Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERWERPING EN VERKIEZING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERWERPING EN VERKIEZING

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoezeer men met enig recht kan beweren, dat de Heilige Schrift geen eeuwig besluit der verwerping op en voor zich zelf mededeelt, zij men toch voorzichtig met zulk een stelling en wachte men zich er voor de indruk te wekken, alsof de verwerping om der zonde wil en vanwege ongehoorzaamheid en ongeloof, niets met het eeuwig besluit der verkiezing te maken zou hebben.

Als de belijdenisgeschriften verkiezing en verwerping in één adem noemen, vindt dit zijn oorzaak, zoals wij reeds hebben opgemerkt, in het feit, dat zij zich in navolging van de Heilige Schrift stellen op de bodem der werkelijkheid, zoals die onder de heerschappij der zonde, m.a.w. in onze gevallen staat, is.

De Heilige Schrift deelt ons in Genesis 3 mede, hoe de zonde in de wereld kwam en de mensheid onder de vloek van Gods toorn bracht. Onder dat gezichtspunt betekent het niet-verkoren zijn ook voorbijgang van de genadige verlossing in Christus Jezus. Anderzijds verkrijgt de uitverkiezende daad Gods in verschillend opzicht een zeer bijzondere nadruk, juist voor de gevallen mens, die tot het geloof komt, aangezien hij de toorn Gods over de zonde kennende, in zichzelf geen grond of steun der hope heeft buiten de werking der genade. Vandaar dan ook, dat de leer der uitverkiezing zo bijzonder op de voorgrond moest treden in de controversen van allerlei wind van leer, welke' op enige wijze een grond in de werken van de mens wil zoeken, of ook de ernst der zonde wil verdoezelen.

Dit laatste ligt zozeer in de natuur van de mens, dat de weerstand tegen de leer der verkiezing voor een niet gering deel kan worden verklaard uit dat streven. Immers, als het geloof een gave Gods is naar de orde der verkiezing, dan •— zo redeneert de mens — kan hij er zelf niets aan doen. En hij wil er zo gaarne iets aan doen, en dat wel naar zijn eigen verkiezing. Hij wil zich een God voorstellen naar zijn eigen smaak en wil zelf uitmaken wat goed en kwaad is, om zijn weg in eigen hand te nemen. Des mensen verkiezing en Gods verkiezing komen tegenover elkander te staan en hij stelt de waarheidsvraag, alsof hij waarlijk zou kunnen uitmaken, wat waarheid is.

Daarom is het niet de leer der uitverkiezing, welke zorgeloze en goddeloze mensen maakt, maar de zondige natuur van de mens, die zichzelf zoekt te verbergen achter een sluitrede, welke de hemelse en de aardse dingen vermengt, tracht zich vergeefs te verontschuldigen.

Alle nadruk moet vallen op de staat der zonde, waarin het ganse menselijke geslacht verkeert, tengevolge van de ongehoorzaamheid van de eerste Adam, gelijk dit duidelijk door de Heilige Schrift wordt betuigd. Niemand is goed, tot niet één toe. (Rom. 3 vs. 10 V. v.).

In het verzet tegen de leer der verkiezing openbaart zich de zonde in haar eigenlijke karakter : verzet tegen de geopenbaarde wil Gods. Of men van verkiezende liefde of van een besluit der verkiezing spreekt, verandert daaraan niets. Het geldt hier een vrijmachtig goddelijk doen, waartegen de mens zijn eigen willen en streven zet.

Nergens wordt dit conflict zo duidelijk geopenbaard als in de val des mensen en in de worsteling van de Middelaar in Gethsémané ; niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. Waar de eerste Adam viel, bleef de andere Adam staan in gehoorzaamheid, zich onderwerpende aan de wil des Vaders.

Reeds uit hoofde van die gehoorzaamheid kan-men niet met recht van de verwerping van de Middelaar spreken, gelijk sommigen doen. Hij heeft het oordeel der zonde op Zich genomen, en is in de plaats van de zondaar gaan staan, maar Hij heeft geen zonde gekend en is voor de vierschaar Gods" als de Rechtvaardige uitgekomen, aangezien Hij de gehoorzaamheid heeft gebracht, die de gevallen mens weigert te brengen en waartoe hij zelfs ook niet meer in staat is.

Daarom is Hij niet verworpen, want indien dat zo ware, zouden wij geen Middelaar hebben. Het oordeel Gods over de zonde, betekent voor de schuldige verwerping van Gods aangezicht, doch met de schuld nam Hij ook de verwerping weg voor allen, die Hem gegeven zijn en die naar het welbehagen Gods geordineerd zijn ten eeuwigen leven. (Ef. 1).

In de verkiezing Gods roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. Het is daarmede in volkomen overeenstemming, als de gevallen mensheid wordt gezien als een massa perditionis, een verloren massa, over welke de zon der genade is opgegaan.

Degenen, die va^i^v^èeii: 'besluit der verwerping niet weten willen, kunnen nochtans niet ontkennen, dat de mensheid tengevolge van de zonde in staat van verwerping verkeert en voor God verdoemelijk is. Dat is althans het beeld, hetwelk de Schrift ons voor ogen stelt. (Rom..3 vs. 19 v.v.).

En zij, die met een beroep op het Evangelie menen te kunnen prediken, dat de wereld sedert de openbaring van de Christus in het vlees, niet meer in staat van verwerping zou verkeren vanwege de barmhartigheid Gods, dwalen ten zeerste, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Het is bovendien aan rechtmatige twijfel onderworpen, of zij zelf geloven, wat zij prediken.

De gemeente des Heeren zal nooit genoeg van de liefde Gods kunnen getuigen, maar ook nooit zal iemand in waarheid kunnen beweren, dat de liefde Gods zich met de zonde verzoend heeft en deze maar laat begaan. En wie het voorstelt, alsof God zit te wach- • ten op de mens, zodat Hij om des mensen wil Zijn recht zou laten varen, als zou het van onze beleefdheid afhangen, of wij Hem geloof willen schenken, ja of neen, die bedriegt zichzelf en anderen. Hij spreekt uit een eigengemaakt evangelie.

Wie meent, naar een nieuw-modische wijze van uitdrukken, dat het aan onze welwillendheid of onwillendheid is gelaten om, voorbijgaande aan Golgotha, tegen God ja of neen te zeggen, verraadt slechts, dat hij geen kennis draagt van de dingen, waarover hij bazelt.

Wij zeggen niet, dat dr. W. zich aan deze dingen schuldig maakt, maar wij raken hier aan het eigenlijke punt : de uitverkiezing, welke hij in het geding brengt.

Dr. W. wil verkiezing en verwerping als daden Gods in de-historie zien. (blz. 46). Hij zegt, het gaat om de ontmoeting met de levende God, bepaaldelijk in de bewijzen van Zijn barmhartigheid en in de openbaring van Zijn gerechtigheid, (blz. 46).

Welnu! Daar staat het kruis midden in de historie, als een grote daad Gods, tegelijkertijd als een bewijs van Zijn barmhartigheid en gerechtigheid, van verkiezing en verwerping, zouden wij in verband met zijn voorstelling mogen aanvullen!

De ja-zegger nu, of liever, die de Christus aanneemt in het geloof, de gelovige, zegt hij ja uit kracht zijner verkiezing, of is hij verkoren, althans zolang hij ja-zegt, omdat hij ja zegt?

Deze vraag klemt temeer, omdat dr. W. elders vraagt : „Waarom zou God dan niet het recht hebben om een, die Hij verkoren heeft, weer te verwerpen, vooral als zulk een verkorene zich van Hem afkeert? " (blz. 47).

Over het recht Gods zullen wij niet twisten, maar daarover gaat het niet. God heeft altijd recht krachtens Zijn heiligheid en gerechtigheid, ~de zondaar te verwerpen en de zondaar is naar het rechtvaardig oordeel Gods een verworpene. God is te rein van ogen, dan dat Hij de zonde kan zien. De zonde draagt — om het zo uit te drukken — het van God veroordeeld en verworpen zijn in zich zelf. Daarom zegt de Schrift, dat de ganse wereld voor God verdoemelijk is.

Als de ontferming Gods naar de zondaar uitgaat, neemt dat Zijn recht tot verwerping van de schuldige niet weg, en de liefde Gods kan nimmer zó worden voorgesteld, alsof Hij zich met de zonde zou verzoenen. De Heere ziet echter geen zonde in Jacob, " omdat Hij met de zonde van Jacob in Zijn Christus heeft afgerekend.

Zo waarlijk de Heere de Zijnen in Christus heeft verkoren, zo waarlijk ziet Hij hen als nieuwe schepselen in Christus Jezus. Maar daarom heeft de itiiverkiezing ook betrekking op dat werk, door God in de Christus gewrocht, op de in Hem verheerlijkte mens. En daarom zijn de voorbeelden, door dr. W. aangehaald om verkiezing en verwerping als evenzovele daden Gods in de historie voor te stellen en te illustreren, misplaatst en niet ter zake dienende. Wie in Christus is, is een nieuw sphepsel.

Als dr. W. nu Saulnoemt, die eerst werd verkoren tot koning over Israël en later weer werd verworpen (blz. 46), raakt dat niet aan de uitverkiezing. De verkiezing tot een bepaalde plaats en roeping in het aardse leven, houdt zeker ook in het bestek Gods verband met de vervulling van Zijn Raad, maar behoeft niet gepaard te gaan met de uitverkiezing ten eeuwigen leven.

Ook de verkiezing van het volk Israël uit de volkeren om drager Zijner openbaring te zijn, is wat anders dan de wederoprichting van het Koninkrijk Gods, waaraan het dienstbaar wordt gemaakt. Het is niet alles Israël, wat Israël genoemd wordt.

De bestemming van een plaats van een volk onder de volkeren is een daad Gods. die onderscheiden moet worden van de uitverkiezing tot de gemeente, die zalig wordt, welke door alle geslachten en tongen en natiën heen-

gaat en een persoonlijk karakter draagt.

Men kan met nadruk zeggen, dat God zich een volk, een gemeente in Christus heeft uitverkoren. Accoord, maar die gemeente, wordt openbaar in de personen, die daartoe zijn geordineerd. Zo spreekt ook het boek der Handelingen : De Heere deed dagelijks toe tot de gemeente, die zalig wordt. (Hand. 2 VS. 47 ; vgl. ook Hand. 6 vs. 7).

Calvijn onderscheidt een algemene en een bijzondere verkiezing. Dr. W. is van oordeel, dat men met deze onderscheiding telkens vastloopt (blz. 47). Bij de opvatting, welke dr. W. tracht te verdedigen, past die onderscheiding dan ook niet. Het schema algemeen en bijzonder, dat Calvijns theologie niet alleen in het stuk der verkiezing, maar daardoor en daarom in meer opzichten kenmerkt, houdt werkelijk verband met de centrale plaats, welke de verkiezing bij Calvijn inneemt. Maar daarom juist kan dr. W. het niet gebruiken en ondanks de lof door hem aan Barth toegezwaaid, stuit hij ook bij Earth op bezwaar, omdat deze — zij het op geheel andere wijze opgevat en uitgewerkt — ook de verkiezing centraal stelt.

En dat is het nu juist. Dr. W. ligt met een verkiezing van eeuwigheid overhoop. En niet alleen daarmede, want hij komt ook uil zijn eigen „beschouwingen" niet uit (hij vergeve ons het woord, want dr. W. beschouwt evenzeer als iedere andere theoloog of niet-theoloog). Zeer wel gevoelt hij, dat zijn historische beschouwing wordt bedreigd door het gevaar van Gods handelen aan willekeur toe te schrijven (blz. 48). En het kan hem ook niet ontgaan, dat het verband van het moment : geloof-verkiezing, ongeloof verwerping, nu en hier in de situatie van het ogenblik, wel schijnt overeen te komen met de bewogenheid van ons leven, maar heel erg veel op synergisme lijkt, waartegen de Dordtse Leerregelen te velde trekken. Hij zal althans moeilijk kunnen ontkennen, dat Pelagius aan de deur staat. \ j

Wij willen dit niet tegen dr. W. uitspelen, maar waarschuwen slechts. Dit komt alles voort uit een stelling als : „Er is geen sprake van een altoos-durende verwerping" (blz. 49). Wie dat beweert, zegt inclusief, dat er geen altoos durende verkiezing is — en maakt daardoor verkiezing en verwerping tot bewegelijke momenten in de historie der mensheid. Dat is nog niet het laatste. Wie verkiezing en verwerping tot zulk een wisseling in het historisch gebeuren maakt, welke grond kan hij aanvoeren, dat ook in de toekomende eeuw die wisseling niet zal doorgaan ?

Hoe staat hij dan tegenover de duidelijke uitspraken • der Heilige Schrift aangaande het eeuwig oordeel, hemel en hel, opstanding ten leven en opstanding ten dode, en zoveel meer, waarop ware te wijzen ?

De leer der verkiezing grijpt inderdaad dieper in dan een stukje geleend goed van Aristoteles zou kunnen doen, stel al, dat het door dr. W. bestreden artikel onder invloed van die wijsgeer zou gesteld zijn, hetgeen dr. W. o.i. allerminst heeft aangetoond.

Er is trouwens nog een bezwaar tegen zijn opvatting, waarop wij de aandacht willen vestigen. Terecht heeft dr. W. de vinger gelegd bij het verband : zonde-verwerping, ongeloofverwerping.

Maar men kan dat zo maar niet op dezelfde wijze ten aanzien van verkiezing en geloof doen, hoewel er ongetwijfeld verband ligt tussen uitverkiezing en geloof. Maar wie geloof zegt, waarachtig — en nu met de reformatoren — zaligmakend gelooi, die zegt wedergeboorte. Verkiezing'en wedergeboorte ! Daarom gaat het. De vefkiezing in Christus sluit wedergeboorte in, zijnde een herscheppende daad Gods. Daarover een volgende

keer.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VERWERPING EN VERKIEZING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's