maar daarin is dan ook een klaar bewijs, dat de Heere over het huwelijk waakt en daarin Zijn genade schenkt.

Wij praten niet over de bedoelingen Gods, waarvan sommigen de mond vol hebben, doch wij gaan niet buiten hetgeen ons geopenbaard is, als wij geloven, dat de Heere het ganse menselijke geslacht tot al de volheid, welke Hij heeft voorgenomen, in existentie wil roepen.

De profetie van Genesis 3 vs. 15, het z.g.n. protevangelie, werpt daarover een licht, dat nog wordt verhelderd door de gelijkenis van het onkruid. (Matth. 13).

Genesis 3 vs. 15 is niet alleen Evangelie, maar ook oordeel. Het spreekt van tweeerlei zaad, en de Heere Jezus Christus ziet zelfs in Israël duivels kinderen en zonen van Abraham. (Joh. 8 vs. 44 .

Hoezeer dat tweeërlei zaad vermengd is in de mensheid, tekent de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe. Tekenend is het woord des Heeren, dat de tarwe en het onkruid tezamen zullen opgroeien, opdat met het onkruid ook niet de tarwe worde uitgetrokken. Dat is het beeld der wereld in haar mengeling van geloof en ongeloof en van de lankmoedigheid Gods om het onkruid te dulden tot de tijd van de oogst. Deze gelijkenis getuigt bovendien van des Heeren zorg voor het goede zaad, terwille waarvan het onkruid niet ontijdig wordt uitgeroeid. Dies geniet ook het onkruid nog van de koesterende stralen van de zon en de verkwikkende regen, gelijk ook de Schrift zegt, dat God regent over bozen en goeden.

In het licht van de Heilige Schrift kan men dus moeilijk ontkennen, dat de wereld uit de lankmoedigheid Gods leeft en dat er met recht sprake kan zijn van een gratia communis, waarin allen delen, die in deze wereld het levenslicht aanschouwen en waardoor een samenleving mogelijk is.

Immers met de instandhouding der huwelijksorde is ook de samenleving gegeven. Dr. Kuyper stemt trouwens toe, dat God de Heere vóór de zondvloed de mens niet geheel onbeteugeld aan de zonde heeft laten botvieren, (a.w. dd. I, blz. 30). Dr. Kuyper gaat op de tijd vóór de zondvloed nader in op blz. 93. Dit toenemend verderf der generatiën vóór de zondvloed kan intussen aantonen, dat de Heere de temperende kracht Zijner genade ten laatste ganselijk heeft ingehouden en. de toenmalige wereld heeft overgegeven in haar goddeloze wandel.

Daarom stelt God in het Noachietisch Verbond a.h.w. een nieuw begin. De tegenwoordige wereld leeft in zoverre uit het Noachietisch Verbond, maar Noach en zijn huis was uit de eeuwen vóór de zondvloed. En ook de geslachten dier eeuwen zijn uit de instandhouding der huwelijksorde.

De bijzondere betekenis van het Noachietisch Verbond voor de leer der gemene gratie willen wij geenszins verkleinen. De Schrift spreekt daarvan een al te duidelijke taal, om daarvan de betekenis van dit Verbond niet in te zien. Desondanks was er bij de oude gereformeerde theologen verschil van opvatting. Terecht erkent o.i. Calvijn in zijn commentaar een algemene strekking van het Noachietisch Verbond. Anderen wilden dit alleen op de kerk betrekken.

Dr. Ridderbos (Rondom het gemene-gratie-probleem, blz. 10) wijst op een bezwaar tegen de ,,visie, die de continuering der geschiedenis uit de gemene gratie verklaren wil". Prof. Schilder stelt daartegenover, dat die voortgang nodig was om het raadsplan met deze wereld tot voltooiing te brengen. In hoeverre hier een werkelijke tegenstelling aan de orde is, laten wij rusten. Geen Schriftgelovige twijfelt er aan, dat alle dingen uit de wil Gods zijn geschapen en dat ook in de herschepping de Raad Gods wordt vervuld. (Efeze 1 vs. 9).

Daarmede behoeft een leer der gemene gratie niet in strijd te zijn, aangezien de zaak, waarom het daarbij gaat, in het werk der herschepping naar de Raad Gods begrepen is. Dit moge in het Noachietisch Verbond althans aan de dag treden.

Nochtans is er aanleiding tot misverstand, als men het Noachietisch Verbond tot uitgangspunt neemt. Uit dit oogpunt is er nog een reden te meer om bij het begin te beginnen, n.l. bij de bevestiging van de huwelijksorde als orde der schepping na de val.

Uit deze beschikking des Heeren, waarin Hij Zijn wil openbaart, dat de aarde vervuld zal worden, volgen de genadegaven, die een saamleving van de gevallen mens mogelijk maken. De weerhoudende macht in een verdorven mensheid en. de gaven van wetenschap en kunst, welke Hij naar Zijn Welbehagen schenkt, kunnen toch moeilijk anders dan als genadegaven worden gewaardeerd. Reeds het feit, dat deze aan een wereld worden geschonken, die onder het oordeel ligt, eist zulk een erkenning.

Uit het huwelijk spruit het gezinsleven voort, uit de gezinnen het leven in breder familie-verband, uit het familie-verband de stam, uit de stam het volk. Zo is de huwelijksorde de wortel der sociale verhoudingen en zelfs der politieke verhoudingen. Daarom spreekt de Catechismus van de gehoorzaamheid aan de overheid, in verband met het ouderlijk gezag. (Zondag 39).

Aan de fundamentele betekenis van de bevestiging der huwelijksorde na de val, welke deze heeft voor geheel de samenleving en haar sociale en politieke verhoudingen, is nog te weinig aandacht geschonken.

Heel veel, dat in de leer der gemene gratie wordt ondergebracht, hangt onmiddellijk saam met de goddelijke beschikking omtrent deze scheppingsorde en haar goddelijke bestemming.

Daardoor komt ook het genadebestel Gods, hetwelk daarin zonder enige twijfel moet worden erkend, in een ander licht te staan, aangezien het deze scheppingsorde en haar goddelijke bestemming geldt.

De zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen, zegt de Schrift, Dat wil zeggen, dat zij als een zon.over de wereld is opgegaan. Gelijk God regent over bozen en goeden, spreidt zich de goddelijke genade over de ganse wereld. God geeft Zijn gaven ook aan goddelozen. Doch zij gaan bij de goddelozen niet met geloof gepaard. Dat is het deel der kinderen Gods. De zaligmakende genade is met geloof en tedere Godsvrucht verenigd, naar de verkiezing Gods en de orde der verlossing.

Zo maakt het geloof onderscheiding tussen genade en genade.

In de onderhouding der scheppingsorde komt menigerlei genade tot de mens, welke bij de grote menigte, die er uit leeft, geen geloof vindt en haar oordeel slechts kan verzwaren. Doch zovelen tot het Koninkrijk Gods geordineerd zijn, gaat het licht des Heiligen Geestes op tot zelfkennis en kennis van God in de Heere Jezus Christus en dezulken Ieren in Hem de gaven Zijner ge­nade prijzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Huwelijksorde en Gemene Gratie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's