Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bidstond voor het Gewas!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bidstond voor het Gewas!

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Elia was een mens van gelijke bewegingen als wij, en hij bad een gebed, dat het niet zoude regenen, en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden. Jacobus 5 vers 17.

Het is een goede gedachte geweest van onze vaderen, om elk voorjaar samen te komen aan de plaats des gebeds om den Heere om Zijn onmisbare zegen te smeken over de komende oogst.

Het gaat niet slechts om de zegen voor de landman en voor de veehouder ; neen, het gaat ook om de zegen voor u. Staat er niet geschreven, dat zelfs de koning van het veld wordt gediend ? Goed beschouwd gaat het dus bij elke bidstond om het gehele maatschappelijk, politiek en kerkelijk leven.

Laten we ons een ogenblik daarbij laten leiden door die bekende tekst uit Jacobus, over die grote bidder Elia.

Ongetwijfeld is die Elia een groot man geweest in het Koninkrijk Gods. Johannes de Doper, de Jordaanprediker, wordt ons als een Elia getekend. Hij trad onder het volk op met dezelfde kracht als weleer Elia.

En was het niet aan Elia vergund om samen met Mozes op de berg der verheerlijking met de Heiland te mogen spreken over Zijn uitgang uit Jeruzalem ?

Ik kan het mij dan ook levendig indenken, dat iemand op de bidstond voor het gewas mij zou toevoegen, dat ik hem maar niet meer spreken moet over een bidder als Elia. De afstand tussen ons en hem is veel te groot.

En daar komt Jacobus ons vertellen, dat Elia toch eigenlijk maar geweest is een mens van gelijke beweging als wij.

Zie hem daar eens moedeloos onder de jeneverstruik nederliggen ! Hoor hem klagend uitroepen : „Neem nu mijn ziel maar weg, want ik ben niet beter dan mijn vaders". Als we dat bedenken, dan zien we toch óok weer, dat God, de Heere. met gebroken rietstaven grote wonderen doet.

Dat moet toch wel een geweldige bidstond geweest zijn, waaraan Jacobus ons hier herinnert. De intensieve vorm : „hij bad een gebed", wijst er op, dat het een krachtig gebed is geweest, hetwelk energetisch geladen was. En wat hield zijn gebed nu eigenlijk in? Niets minder dan de smeking, dat het God mocht behagen om in geen drie jaren en zes maanden een druppel water of dauw op de aarde te vallen.

O, wat een verschrikkelijke biddag !

Wat mag het toch zijn, wat hem bewogen heeft om zulk een schrikkelijk gebed te doen? Had hij dan zijn volk niet meer lief ? Betekende de verhoring van zijn gebed niet de dreigende ondergang van zijn volk, hetwelk zeker zou moeten verhongeren, als drie jaren achter elkaar de oogst zou moeten mislukken ?

Hebt ge er wel eens over nagedacht, lezers, hoe Elia er toe gekomen is om zo te durven bidden ?

Wel, de tijd, waarin hij leefde, was een schrikkelijke tijd. Achab was gehuwd met Izebel, de dochter van de Tyrische koning Etbaal. Wat ge van deze goddeloze vrouw ook moogt zeggen, zeker niet dit, dat ze niet geweten heeft wat ze wilde. Ze heeft haar gehele leven dit éne plan voor ogen gehad, om de dienst van Baal en zijn profeten in Israël en Juda ingevoerd te krijgen.

Bij haar man, Achab, die slappeling, ziet ge nog een hinken op twee gedachten. In de naamgeving van zijn kinderen blijkt hij nog te willen vasthouden aan Jehova, Israel's God, maar meestal is hij een gewiliig werktuig in de hand van zijn slimme vrouw.

Nu staat Israël op de tweesprong. Zal het de Heere de rug toekeren en voor goed de Baals gaan dienen ?

Wat een belangrijke tijd was de tijd van Achab en Elia voor de kerk Gods. Niet om niet wordt een derde gedeelte van de boeken der Koningen gebruikt om de tijd van Achab en Elia te beschrijven.

En ziet, als nu Israël zich met hoe langer hoe groter vaart voortbeweegt op het hellend vlak van de afgodendienst, verschijnt daar ineens de profeet Elia op he, t toneel. Een onbekende man uit Gilead. Elia, mijn God is Jahwe, is zijn naam.

Zouden misschien Godvrezende mensen zulk een naam in het geloof aan hun kind hebben gegeven, hopende dat dat kind zou opgroeien tot een man, die de strijd met de Baals zou aanbinden ?

Kort en kernachtig is zijn boodschap aan Israels slappe koning, na een ernstig smeekgebed in de binnenkamer. Er zal geen dauw of regen meer zijn op de. aarde, in geen drie jaren en zes maanden, dan tenzij naar zijn woord.

Baal was immers de god van het vegetatieve leven. Baal zorgde immers voor regen en onweder. Welnu, dan was er maar één middel. Het oordeel moest komen, de aarde moest verschroeien, opdat het zou blijken, dat Baal machteloos was om de zegen te schenken op de akkers.

O, nu kan ik het begrijpen, waarom Elia tot zulk een schrikkelijk gebed gekomen is. Nu versta ik het, dat hij het gedaan heeft uit liefde tot zijn volk. Het was de laatste kans om Israël te redden van de rand van de afgrond.

Heeft de tijd van Achab en Izebel ook òns wat te zeggen ?

Leven we óok niet in een tijd van grote afval ? Zijn er ook nu geen duizenden, die met God gebroken hebben en zich andere goden hebben geformeerd ? Hebben de ongodisten van onze eeuw, evenals Izebel, niet de strijd ingeluid tegen de ware God ? Zijn er ook onder ons volk niet velen, die het syncretisme van Achab huldigen ? Zo nu en dan nog eens naar de kerk, maar ook op zijn tijd naar bioscoop en dansgelegenheid ?

Moet het niet worden uitgeroepen op de bidstond voor het gewas : O, God, als Gij in het gericht zoudt treden met ons volk en met een ieder onzer zoudt doen naar zijn zonden en ongerechtigheden, wie zou dan voor U kunnen bestaan ?

Kan het anders, of de oordelen en de gerichten Gods zullen opnieuw ontbranden ? Ik weet het wel, dat men een prediker, die om het oordeel zou bidden, niet op de kansel zou dulden. Men zou stellig zeggen: Haal die kerel er af, die zó durft te bidden. Maar een die zo durft te spreken als Elia, moet wel vertoefd hebben in het kabinet van het binnenste heiligdom Gods.

*

Drie en een half jaar zijn voorbij gevlogen. Het land is geteisterd door grote droogte. Koning en volk zijn radeloos. Op de hoogte van de Karmel wordt weer een biddag uitgeschreven. Het moet nu maar eens worden uitgemaakt, wie God is. Jehova of Baal !

Als de Baalspriesters tevergeefs tot hun afgod geroepen hebben, dat hij vuur zou zenden om het offer te verteren komt de beurt aan Elia om de stenen van Het aloude altaar van Jehova weer op te bouwen. Dan smeekt hij de Heere om vuur van de hemel, opdat het volk het moge bekennen, dat de Heere en niet Baal God is en dat verbeurde zegeningen alleen van Hem, de Vader der lichten, afdalen.

En de Heere verhoorde onmiddellijk het gebed en het offer van Elia werd verteerd.

Nu moest koning en volk het belijden, dat de Heere God was. En wel stond het voor de profeet in zijn geloof vast, dat er regen komen zou, maar op een eenzame plaats op de Karmel werd de bidstond voortgezet. Eenmaal en andermaal legt de profeet het hoofd biddende tussen de knieën. Pas bij de zevende maal keert zijn jongen terug van de kant der zee met de boodschap, dat hij een wolkje als eens mans hand had gezien.

Wat waren er, op de keper beschouwd, maar weinig bidders op de Karmel. Het volk was teruggekeerd op de weg naar huis. Van gebed, van verootmoediging lezen we niets.

De besluiteloze Achab denkt er ook niet aan om zijn knieën te buigen, maar toch hebben we weer gezien, dat het energetisch geladen gebed van de door Christus gerechtvaardigde o zoveel vermag.

Zo was het in de dagen van ouds, maar zo is het ook nu.

Zal ons volk tot de Heere wederkeren ? Zal het opnieuw komen tot de Wet en tot de Getuigenis ?

O, laten allen, die bidden hebben geleerd, ons land en ons volk en ons koningshuis en onze kerk aan de troon der genade gedenken !

Moge de Heere uit genade Zijn zegen geven over de akkers. Elke bete broods en elke druppel water is verbeurd en verzondigd, hoeveel te meer al datgene, wat God daarboven nog schenken wil.

Dat de zegeningen en de weldaden ons volk nog op de knieën mogen brengen door de werking van de Heihge Geest, opdat de Heere het niet zal nodig keuren, dat een van Zijn kinderen zal bidden en smeken. dat het oordeel Gods over de zonden van land en volk zal ontbranden.

Ik heb eens een kind van God horen zeggen, dat hij meer bad met de pet op, dan met de pet af.

Verstaat ge die uitdrukking, lezers ? Dat het mogelijk is om onder de drukste bezigheden op de akker, waarbij er geen tijd is om het hoofd te ontbloten, toch de behoefte kan wezen om de troon der genade te bestormen.

Zalig het volk, hetwelk nog zulke bidders mag hebben.

En de Heere doet het niet om hun gebed, waar wel óp het gebed. Het scheelt maar één lettertje. En toch, welk een groot verschil. Het kan alleen maar wezen óp het gebed, opdat alleen de naam des Heeren in de betoning van Zijn souvereine genade zou verheerlijkt worden.

J. J. TIMMER.
Nieuwerkerk a/d IJssel.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bidstond voor het Gewas!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's