Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKVOOGDIJ EN KERKORDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKVOOGDIJ EN KERKORDE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de Kerkvoogdijen der Ned. Herv. Gemeenten.

Zoals u in het Weekblad der Nederlands Hervormde Kerk d. d. 25 Maart 1950 kunt lezen, heeft onderstaand comité een viertal vragen gesteld aan het Moderamen der Generale Synode inzake de bevoegdheid der Generale Synode om reglementen t.a.v. het beheer in te voeren.

In haar antwoord wil de Redactie van dit Weekblad het doen voorkomen, alsof deze vragen „hersenschimmig" zijn ; een rechtsstreeks antwoord werd evenwel niet gegeven, doch men verwees ons naar de overgangsbepalingen.

In deze overgangsbepalingen wordt het volgende voorgesteld : „De datum waarop de artikelen 1—11 van deze ordinantie voor een bepaalde gemeente in werking treden, is — met uitzondering van de in deze overgangsbepalingen genoemde bepalingen, die op het .daarbij bepaalde tijdstip in werking treden— de datum waarop het gewijzigde plaatselijk reglement op het beheer van kracht wordt". (Overgangsbepalingen, Ordinantie 16, nr. 304).

Hieruit blijkt, dat wanneer Uw Kerkvoogdij niet van zins is de artikelen 1 —11 van Ordinantie 16 in te voeren, zij haar rechten en vrijheden volkomen behoudt op grond van het historisch wettelijk recht, terwijl het niet-aanvaarden van Ordinantie 16, artikel 1-11, tevens ten gevolge heeft, dat krachtens overgangsbepaling 278 de ouderlingkerkvoogd in de plaatselijke gemeente niet kan worden benoemd.

Wij menen deze zaak ten zeerste in Uw aandacht te moeten aanbevelen, omdat bij boven-aangegeven niet-aanvaarding de zelfstandigheid der plaatselijke gemeente gewaarborgd blijft.

Bij gerezen vragen gelieve U zich met het comité in verbinding te stellen, dat U gaarne van voorlichting zal, dienen. Wie van dit schrijven met instemming kennis heeft genomen, geheve het comité daarvan in kennis te stellen.

Indien U het wenselijk acht, kunt U ons met een gift steunen (giro no. 203108 t.n.v. Tj. Jouwstra, Zeist).

Na heilbede.

Ds. N. K. van den Akker, Ned. Herv. pred. van Rhenoy en Gellicum.
Ds. W. E. Heijboer, Ned. Herv. pred. van Geldermalsen; Praeses Classicaal Bestuur van Bommel.
Tj. Jouwstra, kerkvoogd van Zeist.
Jhr. mr. L. A. Quarles van Ufford, burgemeester van Abcoude ; pres.-kerkvoogd.
Dr H. O. R. Baron van Tuyll van Serooskerken, Ned. Herv. pred. van Opijnen.
Mr. W H. Vermaas, secretaris van het College van Toezicht van Zeeland.
Joh. Weener, secretaris-kerkvoogd van Utrecht.

Correspondentie-adres:
Tj. Jouwstra, Aristoteleslaan 3, Zeist.

Het Comité, reeds bekend uit de vier vragen, één antwoord, dat voor de rechten der Kerkvoogdij en de goederen der plaatselijke gemeente opkomt, richt zich tot de Kerk­ voogdijen met bovenstaande circulaire, in verband met de Overgangsbepaling 278.

Wij ontlenen in dit verband enige opmerkingen aan een artikel van een der leden van bovengenoemd Comité, mr. Vermaas, in de Gereformeerde Kerk, d.d. 6 April 1950, getiteld : Ouderling-kerkvoogd en Beheer onder Toezicht, dat wij in zijn geheel over-, nemen :

In het maandblad van de Vereniging van Kerkvoogdijen in de Ned. Hervormde Kerk van Febr. 1950 maakt de redactie, naar aanleiding van een bijdrage van schrijver dezes, de opmerking : „Het mag volgens deskundigen, wel uitgesloten geacht worden, dat de burgerlijke rechter een wijziging in het Algemeen Reglement op het Beheer, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement tot stand gekomen, onverbindend zal achten". Waar wij het met deze opmerking niet eens zijn en de rechtspositie van ongeveer twee derde van alle Hervormde Gemeenten hierdoor wordt geraakt, menen wij, dat de zaak belangrijk genoeg is om hieraan een afzonderlijk artikel te wijden.

Daartoe is het nodig de geschiedenis van het zogenaamde beheer onder toezicht nog eens te bezien. Wij moeten dan teruggaan tot de jaren 1819 tot 1823, waarin voor de verschillende provinciën Koninklijke besluiten zijn tot stand gekomen, die het beheer der kerkelijke goederen en fondsen regelden en wier inhoud onderling weinig verschillen vertoonden. Bij deze besluiten werden Provinciale Colleges van Téei: icht in het leven geroepen onder voorzitterschap van de Gouverneur van de Provincie, en zo deze geen lidmaat der kerk was, van een lid van Gedeputeerde Staten. Deze verrichtten ongeveer de werkzaamheden die thans door de gelijknamige colleges worden gedaan. Een Algemeen College van Toezicht bestond niet.

De Colleges van Toezicht waren dus Staatscolleges en hun bevoegdheid berustte op de rechten, die de Staat meende te bezitten ten opzichte van de kerkelijke goederen. Wij wensen ons niet in de vraag te verdiepen of deze aanspraken van de Staat gegrond waren, daar dit in verband met het bestek van dit artikel ons te ver zou voeren, doch wij willen hier constateren dat de beheersreglementen evenals het bestuursreglement, werden aanvaard en nageleefd en reeds op die grond door verschillende rechterlijke uitspraken verbindend werden verklaard.

In de loop van de 19e eeuw won de overtuiging veld, dat de Staat zich niet verder met het beheer der kerkelijke goederen moest bemoeien. In 1852 was het bestuursreglement van 1816 reeds vervangen door een regeling, die aan de Kerk de bevoegdheid gaf om de bestuursaangelegenheden zonder regeringsinmenging te regelen, doch de beheersreglementen bleven ongewijzigd. Dit duurde tot 1866, in welk jaar een Koninklijk besluit verscheen van 9 Februari, waarbij tegen 1 April 1869 alle Provinciale beheersreglementen werden ingetrokken en waarbij voor de tijd van drie jaren een Algemeen College van Toezicht werd ingesteld, waar­ van de leden gekozen werden door de Provinciale Colleges van Toezicht en drie leden door de Synode werden benoemd.

In 1869 was de regering niet bereid de bestaande regeling te verlengen en wenste zich geheel terug te trekken uit het beheer. De gevolgen daarvan deden het ergste vrezen voor het behoud en een geregeld beheer van de kerkelijke goederen en fondsen, zodat het Algemeen College van Toezicht besloot een voorlopige organisatie in het leven te roepen. De moeilijkheid was echter, hiervoor een rechtsgrond te vinden, want na verloop van de drie-jarige termijn, waarvoor het Algemeen College in 1866 was ingesteld, kon men zich niet meer beroepen op de beheersreglementen. Men zocht en vond toen steun in Artikel 1390 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel luidt : „Wanneer iemand vrijwillig, zonder daartoe last te hebben bekomen, eens anders zaak met of zonder deszelfs weten waarneemt, verbindt hij zich daardoor stilzwijgend om de waarneming voort te zetten en te voltooien, tot dat degene wiens belangen hij waarneemt, in staat zij om in die zaak zelf te voorzien.

Hij moet zich insgelijks belasten met al hetgeen tot die zaak behoort.

Hij onderwerpt zich aan alle de verpligtingen, welke hij zoude hebben moeten nakomen, ingeval hij bij eene uitdrukkelijke lastgeving was gemachtigd geworden".

Het Algemeen College besloot dus op grond hiervan de belangen der Hervormde Gemeenten te blijven behartigen, doch moest er rekening mede houden, dat de Hervormde Gemeenten als wier zaakwaarnemers de leden van het College optraden, de bevoegdheid hadden om hun handelingen al dan niet goed te keuren. Het College ontwierp een reglement, dat wij thans kennen als het Algemeen Reglement op het Beheer en onderwierp dit aan de goedkeuring der gemeenten. Daartoe werden in de gemeenten stemmingen gehouden onder de kiesgerechtigde leden. Het gevolg van deze stemmingen was, dat" ongeveer tweederde van alle gemeenten thans aangesloten zijn bij het Toezicht, Voor de Gemeenten, die zich met de voorgestelde regeling niet accoord hebben verklaard, geldt het Algemeen Reglement op het Beheer niet en. deze hebben het zogenaamde „eigen beheer".

Het Algemeen Reglement op het Beheer heeft dus zijn geldigheid eerst verkregen door de aanneming daarvan door de gemeenten bij uitspraak van de stemgerechtigde leden. Alleen door een dergelijke uitspraak kregen de leden van het Algemeen College en van de krachtens het reglement ingestelde nieuwe Provinciale Colleges van Toezicht de opdracht hun functie uit te oefenen. De procedure, zoals deze hiervoor is omschreven, werd als wettig erkend door de Rechtspraak, o.a. door de Hoge Raad bij arrest van 29 Maart 1888. Tevens is herhaaldelijk uitgemaakt, dat een gemeente, die zich eenmaal bij stemming voor beheer onder Toezicht heeft uitgesproken, niet eenzijdig op dit besluit kan terug komen. Dit is ook juist. Het toezicht is een overeenkomst tussen de aangesloten gemeenten, waaraan men zich niet eenzijdig kan onttrekken. De inhoud van deze overeenkomst is vervat in het Algemeen Reglement op het Beheer.

Nu geeft het Algemeen Reglement op het Beheer in artikel 42 een mogelijkheid om dit reglement te wijzigen door een besluit van het Algemeen College in verdubbelde samenstelling en gehoord de Provinciale Colleges en de Collegesi van Kerkvoogden en Notabelen. Dit artikel 42 geeft deze bevoegdheid, wanneer het Algemeen College of enkele andere organen van oordeel zijn. dat het Reglement wijziging of aanvuHing nodig heeft. Men heeft hier dus de merkwaardige figuur, dat een overeenkomst tussen een aantal gemeenten gewijzigd of aangevuld kan worden door anderen, dan de betrokken partijen, zij het ook, dat deze anderen door getrapte verkiezing door de partijen worden aangewezen. Betekent dit nu, zoals de redactie van het Maandblad van de Vereniging van Kerkvoogdijen betoogt, dat dit versterkte Algemeen College daarbij aan niets of niemand gebonden is ? O.i. stellig niet. Het Algemeen Reglement op het Beheer is een overeenkomst en moest als iedere overeenkomst te goeder trouw ten uitvoer worden gebracht, zoals artikel 1374 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft. Slechts die wijzigingen en aanvullingen in het Algemeen Reglement .op het Beheer zijn geoorloofd, waarin de burgerlijke rechter een uitvoering te goeder trouw kan zien van het Algemeen Reglement. Een besluit van het Algemeen College om de gemeenten los te maken van het Toezicht, kan naar onze mening dan ook nimmer beschouwd worden als een uitvoering te goeder trouw van de destijds tussen gemeenten gesloten overeenkomst tot instandhouding van het Toezicht. Een besluit van het versterkte College om het gehele toezicht op te heffen en de aangesloten gemeenten onder de Kerkorde te brengen, lijkt ons geheel en al onverbindend. Ook wat betreft het beheer. Hierin toch kan men nimmer een uitvoering te goeder trouw zien van de bestaande regeling en dit zou dan ook geheel en al buiten de bevoegdheden van het versterkte Algemeen College liggen. Wanneer de leden hun betrekking zouden neerleggen, belet niets de aangesloten gemeenten om andere leden te kiezen.

Betekent dit nu, dat het toezicht op geen enkele wijze op te heffen of af te schaffen is ? Deze gevolgtrekking lijkt ons onjuist. Men moet hier letten op de wijze, waarop het Toezicht is tot stand gekomen. Dit is geschied door uitspraken van de stemgerechtigde gemeenteleden, waarbij de gemeenten zich aan elkander verbonden, zonder de bevoegdheid om deze band eenzijdig te verbreken. Wanneer echter alle aangesloten gemeenten bij stemming onder de lidmaten zouden besluiten het toezicht af te schaffen of op te heffen, dan zou de organisatie van het Toezicht kunnen worden ontbonden. Evenmin als echter één gemeente deze band eenzijdig kan verbreken, evenmin kunnen ook tien, honderd of nog meer gemeenten zulks doen. Een overeenkomst verbindt nu eenmaal alle contractanten.

Onze indruk is, dat men zich de mogelijkheid om de Kerkorde in te voeren, veel te gemakkelijk voorstelt. In een Synodeverslag, voorkomend in het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk (officieel orgaan) van 25 Februari 1950 leest men het volgende : , , Zullen er processen komen over . het beheer ? Dat moet in elk geval voorkomen worden. Een querulant kan men niet keren en zeer moeilijk bekeren. Maar wij mogen betere dingen verwachten. Tegenover de klanken van een proces stelle men de klanken van het geestelijk gezag. De overgangsbepalingen kiezen immers voor de weg van de overreding".

Dergelijke uitlatingen miskennen volkomen de werkelijkheid. Wie het niet eens is met de uit juridisch oogpunt zo gebrekkig geredigeerde Kerkorde en haar ordinantiën, wordt meteen voor een onbekeerde querulant uitgemaakt, hetgeen een weinig geschikt middel is om de Kerkorde aanvaardbaar te maken. Doch de meeste moeilijkheden zullen voortvloeien uit de betrekkingen van de kerkelijke lichamen met derden. De Directie van de Grootboeken der ^Nationale Schuld pleegt zeer nauwkeurig te onderzoeken, wie rechthebbende is op de inschrijvingen en tegen deze instelling bereikt men werkelijk niets met de , , klanken van het geestelijk gezag". Dit betekent dus, dat de kerkelijke lichamen jarenlang niet over de Grootboekinschrijvingen zullen kunnen beschikken, nog geheel afgezien van de nutteloze proceskosten.

Moge het versterkte Algemeen College van Toezicht zich bij zijn beslissing duidelijk rekenschap geven van zijn bevoegdheden en niet nog meer ongelukken maken dan er reeds door anderen gemaakt zijn.

Mr. W. H. Vermaas.
Middelburg, Februari 1950.

Mr. Vermaas verdedigt hier derhalve een tegengestelde opvatting van die van de Vereniging van Kerkvoogdijen in het maandblad van Februari '50 geopperd. Hij acht een besluit van het versterkte College om het gehele toezicht op te heffen en de aangesloten gemeenten onder de Kerkorde te brengen, geheel en al onverbindend. Ook wat betreft het beheer. Deze kwestie regardeert alzo de gemeenten, die zich onder Toezicht hebben gesteld, niet die met „eigen beheer".

Voor deze laatsten geldt het Algemeen Reglement op het Beheer niet.

De heer Vermaas heeft echter het oog op de Kerkvoogdijen, die aangesloten zijn bij het Toezicht. Hij is van mening, dat zij wel vrijwillig zijn toegetreden, maar zich niet eenzijdig kunnen onttrekken. Ook tien, honderd of meen gemeenten kunnen dat niet doen. Het is een overeenkomst der Kerkvoogdijen, welke daarom alle contractanten verbindt.

Wel is hij van oordeel, dat alle aangesloten gemeenten bij stemming onder de lidmaten zouden kunnen besluiten tot afschaffing of opheffing van het Toezicht en dan zou die organisatie kunnen worden ontbonden.

Doch nu denkt de heer Vermaas aan de veranderingen, welke het ontwerp-Kerkorde op het oog heeft.

Het Algemeen Reglement kan wel gewijzigd worden, zoals men in het artikel van mr. Vermaas heeft kunnen opmerken, n.l. door een besluit van het Algemeen College in verdubbelde samenstelling en gehoord de Provinciale Colleges en de Colleges van Kerkvoogden en Notabelen.

Stel nu, dat dit verdubbeld College besluit het gehele Toezicht op te heffen en de gemeenten onder de Kerkorde te brengen, idan acht mr. Vermaas dit besluit niet bindend voor de aangesloten Kerkvoogdijen. Het komt ons voor, dat dit juist is, omdat een besluit tot opheffing van het Toezicht wettig en in overeenstemming met art. 42 Algemeen Reglement genomen, de Kerkvoogdijen weer op zich zelf zou zetten en, doen terugkeren naar eigen beheer.

Artikel 42 heeft stellig niet bedoeld de Kerkvoogdijen onder het ontwerp-Kerkorde te brengen en de Kerkvoogdijen behoeven dat ook niet te aanvaarden.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERKVOOGDIJ EN KERKORDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's