Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Nebo

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Nebo

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzo stierf Mozes, de knecht des Heeren. aldaar in het land van Moab, naar des Heeren woord. Deuteronomium 34 vers 5.

Kanaän zien en dan sterven…… dat is de laatste opdracht geweest, die God aan Mozes gaf. En zeker is dat niet de minst zware geweest, die deze man van zijn God ontving. Als wij in het begin van Deuteronomium 34 lezen: „Toen ging Mozes op uit de vlakke velden van Moab", schijnt het ons alsof dat opklimmen zo maar ging, als vanzelf, zonder strijd. Maar wie peilt de strijd, die achter deze enkele woorden verborgen ligt? Wij menen misschien, dat de strijd door Mozes was uitgestreden, toen hij had leren buigen onder het afwijzend woord Gods: „spreek tot Mij niet meer van deze zaak". Natuurlijk heeft Mozes daar in beginsel de strijd uitgestreden. Doch een ieder, die in dergelijke diepe wegen door God werd gevoerd, kent het, dat als dit in de practijk des levens moet verwerkelijkt worden, het dan waarlijk niet gaat langs „een effen weg", doch ook daarna de smart en de bitterheid moeten doorstreden worden, ja, dat zulk een levensoffer te brengen alleen mogelijk is door de wondere kracht van Gods genade, in het geloof genoten. Treffend tekent Calvijn dan ook bij deze geschiedenis aan: „een zo vrijwillige gehoorzaamheid vloeit nergens anders uit voort dan uit het geloof in de genade Gods, waardoor alleen alle verschrikking verzacht en overwonnen wordt en alle bitterheid des doods verzoet wordt".

**

Alleen door het geloof heeft Mozes de opdracht kunnen vervullen, die ligt in de woorden: Kanaän zien en sterven.

Maar in de tekst is de „reis naar het sterven" bijkans volvoerd. Mozes is op Nebo. En daar laat God hem zien een wonderschoon panorama van het beloofde land, van Kanaän, het land der vaderen. Mozes door­ kruist met zijn blik het land van het Noorden naar het midden, van het midden naar het Zuiden, om dan te genieten, wat daar vlak voor zijn voeten ligt: Jericho, de schone palmstad, even slechts verwijderd van de Jordaan, die als een lichtgroene slang van het meer van Galilea kronkelt naar de Dode Zee. „Een schone erfenis, met liefelijke plaatsen".

Hoe gaarne zou hij het hebben betreden. Zo verlangend als hij zijn armen uitstrekt, als in heimwee om het alles te omvatten, zo machtig was het begeren om zijn voet te zetten in die goede erve. Maar God laat het hem niet toe. „Gij zult daarhenen niet overgaan", herinnert hem ook nu het woord van zijn God. En daarmee ontrolt zich voor Mozes' oog een ander panorama. Hij ziet zijn eigen leven. Bliksemsnel en zonneklaar trekt het aan zijn geestesoog voorbij. Met zijn hoogten en diepten, met zijn zwarte plekken van zonde en ongerechtigheid en zijn lichtende daden van Gods genade, die worstelde, opdat Mozes zijn levensroeping eindelijk aanvaardde, die bleef werken, opdat ook zijn karakterzonde zou bestreden worden. Ja, die genade week ook niet, toen de „zachtmoedige man" nog weer struikelde over de oude zonde van drift. Die genade bleef ook hem nabij, nu God Zijn straf over hem voltrok en het hem leerde, dat God met de Zijnen hier afrekent, zodat zij, ook al ontgaat hun het Kanaän Gods, door niets, zelfs niet door hun machtig geworden zonde, kunnen gescheiden worden van de God Kanaäns. Zo heeft de genade Gods het laatste woord. Daardoor sterft Mozes niet met de armen uitgestrekt naar Kanaän, doch met de armen omhoog geheven naar God. „Naar des Heeren mond", zegt de tekst. Dat betekent: volgens het bevel Gods. De rabbijnen vertalen: „aan de mond des Heeren". En ze voegen er bij ter verklaring, dat God op Nebo Mozes heeft doodgekust. De vertaling is niet juist, doch de gedachte is schoon. Ons einde zij als het zijne! Dan wordt het slot van ons leven in de toeëigenende genade des Geestes, gelijk de Psalm luidt:

Maar (blij vooruitzicht dat mij streelt!)
Ik zal ontwaakt Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen.
Verzadigd met Uw godd'lijk beeld.

**

Is dit nu alles, wat deze tekst ons leert? Of heeft God daarin nog een meerdere boodschap tot ons? Ja, gewis! God zegt ons hier nadrukkelijk, wat Mozes ons zegt in die ontroerende Oudejaarsavondpsalm: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren, en het uitnemendste van die is moeite en verdriet".

Ach ja — zo zegt ge — die man heeft veel leed gehad. Ja, doch dat bedoelt hij in dat woord niet. Dit is zijn boodschap: Ook het uitnemendste van ons leven is niet iets, waarin wij blijvende bevrediging kunnen vinden. Het kan geen steunpunt ons bieden voor de eeuwigheid. Dat kan alleen God in Zijn genade. Moet men nu eerst oud zijn, stokoud, om dat te leren? Gelukkig niet! Want dan zouden onze jongeren, onze kinderen, aan die levenswaarheid geen houvast kunnen hebben. En dan stond het hopeloos voor hen, als zij jong moeten sterven, of als God ze geeft te leven in en voor hun werk. Dan was het leven voor hen, vooral nu, niet om door te komen. Ook zij mogen rusten in Gods genade. Zij kunnen en moeten het door Geestesgenade kennen, in leven en sterven Christus' eigendom te zijn.

Dat wij het nooit vergeten en ons het immer weer laten zeggen door Gods Woord, dat Gods Geest het ons moge leren aanvaarden om er in te rusten.

Maar 't is wel waar, dat het rijper praktijk is, als wij het mogen kennen in onze ouderdom. Dan is er een diepere ervaring en doorleving, die het doet zeggen en aanprijzen. En we zien die waarheid als van grote troost. Want was is ons leven, van 's mensen kant gezien, wat is tenslotte aller leven? Een afgeknotte en onvoltooide zuil. Soms is de zuil pas aan het begin ruw afgebroken, soms in haar midden, en ook wel veel verder omhoog. Maar aan alle ontbreekt de kroon. En het is goed zo. Want als wij de topversiering konden aanbrengen, zou er komen de stemming, dat wij het zo heerlijk ver gebracht hebben. Als God de avond des levens kroont, hebben Gods kinderen tegen die gedachte toch al immer te kampen. De Heere laat ons zien in deze Mozes op Nebo, dat ons werk altijd stukwerk is, dat alleen Christus het vervult en dat Hij de kroon verwierf, die alleen in 's Hemels zalen wordt ontvangen.

Ach, dat is eigenlijk de boodschap Gods, die Mozes in heel zijn verschijning, gans zijn leven door, ons brengt. Ook in zijn sterven op Nebo.

Hebben wij het verstaan, door de toepassing des Geestes op ons zelve?

**

Mozes op Nebo……… heel die gestalte roept om Christus. In gans uitnemende zin. Want wat is Mozes geweest? Leider van Gods volk. Vriend van God. Profeet, als geen andere. Middelaar van het Oude Verbond. Representant van het Oude Testament. Vertegenwoordiger van Gods gemeente van de Oude Dag. Zie hem daar staan als zodanig. En waar loopt dat alles in uit? In een hulpeloos opheffen der handen naar God. Van 's mensen kant gezien, triest, wanhopig. Hier staat nu een, van wie staat geschreven: „Zijn kracht was niet vergaan en zijn oog niet donker geworden". En dat op 120-jarige leeftijd! Uitzonderlijk sterk en groot! Ja, en tóch……. welk een machteloosheid tenslotte in die sterke. Hij kan het volk, dat hij veertig jaren met krachtige hand leidde, niet eens brengen in Kanaän, en zelf moet hij sterven in het vreemde land. Ontroerend! Maar heerlijk. Want in zijn staan op Nebo, roept in hem alles, wat hij was en representeerde, in aangrijpend heimwee om Hem, Die ook door Mozes vertolkte: „Zie, Ik kom". Nu wordt die machteloze in zichzelf één machtige Adventsroep. En zijn roep wordt de eeuwen door vertolkt in dat aangrijpende woord: „Och, dat Gij de hemelen scheurdet!" Ja, in hem smeekt de Kerk des Ouden Verbonds: „Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk". Zalig, als Mozes u werd degene, door wiens verschijning ook gij leerdet smeken om die gezegende Immanuël.

Kent gij Mozes zó, mijn lezer? Bid, vraag daarom de God aller genade. Ook gij hebt het nodig de Christus te kennen als uw Immanuël.

**

Mozes op Nebo één machtige Adventsroep. Dat heeft God ons in dit woord te zeggen. Want wat is die Mozes? Bij al het andere, dat ik noemde ook dit: wetgever. „De wet is door Mozes gegeven". Hebt gij zo met hem te doen gekregen?

Dit is niet minder nodig. De Schrift leert ons immers: „Tot de wet en de getuigenis, het zal zijn, zo ze niet spreken naar dit woord, zij zullen geen dageraad hebben". Geen dageraad….., weet gij, wat dit inhoudt? Dit, dat gij en ik, als enkelingen zullen moeten staan onder de bliksemen van het recht Gods, dat is als de bergen der aarde. Dan zien wij dat recht als de muur tussen God en ons. Wij kunnen die muur niet doorbreken. En niemand. Zelfs geen Mozes. Maar Eén is er, Die het kan.

Mozes roept hier op Nebo om Hem. Nog éénmaal heeft hij het mogen doen. Het was toen hij met Elia de Christus terzijde trad op een der bergen van Galilea, de berg der verheerlijking. Toen spraken zij Immanuël van „de uitgang, die Hij zou volbrengen te Jeruzalem". Daar staat Mozes nog eenmaal te pleiten voor al het volk, dat in de wet zijn tuchtmeester vond en vindt, en zo Gods recht leert kennen als de ondoorbreekbare muur tussen God en zich. En — zalig Evangelie—Christus heeft Mozes' roep, Mozes' Adventsroep verhoord. Hij heeft de wet vervuld voor al Zijn volk.

Nebo wijst daarheen. Nu wordt het licht rondom Mozes op Nebo:

Het daghet in den Oosten,
Het licht schijnt overal.
Hij komt de volken troosten.
Die eeuwig heersen zal.

Ja, de wet is door Mozes gegeven, maar de genade en waarheid zijn door Jezus Christus geworden. En dat voor allen, die tegen de muur van Gods recht aanliggen met gebroken en verbrijzeld hart, roepend om de doorbraak.

Voor hen verscheen Immanuël. Hoopt op Hem, verbrokene en verbrijzelde zielen, in die adventsverwachting, die met Simeon doet uitzien naar de Vertroosting Israels. Voor u is het Evangelie Gods, de eeuwige vrijspraak.

God geve in de toeëigening des Geestes dit ons zó te kennen, dat ook ons opnieuw, of eindelijk, in de armen des geloofs gelegd worde Zijn heilig Kind Jezus. Dan wordt het feest. Kerstfeest. En de ziel moet God groot maken voor de genieting van Zijn heil. waarom Mozes op Nebo riep en waarop een ieder die Christus dierbaar werd in het geloof Amen zegt, om te genieten wat Zacharias zong:

Voor elk, die in het duister dwaalt.
Verstrekt deez' zon een helder licht,
Dat hem in schaâuw des doods bestraalt,
Op 't vredepad zijn voeten richt.

R.
R. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Op Nebo

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's