De Puritein van de Hertenpolder
72
Laag hangen hier de vruchtbomen over 't water. Hij moet zich bukken om zijn pet niet kwijt te raken.
Daar is het riool van de varkensput. Hij haalt de schouw naar de kant en zet hem vast op de bodem. Dan licht hij de schuif met een ruk omhoog en met geweld dringt de gier het riool uit.
Janus heeft geluk, dat de werf van de hoeve zo hoog ligt, zodat het mogelijk was, dit riool van de bodem der gierput naar het water te laten aanleggen.
In enkele ogenblikken is de schouw gevuld. Tijdig duwt Janus de schuif weer naar beneden. Hij gaat weer varen. Met weinig moeite stuurt hij de schouw naar het midden van de sloot en duwt de vaarstok voor zich uit.
Toen Evert deze manier van varen voor 't eerst zag, begreep hij de handeling niet, maar toen hij 't enkele malen zelf probeerde, had hij er gauw de slag van te pakken.
De vaarstok staat dwars naar de schouw toe; het is sturen en voortduwen tegelijk.
Janus vindt deze manier van werken nog wel aardig. Het paard kan nooit op hol slaan. Hij gaat nu maar zo kalm daarheen. Alleen de schouw vullen, gaat vlug. De tijd zit in het lange transport. Ongeveer een half uur gaat er mee heen, eer hij rond gevaren is.
Als hij aan 't eind van de vaargeul komt, ligt daar de brede stroom. Janus denkt aan het verhaal van Mia, zo vreselijk en zo vol van Godsgericht.
Daar moet de zoon van Tante Ger zich hebben verdronken. Een dag na deze ontzettende daad is hij gevonden in de buurt van Veldendrift.
— Hallo, boer in de polder! roept plotseling een stem uit de verte.
Janus ziet om.
Daar schiet een ranke kano over 't brede watervlak. Een luide lach schalt over 't wijde gebied. De kanoer laat de roeispanen rusten, ze glijden door het water.
— Ik zeg nogmaals, hallo, boer in de polder! groet de jongeman in het grijze jasje, als Janus nog zwijgt.
Hij lacht. Breed is zijn mond en blank zijn z'n tanden als parels. Dan deint hij met z'n kano langzaam mee.
— Ik momme oriënteren, m'nheer, ik zeg: goeie dag. 'n Best leve hei-je. Hou me ten goede, ik gun het je!
Zeker, mijnheer, dat begrijp ik wel, antwoordt de jongeman.
Hij is rad van tong.
— Toch vind ik het jammer, dat u nooit verder kwam als de polder, baas.
— Is veur ons nie nodig, wie leve ons eige leve. Wa jie het meegemaokt in 't wereldje, had ik misschien niet deurstaon zo glansrijk ai jie.
Over dat antwoord van de boer in de polder is de jongeman in de kano blijkbaar in zijn schik.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's