Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LENTETIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LENTETIJD

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt..... " Hooglied 2 vers 11 en 12.

Want zie, de winter is voorbij!

Met blijdschap in het hart mogen wij dit elkander toeroepen. Met telkens weer levendige bekoring mogen wij de schoonheid van Gods schepping in het ontluikende nieuwe leven bewonderen. Men moet wel van steen zijn, wil men niet onder de indruk komen.

De winter is voorbij.

Dit zeggen ons de bomen, die thans met fris groen bekleed worden. Onwillekeurig denk ik dan thans aan onze schone Betuwe, waar de vele boomgaarden zich tooien met hun schitterende witte en rose bloesempracht. De weilanden zijn met een nieuw groen tapijt bekleed.

De zangtijd genaakt....... De vogels kwinkeleren en vervullen het heelal met hun schone zang.

De gehele natuur ontwaakt ten leven.

Vanwaar al die nieuwe levenskracht, na een koude, dode winter, waarin het ons aan „plasregens" niet ontbroken heeft?

De natuur!, zegt de wereld.

Maar de Bijbel leert ons, dat alleen door het Woord des Heeren, door de Geest Zijns mond alles bekleed wordt met nieuwe pracht.

„Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks".

Heel de schepping zingt dan ook haar lied, Hem ter ere, zij het dan ook onbewust.

De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk.

Staan daar de bloeiende bomen niet als een witte, reine bruid, die haar schoonste kleed zocht om haar bruidegom te verblijden? Tooit zich zo de natuur niet in haar allerkostbaarst gewaad, lovende haar Schepper? Ja, de ganse schepping put zich uit om Gods glorie te vermelden!

En wij, mensen, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, het kroonjuweel van Gods schepping, het enige levend wezen, begiftigd met een verstand, en daardoor in staat bewust de Schepper te prijzen? En daarom alleen toch heeft de Heere ons geschapen. Dit alleen toch is het doel, de zin van het leven : de ere Gods!

En wat doen wij?

O, moet dan schaamte ons aangezicht niet bedekken? Hoe is het fijne goud verdonkerd! De mens, geschapen tot Gods eer, put zich juist uit zijn Schepper te onteren en te honen. Hoe wordt juist Gods dag niet ontheiligd door duizenden, welke die dag misbruiken om boomgaarden en bollenvelden te bewonderen. De Godsontering van ons volk, ook in dit opzicht, schreit ten hemel.

Maar laten wij het toch bedenken, dat de Heere tóch aan Zijn eer komt, zonder ons, ja, desnoods zelfs ondanks ons. Vreselijk zal het zijn, niet aan ons doel te hebben beantwoord. Is dit niet reeds het eeuwig verderf?

Geeft dan eeuwig eer.
Onzen God en Heer.
Klimt op Zion, toont
Eerbied, daar Hij woont.
Waar Zijn heiligheid.
Haren glans verspreidt
Heilig toch en t' eren
Is de Heer der heren!

De lentetijd — alles predikt ons des Heeren almacht en trouw. Zijn liefde en wijsheid. Ja, „Zijn goedheid ligt uitgespreid over al Zijn werken".

**

De winter is voorbij, de bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt

Ziet nog eens op die ontroerende bloesempracht. Nog slechts enkele weken geleden stonden de bomen kaal en lagen de velden dor en verlaten.

Ziet eens op het gewas, dat nog enkele weken geleden bruin en doods was. Let eens op het vee, dat begint te dartelen in de wei.

Hoort de vogels eens in alle toonaarden het schoonste lied uitzingen.

Ogenschijnlijk is dit de vaste orde der natuur. Maar hebben wij ons hierover wel eens verwonderd, dat wij schrijven en het beleven mogen : Ziet, de winter is voorbij!

Is deze wereld niet door de zondeval ten dode gedoemd? De enige oorzaak, dat dit alles zo regelmatig verloopt is dan ook alleen Gods trouw verbond, waarin de Heere het beloofd heeft, dat zomer en winter niet zullen ophouden. Boven deze zondige wereld koepelt nog Zijn eeuwige verbondstrouw. De veelkleurige regenboog is boven het hoofd van Hem, die op de troon zit. Maar wij zullen naar de woorden van Calvijn het boek der natuur alleen kunnen lezen door de bril van de Heilige Schrift. En die Schrift bevestigt ons de spraak der natuur, dat de Heere geen lust heeft in de dood van de zondaar, maar dat Hij Zijn zon nog laat opgaan over bozen en goeden- en laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

En waartoe dit alles?

Opdat we zullen leren bekennen, wat tot onze eeuwige vrede dient.

Deze lentetijd, deze bloeiende bomen en velden, zij spreken ons van Gods trouw je­gens zulke ondankbare, trouweloze mensen.

Blijf dan niet staan, lezer, bij deze schone natuur, die wij zeker mogen bewonderen, m.aar val toch neer aan de voeten van de Schepper van al deze dingen. Van uw Schepper, tegen Wien wij zo zwaar gezondigd hebben, Wiens weldaden wij allen verbeurd hebben. Die met ons nog niet doet, ja, nog nooit gedaan heeft naar onze zonden, want dan zou het eeuwig winter, eeuwig nacht blijven. Smeek dan Hem, die het leven weer deed ontwaken in de natuur, of Hij ook u, die dood zijt in zonden en misdaden, wil levend maken door Zijn Geest en Woord. Stel het niet uit, want het kan de laatste lente zijn, die ge beleven moogt. Hoe vaak worden de graven juist in de, winter toch geopend, niet alleen voor hen die in de winter, maar ook voor hen, die nog in de lente van hun leven zijn. O, denk niet, dat het mij er allereerst om te doen is u bang te maken, hoewel dit op zichzelf nog niet zo erg zou zijn, maar de Heere is het toch zo waard om ook door ons, zondige mensen, geprezen en geëerd te worden.

Hij, die Vorst der aard'.
Is toch alle hulde waard!

Zijn woord houden, dat zomer en winter niet zullen ophouden. Zijn zorg voor zelfs het kleinste plantje en diertje, zijn de bewijzen van des Heeren trouw en almacht.

Ziet de bloemen in het land, ziet hoe de zangtijd genaakt, en gaat gij, o mensenkind, dat alles niet verre te boven? Zoekt dan toch de Heere, de oorsprong van alle leven. Het achter ons liggend Paasfeest verkondigde ons toch dat Jezus Christus, Gods Zoon, die alleen het waarachtige Leven is, dood en graf overwonnen heeft. Door Zijn kracht wordt toch Zijn Kerk opgewekt tot een nieuw leven. Hij kan en wil het leven bereiden tot in eeuwigheid.

Dan zullen wij ook de natuur met andere ogen aanschouwen bij het licht des Geestes. Dan wordt het :

Hoe schoon, hoe groot, o Oppermajesteit,
Is al Uw werk gevormd met wijs beleid!
Uw wijsheid streelt oplettende gemoed'ren ;
Al 't aardrijk is vervuld met Uwe goed'ren!

Lentetijd spreekt ons van nieuw leven : knop, bloesem, blad en straks, zo God geeft, vrucht.

En het dorre hout? De dode rank?

Overal ligt het snoeihout, de dode takken, opgestapeld, waardeloos. De bakkers willen het niet eens meer hebben om hun oven te stoken!

Sprak de Heere Jezus ook niet van dode ranken, die nergens meer voor deugen, dan om in het vuur geworpen te worden?

Is dat soms nog ùw beeld?

O, laat de spraak der natuur u dan waarschuwen en mogen uitdrijven tot die God, die nu overal nieuw leven geven wil, met de bede : „Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp".

Dan zult ge ook ervaren mogen in het geestelijk leven, wat het zeggen wil : De winter is voorbij, de zangtijd genaakt! Heerlijk, zo in dat nieuwe leven te mogen delen.

Maar, moet gij misschien wel klagen : Ja, overal is het lente, in de ganse schepping, behalve........ in mijn hart. Daar is het nog volop winter. Daar is het nog zo koud en doods. Zo koud in mijn hart, zo koud in mijn gebed, zo koud in mijn kerkgang, zelfs onder de verkondiging van het Woord des Heeren en de bedauwing des Geestes. Zo koud bij mijn Bijbellezen en bij mijn zingen. De beloften des Heeren, die zo goed waren en bij tijden zelfs mijn ziel verwarmden en verkwikten, ze zeggen mij niets meer ! Het laat mij alles koud! Hoe kunnen wij dan zelfs jaloers zijn op de bomen en bloemen des velds en op de vogelen des hemels. Zij léven tenminste.

Maar beziet dan nogmaals eens zo'n klein teer bloemetje, hoe schoon dat is. Nooit is de mens in staat, met al zijn kunnen en weten, dit te scheppen of na te maken. Het is alleen de Heere, de Almachtige Schepper van hemel en aarde, die daartoe in staat is. Hij behoeft slechts te spreken en het is er. En zou nu Hij, die de kleine bloempjes schiep, niet bij machte en bereidwillig zijn om uw dode en koude hart wederom levend te maken? Maar weet ge, hoe zo'n bloesemknopje tot ontplooiing komt ? Door het licht en de warmte van de zonnestralen. Welnu, zet dan uw hart open, neen, anders, smeekt de Heere of Hij uw hart wil openen, opdat de Zonne der Gerechtigheid, de Heere Jezus Christus, door Zijn Geest, Zijn genade en levensvernieuwende kracht weer in uw hart moge zenden.

Ziet, dan wordt het wederom lente voor u! Want dan schenkt Hij ook alles wat gij nodig hebt : warmte, licht, leven en vruchtbaarheid. Dan hoort ge niet alleen de vogels zingen, omdat de zanglijd genaakt, maar dan moogt gij zelf mede zingen. Dan wordt uw hart weer warm door de liefde tot uw Koning. Dan wordt het :

Ik zal, nu ik mag ademhalen.
Na zoveel bange tegenspoed.
Al mijn geloften U betalen,
U, die in nood mij hebt behoed.

Putten (Geld.)
Van Wier

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

LENTETIJD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's