Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Woord Gods en de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Woord Gods en de Heilige Schrift

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De omvang van het gesproken Woord Gods is dus veel groter dan die van het geschreven Woord Gods in de H. Schrift. Doch ook dit is aldus geschied „door een zonderlinge zorge, die God voor ons en onze zaligheid draagt". Wat niet geschreven werd, is ons niet meer bekend, en heeft dus ook voor ons geen andere waarde meer, dan dat wij weten, dat de rijkdom en de volheid van het Woord Gods nog veel groter is, dan wat ons werd bewaard. Met was ons niet bewaard is] kunnen wij ook niet rekenen „om ons geloof daarnaar te reguleren, daarop te gronden en, daarmede te bevestigen". Maar „wij geloven, dat deze H. Schrifture den wille Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt".

En in de tijd der Reformatie is dit Schriftgeloof nog niet verstard. De Schrift wordt niet gehanteerd als een zelfstandige grootheid, los van Christus. Juist dat valt ons zo op in de artikelen over de Kerk: dat levende, met Christus op 't nauwst verbonden geloof.

De merktekenen om de ware Kerk te kennen worden eerst genoemd, en dan aldus samengevat : ,,Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen, die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd''. „En aangaande degenen, die van de Kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen". En als zodanige worden niet genoemd deze of gene inspiratie-theorie, niet het geloof dat de Bijbel Gods Woord is, maar te weten uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende de enige Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun naaste liefhebben nemende gestadig hun toevlucht tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid des Heeren Jezus, in dewelke zij vergeving hunner zonnen hebben, door het geloof (niet in de Schrift, maar) in Hem"'.

Zo is het ook in de leer der Sacramenten: ,,want Jezus Christus is de waarheid van dien, zonder Wien wij niet met allen zijn zouden" (art. 33). De ,,tweede geboorte.... geschiedt door 't Woord des Evangeliums, in de gemeenschap des lichaams van Christus", door de werking des H. Geestes. Nooit staat de Schrift los van Christus. Want de Schriften, ,,die zijn het, die van Mij getuigen", zegt Christus Zelf. Zij zijn het getuigenis des Vaders aangaande Hem: het is God, Die daar spreekt van Zijn Zoon.

Het wordt tijd om te eindigen, hoeveel er ook nog te bespreken zou zijn. Eén vraag nog : Heeft de belijdenis der Reformatie dan niet gezien, dat men toch niet restloos de H. Schrift gelijk kan stellen met Gods Woord ? Wij kunnen zeggen : de Heilige Schrift is Gods Woord. Maar wij mogen het niet omkeren en zeggen : Gods Woord is de H. Schrift. Want in diepste zin is Gods Woord : dat Woord, dat vlees geworden is en onder ons gewoond heeft in Jezus Christus. Maar dat Woord was in de beginne, en het Woord was bij God, en het Woord was God — eer de wereld was ; eer er mensen waren, tot wie God spreken kon ; eer er dus een H, Schrift was. Profetieën zullen vergaan, maar het Woord Gods blijft in eeuwigheid. En dit is het Woord, dat onder u verkondigd is ; Jezus Christus.

Doch ook dit hebben de Reformatoren wel gezien, blijkens art. 12 : ,,Wij geloven, dat de Vader door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon, de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, als het Hem heeft goedgedacht". Toch noemen zij rustig ook de H. Schrift Gods Woord. 

Zij zouden het met Barth (K. D., 1/2, S. 569) volkomen eens zijn, als hij zegt :

„De stelling, dat de Bijbel Gods Woord is, kan dus niet betekenen, dat Gods Woord aan de Bijbel, maar zij moet omgekeerd betekenen, dat de Bijbel aan Gods Woord gebonden is", „De Bijbel is nu eenmaal niet op dezelfde wijze Gods Woord op aarde, zoals Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mens, het in de hemel is". 1)

Doch ik meen, dat zij niet zouden instemmen met Barth, als hij voortgaat :

,,Het zijn van Jezus Christus als het Woord Gods, ook naar Zijn ware mensheid, heeft nóch de belofte nóch het geloof van node. De handeling, waarin Hij ook naar Zijn mensheid het Woord Gods werd, heeft nóch herhaling nóch bevestiging van node. Maar in deze Zijn eeuwige tegenwoordigheid als het Woord Gods is Hij ons, op aarde, ons, in de tijd levenden, verborgen ; openbaar slechts in het teken van Zijn mensheid en dus vóór alles in het getuigenis van Zijn Profeten en Apostelen. Deze tekenen zijn echter, evenals wijzelf, niet van hemels-menselijke, maar van aards- en tijdelijk-menselijke aard, daarom heeft de handeling (daad) van haar-instelling tot Woord Gods herhaling en bevestiging van node; daarom heeft haar zijn als Woord Gods de belofte en het geloof van node — en dat alles juist daarom, omdat zij tekenen zijn van de - eeuwige tegenwoordigheid van Jezus Christus. Opdat zij als tekenen be-tekenen (aantonen, duidelijk maken) en opdat ons alzo de eeuwige tegenwoordigheid van Christus in de tijd openbaar worde, daartoe is nodig het voortgaande, in steeds nieuwe handelingen geschiedende werk van de Heilige Geest in de Kerk en aan haar leden". 2)

De menselijke zijde van het leven der Kerk met de Bijbel, kan slechts daarin bestaan, zegt Barth :

,,Dat zij om het zijn van de Bijbel als Woord Gods nu en hier, dus om het geschieden van dat werk des Heiligen Geestes, dus om de vrije toewending (om het vrije zich tot-ons-keren) van de vrije genade Gods bidt". 3)

De vervulling van deze bede, het zijn van de Bijbel als Woord Gods :

,,Nu en hier krachtens de eeuwige, krachtens die verborgene, die hemelse tegenwoordigheid van Christus — dat is de Goddelijke zijde van het leven der Kerk". 4)

Zulk een tegenstelling tussen het zijn van Jezus Christus als het Woord Gods en het zijn van de Bijbel als Woord Gods is ongeoorloofd en niet Schriftuurlijk. Het is waar: evenmin als iemand kan zeggen, dat Jezus de Heere is, dan door de H. Geest, evenmin zal iemand zeggen, dat de H. Schrift Gods Woord is, dan door de H. Geest. Maar evengoed als Jezus is de Heere, de Christus, de Zoon en het Woord Gods, afgezien van iemands erkenning van dit feit — evengoed is en blijft de H. Schrift het Woord Gods, ongeacht de vraag, of iemand dit erkent, Gods Woord gelooft en aanneemt. Als Ezechiël zijn opdracht krijgt om te spreken tot zijn volk : ,,Zó zegt de Heere Heere" — dan zegt God verder : ,,En zij, hetzij dat ze het horen zullen of hetzij dat ze het laten zullen (want zij zijn een wederspannig huis), zo zullen zij weten, dat een Profeet in het midden van hen geweest is. Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat ze horen zullen of hetzij dat ze het laten zullen ; want zij zijn wederspannig". (Ez. 2 vs. 5 en 7). 

Of de Schrift het Woord Gods is, is niet afhankelijk van de vraag, tot wie dit Woord komt en hoe wij daarop reageren, doch alleen van de vraag, of dit Woord voortkomt uit Gods mond. Dat belijden wij met onze Kerk : de Schrift is het Woord Gods, omdat God dit Woord spreekt.

Zo zegt de Westminster Confessie (I, IV) :

,,Het gezag van de Heilige Schrift, om hetwelk het behoort te worden geloofd en gehoorzaamd, is niet afhankelijk van het getuigenis van enig mens of van enige Kerk, maar geheel en al van God (Die de Waarheid zelf is), de Auteur ervan; en daarom moet het aangenomen worden, omdat het is het Woord van God". 5)

Dit is het diepste argument voor het gezag der Schrift. Wat Barth zeide, was met deze belijdenis in strijd. Meer in overeenstemming daarmede is zijn uitspraak (,,Die Schrift und die Kirche", S. 8), dat de Kerk, de gemeente :

,,Zich tenslotte en beslissend alleen door het getuigenis der Profeten en Apostelen, en zo door haar Heere Jezus Christus laat regeren. En het is haar taak en zending, de wereld te zeggen, dat er een ander duidelijk, een ander in de strenge zin gezaghebbend Woord Gods, een andere absoluut verplichtende (bindende) gestalte der Godsregering buiten de Heilige Schrift ook voor haar niet kan zijn". 6)


1) „Der satz, dasz die Bibel Gottes Wort ist kann also nicht besagen, dasz Gottes Wort an die Bibel, sondern er musz umgekehrt besagen, dasz die Bibel an Gottes Wort gebunden ist". „Die Bibel ist eben nicht in derselben Weise Gottes Wort auf Erden wie Jesus Christus, wahrer Gott und wahrer Mensch, es im Himmel ist".

2) „Es bedarf ja das Sein Jesu Christi als des Wortes Gottes auch nach seiner wahren Menschheit weder der Verheiszung noch des Glaubens.

Er bedarf der Akt, in welchem er auch nach seiiner Menschheit das Wort Gottes wurde, weder der Wiederholung noch der Bestatigung. Aber in dieser seiner ewigen Gegenwart als dat Wort Gottes ist er uns auf Erden, uns in der Zeit lebenden, verborgen, offenbar nur in dem Zeichen seiner Menschheit und also vor allem im Zeugnis seiner Propheten und Apostel. Diese Zeichen sind aber wie wir selbst nicht himmlisch-menschlicher, sondern irdisch — und zeitlich-menschlicher, Natur, darum bedarf der Akt ihrer Einsetzung zum. Worte Gottes der Wiederholung und Bestatigung; darum bedarf ihr Sein als Wort Gottes der Verheiszung und des Glaubens — und das alles gerade darum, weil sie Zeichen der ewigen Gegenwart Jesu Christi sind. Damit sie, als Zeichen zeigen und damit uns also die ewige Gegenwart Christi in der Zeit offenbar werde, dazu bedarf es des fortgehenden, in immer neuen Akten sich ereignenden Werkes des Heiligen Geistes in der Kirche und an ihren Gliedern".

3) „Dasz sie um das Sein der Bibel als Wort Gottes heute und hier, also um das Geschehen jenes Werkes des Heiligen Geistes, also um die freie Zuwendung der freien Gnade Gottes betet".

4 „heute und hier kraft der ewigen, jener verborgenen, iener himmlischen Gegen-wrart Christi — das ist die göttliche Seite des Lebens der Kirche".

5) „The authority of the holy scripture, for rehiek it ought to be believed and obeyed, dependeth not upon the testimony of any man or church, but wholly upon God, (who is truth itself, ) the author thereof; and therefore it is to be received because it is the word of God",

6) „sich leztlich und entscheidend allein durch das Zeugnis der Propheten und Apostel und so durch ihren Herrn Jesus Christus regieren laszt. Und es ist ihre Aufgabe und Sendung, der Welt zu sagen, dasz es ein anderes offenbares, ein anderes im strengen Sinn autoritatives Wort Gotc tes, einde andere absolut verpflichtende Gestalt der göttlichen Regierung auszer der heiligen Schrift auch fiu: sie nicht geben kann".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het Woord Gods en de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's