Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UITVERKIEZING EN WEDERGEBOORTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UITVERKIEZING EN WEDERGEBOORTE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr Woelderink wil verkiezing en roeping als twee zijden van dezelfde zaak zien (blz. 51). Tot op zekere hoogte is dat wel juist, maar de Schrift blijft bij de roeping niet staan. Ook in het aangehaalde Hoofdstuk van de Ie brief aan de Corinthiërs, waar in het 30ste vers gesproken wordt van rechtvaardigheid en heiligmaking. En vgl. dan eens Rom. 8 : 29, 30 : Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zoude zijn onder vele broederen, en die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen ; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd en die Hij heeft gerechtvaardigd, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.

Dr W. wil alle nadruk leggen op de daden Gods in de tijd met betrekking tot de verkiezing en, zoals reeds kan gebleken zijn bij het voorbeeld van Saul en 't volk Israël, neigt hij er zachtkens uitgedrukt toe het onderscheid der verkiezing ten eeuwigen leven en tot een bepaalde roeping als het apostelschap, tot koning e.d.g. te veronachtzamen. Gaarne erkennen wij, dat die beide kunnen saamvallen, immers het lijdt geen twijfel of de twaalf apostelen hebben ook een bevoorrechte plaats in het Koninkrijk der hemelen evenals de profeten Israels, waarvan ook de uitdrukking „het fundament der apostelen en profeten" getuigt. Nochtans is er ook een Judas, welke verkoren tot de twaalf een zoon des verderfs wordt genoemd, en ook zijn ambt is van hem genomen (Joh. 17 : 12 ; Hand. 1 : 20).

In onderscheiding met Saul, die tot koning over Israël werd verkoren, en daarna werd verworpen, wijzen wij op David, de man naar Gods harte, die ondanks zijn overtredingen in het ambt werd bevestigd en, hoewel hem de straf des Heeren niet werd gespaard, een uitzonderlijke plaats onder de heiligen Gods verkreeg, alzo, dat de Messias met de naam Zone Davids wordt genoemd.

Een en ander geeft ook aanleiding om onderscheid te maken tussen verwerping en bestraffing. (Vgl. Hebr. 12:6 v.v.).

Indien wij op de uitverkiezing ten eeuwigen leven letten, in onderscheiding van een verkiezing tot een ambt of roeping in de geschiedenis der openbaring en van de toevergadering tot de gemeente, die zalig wordt, komt men voor grote moeilijkheden, als men dr. W. zou volgen in zijn stelling, omtrent verkiezing en verwerping in de tijd.

Dit moet wel duidelijk worden, als men let op het verband tussen uit\'erkiezing en wedergeboorte. Het voorrecht dergenen, die tot kinderen Gods zijn verkoren, wijst op een herscheppende daad Gods. Het kindschap Gods is inderdaad meer dan een naam, waarmede zij worden versierd. Als Christus is opgestaap als een eersteling onder vele broederen, treedt hier een geheel enige geestelijke verwantschap op, die zeer wel onderscheiden wordt door de moiïd van Christus zelf van de bloedverwantschap. Men leze Marcus 3 er op na. De moeder en; de broeders des Heeren, willen Hem onttrekken aan de menigte. Zij worden gemeld : Uw moeder en Uw broeders daarbuiten zoeken U. Het antwoord luidt : Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders. Want zo wie de wil Gods doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en moeder (vs. 35).

Een geestelijk geslacht dus. Wie in Christus is, is een nieuw schepsel. Geschapen in Christus Jezus tot goede werken. (Ef. 2 : 10 ; vgl. Rom. 8 : 11 en 16).

Hoe noodzakelijk de wedergeboorte is, leert ons Christus zelf in het gesprek met Nicodemus. Indien nu de uitverkiezing iets met de vernieuwing van de uitverkorene te maken heeft — en hoe zou iemand dit ontkennen — dan ligt in de werking der uitverkiezende liefde ook een daad van herschepping. De apostel Paulus toch spreekt van de kracht van Christus' opstanding en stelt de werken des Geestes tegenover de werken des vleses. (Rom. 6 : 4 en 23 ; Gal. 5 : 17).

Wij weten, dat er onderscheiden werkingen des Geestes zijn, gelijk de Schrift ook spreekt van een verscheidenheid van gaven. Die werkingen des Geestes behoeven de wedergeboorte nog niet in te sluiten. Zo is er ook verscheidenheid van geloof, maar het waarachtig geloof, het zaligmakend geloof, werkt de wedergeboorte, zoals Calvijn ergens opmerkt.

Alle geloof is nog geen zaligmakend geloof. Calvijn spreekt zelfs van een geloof, dat als twee druppels water gelijkt op het.ware geloof zonder nog zodanig te zijn. En als de apostel Paulus zegt, dat hij de goede strijd heeft gestreden en het geloof heeft behouden, kan dat wijzen op de worstelingen des geloofs. Ook Luther heeft geschreven over de zekerheid des geloofs, waaruit blijkt, dat deze dingen hem niet vreemd zijn gebleven.

Als wij de aandacht vestigen op het verband tussen uitverkiezing en wedergeboorte, heeft dat niet de bedoeling om de worsteling des geloofs weg te redeneren, waarover - nog nader moet worden gehandeld, doch wel heeft dat de strekking er op te wijzen, dat daarmede een moment naar voren komt, hetwelk met de voorstellingen van dr. W. niet wel overeen te brengen is.

Tegen het stuk der uitverkiezing kunnen wij telkens als bezwaar horen, dat er tweeerlei mensen zouden zijn naar het voornemen Gods, uitverkorenen en verworpenen. Tegen de leer van het besluit der verwerping heeft men dan inzonderheid bezwaar, dat God door een eeuwig besluit een deel der mensheid voor het eeuwig verderf zou hebben bestemd of geschapen. Men acht dat onverenigbaar met het wezen Gods, dat immers liefde is.

Wij hebben daarom alle nadruk gelegd op de verwerping om der zonde wil. De zonde maakt' ons verwerpelijk voor God en wij zijn vanwege de toorn Gods over de zonde verworpen. In het licht van de vloek der zonde is er dus geen onderscheid van mensen en mensen. Maar de uitverkiezing maakt onderscheid tussen verkorenen om den beelde des Zoons gelijkvormig te worden en niet verkorenen. Daarom wezen wij op het geheel bijzondere voorrecht van het kindschap Gods, of wil men, op die geestelijke verwantschap in Christus, de broederschap van Christus, welke dat kindschap tot een geestelijke werkelijkheid maakt : het huisgezin Gods. ^Deze bestemming echter wijst wel degelijk op een onderscheiding van mensen en mensen, welke positief wordt bepaald door de bestemming der eeuwigheid.

De apostel Johannes drukt dat heel duidelijk uit : Wij weten, dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt ; maar, die uit God geboren is, bewaart zich zelven, en de boze vat hem niet. (1 Joh. 5 : 18 en 1 Joh. 3 : 9).

Uit deze woorden van Johannes kan reeds onmiddellijk blijken, dat de verkorene tot het kindschap Gods niet wederom verworpen wordt. Wat uit God geboren is, zondigt niet en de boze vat hem niet. Zo leert de Schrift van een mens uit God geboren in onderscheiding van de anderen, wie zulks niet te beurt valt.

Wat dr W. omtrent Saul en het volk Israël heeft opgemerkt, als zou de verkorene weder verworpen kunnen worden, kan alzo geen betrekking hebben op het kindschap Gods. Saul was tot koning Israels verkoren en werd als zodanig verworpen. Vandaar, dat wij de verkiezing van David daarnaast hebben gesteld. Hij wordt niet verworpen, maar gekastijd als een zoon des huizes. (Hebr. 12).

Krachtens het verband met de wedergeboorte is de uitverkiezing ten leven altijd persoonlijk. Zo verstaan wij, dat het niet alles Israël is, wat Israël genoemd wordt. Zo is het ook duidelijk, dat Paulus zijn eigen verkiezing aanwijst als een teken, dat God het volk Israël niet verworpen heeft.

„Wat uit God geboren is, zondigt niet en

de boze vat hem niet". Dat betekent echter niet, dat de- uitverkorenen op aarde niet zondigen. De aangehaalde brief van Johannes getuigt daaromtrent wel anders. Maar de uitverkorenen zondigen niet, omdat zij in Christus zijn : want het eeuwige leven is in de Zoon. Die de Zoon heeft, heeft het leven, die de Zoon niet heeft, heeft het leven niet. (1 Joh. 5:11, 12).

God ziet Zijn uitverkorenen in de Christus en daarom zondigen zij niet en kan de boze hen niet vatten.

De uitverkorenen onderscheiden zich op aarde dus niet als zondelozen, maar zij zijn door God gekend en onderscheiden zich op aarde door hun geloof. (1 Joh. 5 : 13).

Intussen, als hun leven in Christus is, gelijk de apostelen leren, sluit dit niet uit, dat het ook enigermate in Gods kinderen is. Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet ; want Zijn zaad blijft in hem, en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. (1 Joh. 3 : 9).

Zijn zaad blijft in hem, d.i. Zijn Woord blijft in hem. Het Woord Gods is een levende kracht in de gelovige, gelijk het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid.

In het leven van Gods kinderen wordt iets van deze geestelijke werkingen en achtergronden der uitverkiezing openbaar. Dr W. ziet trouwens ook zelf in, dat hij zich aan eenzijdigheid zou schuldig maken, als hij enkel spreken zou over de daden Gods en „vergeten, dat de Schrift ons ook een blik laat slaan in de achtergrond van deze daden Gods, in het hart van God en in Zijn eeuwige raad". (Vgl. a.w. blz. 56).

In dit verband haalt hij o.m. Ef. 1 : 4 (vóór de grondlegging der wereld) aan.

Kan men nu aannemen, zo vragen wij, dat God zulk een werk der vernieuwing bij een zondaar begint, en dat toch weer laat varen en besluit tot verwerping van hem, in wien Hij zulk een werk begon ? Of heeft het bekende woord : „Die niet laat varen Zijner handen werk", voor Gods kind zo grote betekenis in de worstelingen des geloofs, omdat het waarheid is ?

Uit dien hoofde vestigden wij de aandacht op de samenhang tussen de uitverkiezing en de bestemming van de uitverkorene om den heelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden. Die in Christus "is, is een nieuw schepsel.

De uitverkiezing krijgt daardoor een plaats in het geheel der werken Gods, hetwelk de Dordtse vaderen voor ogen zweefde, toen zij in Art. VI wezen op Handelingen 15 : 18 : „Want Hem zijn alle Zijn werken van eeuwigheid bekend" en Hij werkt alle dingen naar de Raad Zijns willens (Ef. 1 : 11). .

Daarom, als er mensen zijn, die de leer der uitverkiezing misbruiken om in hun goddeloosheid te volharden, kan dat nog geen grond zijn om haar waarheid niet te erkennen, of om te buigen.

Wij menen trouwens, dat de bezwaren, welke dr W. ziet en wil wegruimen geen aanleiding vinden in een onschriftuurlijke beschouwing, welke aan het bestreden artikel zou ten grondslag liggen, maar in de mens, die daarachter wil wegschuilen, als ware hij niet verantwoordelijk voor God.

De verantwoordelijkheid van de mens wordt niet opgeheven door de praedestinatie, . of door een eeuwig besluit. De menselijke verantwoordelijkheid wordt ook geen meerdere werkelijkheid door de daden Gods'in de tijd. Het blijft altijd God regeert en zonder Mij kunt gij niets doen. Nochtans is de mens geen stok of een blok en Qod handelt in Zijn vrijmacht met de mens als verantwoordelijk vooj zijn daden, van wie. Hij rekenschap vraagt., ... • ) , . ,

Hierover een volgende keer.'

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UITVERKIEZING EN WEDERGEBOORTE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's