Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS CEDERBOOM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS CEDERBOOM

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de berg der hoogte Israels zal Ik hem planten, en, hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden, dat~ onder hem wonen zullen alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen. Ezechiël 17 vers 23.

Wat is het droevig met het huis van koning David verlopen. In de dagen van de profeet Ezechiël, die in Babel onder de weggevoerden verkeerde, neigde het koningshuis naar de ondergang. Dat was door eigen schuld. De goddelozen hebben geen vrede. Om al de goddeloosheid van volk en vorstenhuis moet de Heere wel een voleinding maken.

De laatste vorsten van het huis van Juda volgen elkander snel op. Joahaz regeerde drie maanden te Jeruzalem, en wordt dan door de Farao Necho van Egypte in ballingschap weggevoerd. Hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren. Dan komt Jojachin op de troon, door de Farao gemaakt tot een vazalvorst. Hij deed ook dat kwaad was in de ogen des Heeren. Ook om zijn zonden ontbrandde de toorn Gods tegen Juda en Jeruzalem. Nebukadenzar maakte hem schatplichtig aan Babel. Als hij sterft, volgt zijn zoon Jojachin hem op. In het achtste jaar zijner regering voert Nebukadnezar hem naar Babel. Op zijn beurt zet nu Nebukadnezar Zedekia op de troon. Van hem geldt hetzelfde als van zijn voorgangers. Met God en Zijn dienst houdt hij geen rekening. Hij betrouwde niet op de

Heere, maar op Egypte.

Wellicht weet gij, dat de machtige cederboom de koning onder de bomen des wouds genoemd wordt. En nu vergelijkt de Heere hier door middel van de mond van de profeet Ezechiël het huis van David met een cederboom. De cederbomen groeiden in het bijzonder op da berg Libanon. Bijna is de Ceder Davids van takken beroofd en zal de stam daar kaal staan als

een teken van Gods heiligheid en rechtvaardigheid. Reeds heeft de grote arend : Nebukadnezar, een van zijn laatste takken afgetrokken. "•

Zedekia, die de Heere met een wijnstok vergelijkt, in Kanaan's bodem geplant, wordt ook uitgerukt. Dan is het met het vorstenhuis en met Juda voorgoed gebeurd, tenzij de Heere nog genadig tussenbeide komt. Als Hij geen gedachten des vredes koestert, is het voorgoed donker en hopeloos.

Dat is het nu, wat de Heere hier belooft. Wat Hij aan het einde van Ezechiël 17 in het vooruitzicht stelt, vindt ook naar Calvijn zijn volkomen vervulling in de Christus Gods. Hij heeft gedacht aan Zijn genade. Hier komt de Heere met de belofte des Heils in Christus tot Zijn afvallig volk des Verbonds. Hij, de Heere HEERE betuigt hier, dat Hij van de opperste, dat is van de bovenste tak, een

spruitje, dat is een stekje, nemen zal, en dat kleine nietige, zwakke takje zal Hij' op een hoge berg planten.

Op de berg der hoogte Israels zal Ik hem planten. Er zal naar de belofte des Heeren een machtige Ceder onder Israël verrijzen, die uit dat zwakke onaanzienlijke stekje van de Ceder Davids zal voortkomen.

In deze Adventsweken mag Gods Kerk, luisterend naar de profetie van het oude Verbond, in het bijzonder weer stil staan bij het wonder van Bethlehem. Daar wilde de Heere een werk beginnen naar Zijn eeuwig voornemen, dat van de kant van de mens niet mogelijk scheen. Als Davids Ceder bijkans is ondergegaan, dan plant de Heere een stekje onder Israël van de bijkans verstorven Ceder. Daarin is nu het behoud en de redding gelegen voor Gods ganse Keik. Wat ziet het er donker uit, als wij letten op het einde van Juda en van het koningshuis. Hiervoor is maar één woord dat past: hopeloos en reddeloos. Maar wat is er van onze heerlijkheid overgebleven? Door God als koningen in het Paradijs gesteld, zijn wij nu niet anders meer dan ellendige en ongelukkige zwervelingen. Wij zijn verdreven van voor het aangezicht des Heeren. Vreselijk is het, zonder God te moeten leven en sterven. Weten wij wel van de grote nood, waarin wij verkeren? De ellende van Juda en van het koningshuis van Juda is ónze ellende.

Maar let nu eens op wat de Heere heeft willen doen. Want daarin wordt Hij verheerlijkt. Hij heeft zo'n onogelijk takje willen nemen van Davids Ceder, en dat heeft Hij willen planten onder Israël, Dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heeren hand alleen geschied.

Onaanzienlijk is het begin van het zaligmakend verlossingswerk in Christus. Daar in Bethlehem heeft de Heere niet direct een forse Ceder geplant, met veel takken, bladeren en vruchten. Neen, 't is maar een klein spruitje. Er is een rijsje voortgekomen uit de afgehouwen tronk van Isaï. Tot verlossing van zijn Kerk heeft de Heere daartoe van eeuwig­ heid besloten. Daar moet immers naar de wil des Heeren een plaats der toevlucht zijn voor een ellendig volk in zichzelf. Hij, Die van boven is, wilde een takje zijn van de Ceder Davids. Want anders kon Hij voor een schuldig en ongelukkig volk geen toevlucht bieden in deze wereld. De Heere zet Hem op de hoogte des bergs van Israël. Dat betekent toch ook : midden in deze wereld. Want de Heere wilde, dat er in deze wereld, die voor de ondergang bestemd is, een veilige schuilplaats zou zijn voor allen, die het leven niet meer bij zichzelf kunnen vinden. Zo doet de Heere een werk, dat geen schepsel vermag. Waar geen verwachting voor de verloren zondaar meer is, daar komt Hij uitkomst te schenken.

Wat was daar in Bethlehem aanvankelijk weinig van de heerlijkheid des Ceders te zien. De wereld is aan dat takje, dat onder Isiaël geplant was, voorbijgegaan. Het waren er in het begin slechts enkelen, die door genade iets van de verborgen schoonheid van de Ceder aanschouwd hebben. Denk maar aan de herders, de oude Simeon in de tempel, aan Anna en aan de Wijzen uit het Oosten. Zij komen aan, door Goddelijk Licht geleid. Maar dat

alles neemt niet weg, dat de Heere hier een groot werk des Heils en der Zaligheid begon te werken naar Zijn eeuwig raadsplan. Is het zo in de regel niet met het werk, dat de Heere begint te werken, dat het gering is voor het oog van de mens? Maar groot zijn de gevolgen. Wat de Heere daar in Bethlehem wilde aanvangen, is Gode zij dank niet verborgen gebleven.

Op de berg der hoogte Israels zal Ik hem planten, en hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden. Heerlijk en groot is het werk der verlossing in Christus. Wie is er met Hem gelijk te schatten? Zeker, Hij is ellendig geworden. Gij weet toch de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm geworden is, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden. Het werk des Heils in Jezus Christus beoogt de zaligheid van Gods ganse Kerk. Dat de Heere van Davids Ceder een takje genomen heeft, en dat onder Israël geplant heeft, is niet alleen voor Israël van betekenis, maar voor alle volken der aarde, waaruit God zijn Kerk vergadert. Er is onder de Ceder des Heeren een plaats der ontkoming voor allen, die met hun nood en ellende tot Hem vluchten.

Gods Cederboom, op de hoogte Israels geplant, is heerlijk geworden. .

Calvijn zegt hiervan: „Hiermede duidt God aan, dat dat kleinbeginnende rijk van Christus toch zó wonderbaar zal zijn, dat het alle natuurlijke verhoudingen overtreft". Daarop gelet, behoeft niemand zich bevreesd te maken, dat het werk van Hem, Die het begonnen is, zal mislukken. Wat de Heere genadig begint in Christus, ook in het hart der Zijnen, zal Hij ook voleindigen. Hierin openbaart zich Zijn eeuwige zondaarsliefde. De Heere behoeft dit niet te doen. Het is louter genade, als Hij het doet. Het is Zijn genade, als op de hoogte des bergs, dat is op Sion, dat is ook op Golgotha, Zijn Ceder geplant wordt. Dit is in geen hoek geschied. Het kleine spruitje is een boom, een heerlijke boom geworden. Hij is tot de berg Sions gekomen. Hij heeft op de hoogte van Golgotha gehangen aan het vloekhout der schande, als Borg en Middelaar. Daarom kan Hij toevlucht bieden.

En Hij zal tot een heerlijke Ceder worden, dat onder Hem wonen zullen alle gevogelte van allerlei vleugel ; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen.

Zo is er onder deze Ceder, in zijn takken een veilige schuilplaats te vinden. Hier wordt de rust geschonken. Wat een heerlijke Ceder! Hij heeft grote takken. Hij biedt veel rust. Hij schenkt veel schaduw, veel verkwikking aan uitgeputten en moedelozen. Allerlei gevogelte kan in Zijn takken woning en vrede, rust en verademing vinden. Daar is ook verberging tegen de vijanden. Vogels van allerlei aard kunnen daar terecht, groot en klein. Hebt gij al lereiï schuilen in Zijn takken? Daar is ook een plaats voor het musje, waarvan er twee verkocht worden voor een penning. Gelukkig de ziel, die de troost hiervan gesmaakt heeft, 's Heeren Kerk bestaat uit allerlei gevogelte. De.Heere brengt Zijn kinderen toe van het Oosten en Westen, van het Noorden en het Zuiden. Buiten de Ceder is geen rust en verkwikking te vinden. Dan moet de hitte van Gods toorn de zondaar verdelgen.

Bovendien, hoeveel gevaren omringen Gods kinderen niet van alle kanten. Zijt gij misschien gelijk geworden aan een roerdomp der woestijn, een steenuil der wildernis? In die Ceder is er een schuilplaats en een rustplaats voor ieder, die het met de dichter klaagt:

Ik gelijk in 'i eenzaam kwijnen, Aan de roerdomp der woestijnen, Aan de steenuil in de wouden. Waar geen riiehsen zich onthouden.

Bedenk het w, èl, dat alleen in en onder Gods Ceder een ware plaats der rust te vinden is, dat alleen in Hem de hitte van Gods toorn u niet kan deren. Vermoeiden vinden in Hem Zaligheid. Wie ver van U de weelde zoekt, vergaat eerlang en wordt vervloekt. Wat een eeuwig .wonder van genade, dat de Heere in Hem zoveel Heil gelegd heeft. Weigelukzalig zijn allen, die Hem kennen als de Toevlucht bij dag en nacht, in het leven en in het sterven. '

Vreest toch buiten Hem te moeten omkomen. Wie in zijn zondenood en ellende tot Hem gevloden komt, als duiven tot haar vensteren, vindt in Hém de vrede met God, die alle verstand te boven gaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GODS CEDERBOOM

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's