Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Abigaïl

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abigaïl

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Samuel 25.

Lezers, hebt u wel eens met aandacht stilgestaan bij de inhoud van de schone geschiedenis, die ons in het 25ste hoofdstuk van het eerste boek Samuel staat opgetekend?

Samuel had het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Er bestond nu voor David geen enkele reden meer om nog langer in de buurt van Rama te blijven. Om Saul te ontgaan, trok hij daarom af naar de woestijn Paran. Te Maon nu woonde een grote herdersvorst, die zijn bedrijf te Karmel had. (Let wel, dat dit niet de bekende berg Karmel is, maar dat Karmel, dat dichtbij Hebron ligt). Hij heette Nabal, een dwaas man, hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet. Hij was een nakomeling van de godvrezende verspieder Kaleb, die destijds'de kinderen Israels had aangemoedigd, om hun betrouwen op de Heer e te stellen.

Hoe treffend, dat na de inname van Kanaan juist dat deel des lands, waar de gevreesde Enakskinderen woonden, ten erfdeel gevallen is aan de getrouwe Kaleb.

Maar helaas, wat is het droevig, als het blijkt dat een nakomeling van deze godvrezende Kaleb niet meer wenst te wandelen in de voetsporen van zijn godvruchtige voorvader. Dat zien we ook in onze tijd van afval, hoevelen met de.religie der vaderen hebben gebroken en worden meegesleurd door de boze tijdgeest. Kleinkinderen van godvrezende mannen en vrouwen staan in de gelederen van het ongeloof.

Deze Nabal had een vrouw, wier naam Abigail was. Ze was goed van verstand en schoon van gedaante. Uit de woorden, die ze met David sprak, blijkt zo duidelijk dat deze vrouw met God en Zijn Woord heeft gerekend. O, wat moet het wel een ongelukkig huwelijk zijn geweest tussen deze godvrezende vrouw en de trotse, dwaze Nabal. Is deze Nabal waarlijk de man van haar keuze geweest ; o, wat zal het haar dan later hebben berouwd! Maar het is ook mogelijk, dat deze man haar naar de gewoonte dier tijden is opgedrongen. O, wat een zwaar kruis is het dan geweest!

Op onverwachte wijze is David met deze godvrezende vrouw in contact gekomen. U moet weten, dat het was ten tijde van het scheren der schapen en der geiten. Dat was een hoogtij in het leven van Nabal. Dan werd de wol en het geitenhaar binnengezameld en met een groot landelijk feest werd het werk besloten. Bij die gelegenheid zond David een tiental jongelingen tot Nabal, om hem naar zijn welstand te vragen. Het kon wel haast niet anders, of bij David moest de gedachte leven, dat Nabal de bescherming zijner kudden door David en zijn mannen op grote prijs zou stellen. Er zou toch ook voor hen wel wat van de feestmaaltijd afvallen.

Maar, o, verre van dat! Nabal bralt het uit : Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Daar zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van zijn heer.

Geen spoor van dankbaarheid bij deze trotse Nabal.

Verontwaardigd keren de jongelingen weder, om David te boodschappen, op wat voor onbeschaamde wijze zijn knechten waren afgewezen.

Wat zal David nu doen? Tweemaal in zijn leven heeft David kans gezien om Saul te doden, maar hij deed het niet. Eens heeft Simeï hem gelasterd, maar David bleef stil en gaf hgt over aan Dien, die rechtvaardig oordeelt. Maar zo was het nu niet. Het bevel weerklinkt van Davids lippen om de zwaarden aan te gorden. Het stond voor al de dappere mannen onomstotelijk vast, dat de ondergang van Nabal bij hun heer David gewisselijk besloten lag.

Hier zoekt David, zijn eigen rechter te wezen. De anders zo zachtmoedige man briest van toorn en grimmigheid.

O, lezers, wat liggen er altijd vele gevaren op het pad van Gods kind. Wat een gevaar om te vallen of uit te glijden op de paden der zonde, flet kwade verrast ons zo licht en gemakkelijk en de last der zonde omringt ons aan alle zijden.

Wat is het nodig, dat Gods kind telkens weer opnieuw zal bidden om toch voor struikelen te worden behoed.

Wie zal David tegen treden op het zondige pad der wrake?

Dat zal de Heere doen door middel van het woord van een wijze, godvrezende vrouw, Abigail. Een van haar knechten heeft het haar geboodschapt. Met Nabal, deze Belialsman, viel immers toch niet te spreken ; maar des te beter met zijn wijze, verstandige vrouw. Met grote schrik verneemt ze uit de mond van een harer jongste knechten, hoe dwaas Nabal, haar man, David en zijn dappere helden behandeld heeft. Nogmaals memoreert de trouwe knecht de bescherming, die zij en de kudden al die dagen hebben mogen ondervinden.

In één ogenblik heeft ze de situatie overzien. Het kwaad was ten volle over haar huis besloten. Nog was het echter tijd om het ge­ vaar af te wenden. Vlug neemt ze de nodige maatregelen. Ze spaart niets. Ze heeft er gaarne tweehonderd broden voor over, en twee lederen zakken wijn, en vijf toebereide schapen, en vijf maten geroost koren en honderd stukken rozijnen en tweehonderd klompen vijgen. En dat alles wordt op de lastdieren geladen en als een geschenk aan David toegezonden.

Zonder haar man er iets van te kennen te geven, toog ze achteraan, en ziet, David en zijn mannen kwamen af, haar tegemoet.

En dan buigt Abigail zich voor David neder en neemt de schuld van het verzuim voor haar rekening, ook al mag ze het helaas niet verzwijgen, dat de naam van haar man Nabal is en dat dwaasheid bij hem is.

O, welk een schone rede vloeit er van haar lippen. „En nu, mijn heer, zo waarachtig als de Heere leeft en uw ziel leeft, het is de Heere, die u verhinderd heeft van te komen met bloedstorting, dat uw hand u zou verlossen". Ze mocht zelf daartoe het middel geweest zijn, wat ze ook verder uitspreekt, maar ze geeft toch aan God de eer.

O, wat moet het hart van David door dit getuigenis wel vermurwd zijn geworden. De mond van deze godvrezende vrouw wordt profetisch.

„Vergeef toch uwer dienstmaagd de overtreding, want de Heere zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken, dewijl mijn heer de oorlogen des Heeren oorloogt, en geen kwaad bij u gevonden is van uw dagen af".

O, welk een bemoedigende taal, waarmee deze vrouw hem tegenkomt.

„Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen en om uw ziel te zoeken, zo zal de ziel mijns heren ingebonden zijn in het bundelken der levenden bij de Heere, uw God, maar de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holte des slingers".

Welk een schone vergelijking : zoals een bundel met pijlen wordt samengebonden, zodat er niet een wordt gemist, zo ziet deze godvruchtige vrouw al Gods gekenden samengebonden op het Middelaarshart van Koning Jezus.

Zalig de mens, die zich door genade in dat bundelken der levenden gebonden mag weten.

Maar nu zult ge toch wel begrijpen, lezer, , dat de wraakzucht moest wijken, als het hart van David met de gedachte aan het bundelken der levenden mag worden vervuld.

Het klonk dan ook beslist van Davids lippen : Gezegend zij de Heere, de God Israels, die u te dezen dage mij tegemoet gezonden heeft ; en gezegend zij uw zaad en gezegend

zijt gij, dat gij mij te dezen dagen geweerd hebt van te komen met bloedstorting, dat mijn hand mij verlost zou hebben.

Met vrede mag Abigail optrekken naar haar huis. Het gevaar is afgewend.

De thuiskomst was allesbehalve prettig. Ze vindt haar man Nabal dronken aan de feestmaaltijd temidden van de knechten. Stil heeft ze haar leed ook die nacht gedragen. En als Nabal de volgende morgen ontnuchterd is, deelt zij hem mede, welk gevaar zijn huis had bedreigd.

En nog wantrouwde hij Davids woorden, en daarom bestierf zijn hart in het binnenste van hem en hij werd als een steen.

Tien dagen heeft hij nog geleefd, en toen sloeg de Heere hem, dat hij stierf.

O, wat is de waarheid van het woord, dat Abigail gesproken had, bevesitgd : de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit het midden. van de holte.des slingers.

Wat zal het een schrikkelijk ontwaken zijn geweest voor Nabal in die diepe eeuwigheid. In zijn zonden is hij gestorven. Plotseling is hij in de eeuwigheid opgeroepen.

Onverwachts is nog het ergste niet, als het maar niet onvoorbereid is.

Lezers, God kan u en mij ook plotseling wegnemen. Zijn we al gebonden in het bundelken der levendeii op het Middelaarshart van de Heere Jezus Christus?

De Heere roept, het ons allen toe : Bereidt uw huis, want gij weet niet wanneer gij sterven zult. Nog is het het heden van genade, om als een arm zondaar nog tot Hem de toevlucht te nemen. En elk van Gods kinderen mag met David en Abigail wel prijzen de wijze leidingen des Heeren, waardoor Hij hen terughield van vallen en struikelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Abigaïl

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's