Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet en Evangelie in verband de Christologie met

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en Evangelie in verband de Christologie met

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op de toogdag van de Mannenbond in October 1.1. heb ik een referaat gehouden over het hier boven genoemde onderwerp. Waar de brochure, waarin dit referaat gebundeld werd, reeds lang is uitverkocht, is het wellicht niet ondienstig door middel van De Waarheidsvriend meerderen nog in de gelegenheid te stellen er kennis van te nemen. Niet zozeer, omdat ik het zo belangrijk vind, wat ik geschreven heb. Dan zijn er ongetwijfeld wel, die het heel wat beter kunnen zeggen. Doch alleen vanwege de belangrijkheid van het onderwerp, dat toch heden wel min of meer in het brandpunt van de discussie staat. Bovendien is het een onderwerp, waarop ook wij ons zeker duchtig hebben te bezinnen en waarmee we zo maar niet klaar zijn. Door de vragen, die mij op het referaat gesteld werden, en de bezinning daarop werd mijn aandacht gevestigd op bepaalde gezichtspunten, die meer in de schaduw bleven. Daarom dacht ik na het afdrukken van het referaat "nog één of meer slotartikelen er aan toe te voegen, waarin die bepaalde punten nog wat nader onder de loupe kunnen worden genomen. Hier volgt dan eerst het referaat :

1. Het juiste verstaan van de Persoon en het Werk van Christus is ten zeerste afhankelijk van het rechte inzicht in de schepping des mensen.

Prof. K. Barth c.s. keert deze stelling juist om. Dienovereenkomstig wijst prof. van Niftrik er herhaaldelijk op, hoe alles-bepalend de invloed der christologie op ons theologisch denken is. ^)

Onmiddellijk dringt zich dan echter de vraag aan ons op : Hoe wordt mij duidelijk, wat de betekenis is van de Persoon en het Werk van Christus, als ik n.l. niet in rekening kan brengen, wat eerst aangaande de schepping des mensen van God is geopenbaard ?

Prof. van Niftrik zegt, dat God Zich in relatie tot deze wereld heeft gesteld, in de relatie der liefde. En hij wijst dan op Joh. 3 : 16 (Alzo lief heeft God de wereld gehad....). , , Ik moet niet beginnen met Gen. 1, maar bij Joh. 3 : 16", zegt hij. ')

Maar wat raadsel blijft Joh. 3:16, als niet eerst Gen. 1 verstaan wordt ! — Waarom ligt in het geven van Zijn Zoon dè liefdeblijk Gods ? — Waartoe dient die Zoon ? — Wat is de zin van vleeswording en kruis ?

Alles blijft raadsel zonder de Woordopenbaring aangaande eerst de schepping en vervolgens de herschepping (zie prof. Severijn : Het Kruis en de schepping, art. Waarheidsvriend 40e jaargang nr. 35).

Pas wanneer we in gehoorzaamheid des Geestes luisteren naar de Woordopenbaring Gods, waarin de Geest van Christus getuigt, en horen van onze schepping, onze val en het herstel in en door Christus, gaan we doorblikken door de hele Persoon en het Werk van Christus en zal onze christologie schriftuurlijk worden.

Daarom luidt onze tweede stelling :

2. De bijzondere openbaring Gods, Die ons van en door Christus toekorrtt en haar hoogtepunt vindt in de vleeswording des Woords, onthult immers niet de schepping vanuit de herschepping, doch doet de herschepping verstaan vanuit de schepping.

De bijzondere openbaring Gods belijden we met de Ned. Gel. Bel. art. 3—7 vervat te zijn in de Geschriften van profeten en apostelen.

Wij gaan thans niet in op de problemen, die er rond de openbaring Gods aan de orde zijn, maar moeten wel in verband met deze stelling terloops wijzen op 't ons van Barthiaanse zijde herhaaldelijk voor de voeten geworpen verwijt, als zouden we met onze Schriftopvatting een Zelfopenbaring Gods creëren buiten Christus.

Daarop antwoorden wij, dat de Zelfopenbaring Gods niet Christomonistisch mag worden opgevat, als zou dus God alléén in de incarnatie Zélf tot ons komen, zodat we hier alleen met werkelijke openbaring zouden te doen hebben. — Dit is een apriorische openbaringsbeschouwing, vanwaar uit men nadert tot de Schrift en haar daarnaar waardeert, inplaats dat men zijn visie omtrent de openbaring Gods opdoet door gehoorzaam naar de Schrift te luisteren.

Het is immers duidelijk, dat we bij dit laatste onvermijdelijk gesteld worden voor het openbarend spreken Gods onder het Oude Verbond, hetgeen voorzeker altijd gericht was op het, , spreken Gods" in de Zoon, maar toch daarom niet minder spreken Gods was (Hebr. 1:1). Wel vindt de openbaring Gods ontegenzeggelijk haar hoogtepunt en centrum in de vleeswording des Woords. Intussen belijden we ook, dat er geen Zelfopenbaring Gods is buiten Christus, de Middelaar, om, want zij komt ons toe van en door Christus. Hij, de eeuwige Middelaar, Die ook het eeuwige Woord is, schonk ze in de oude dag van de Vader in de Geest ; zo ook trouwens in de nieuwe dag, waar immers tot kennis van Hem het openbarend Woord al Zijn Vvrerken moest begeleiden.

Het niet-gerechtvaardigd verwijt jegens ons van Barthiaanse zijde vindt dus zijn grond in hun apriorisch schema, dat wij hen rechtmatig verwijten. Zij vatten de Zelfopenbaring Gods Christomonistisch op. Dat is fout. De Schrift leert ons de openbaring Gods trinitarisch verstaan, als het spreken van de Drieënige God, hetwelk zijn hoogtepunt bereikt in de verschijning van de Zoon Zelf in het vlees en Zijn spreken in het vlees. Het openbarend spreken Gods is dus niet slechts het éénmalig spreken Gods

in de incarnatie, maar een historisch veelsoortig handelen Gods in de loop der eeuwen, doch, voor zover vooraf, altijd gericht op het spreken Gods in de Zoon, en verder, daarin culminerend. ^)

Vanhier uit is het mogelijk de rechte visie te hebben op de Schriftopenbaring Gods en ootmoedig te luisteren naar haar onderwijs, waarbij we allereerst gesteld worden voor de schepping, om vandaar uit inzicht te ontvangen in het herscheppend werk Gods in Christus.

Waarom zou het voor ons geen betekenis hebben, dat Gen. 1 Gen. 1 is en niet Gen. 3, Gen. 3 niet Gen. 1 ? — Door eigen willig de bijbelse volgorde van schepping — herschepping in een theologisch stelsel om te bouwen, moet noodzakelijk als bittere vrucht openbaar worden de vervorming en vervlakking der kennis van de zin zowel van de schepping als van de herschepping. Immers pas in het zich diep bewust worden van hetgeen in de openbaring aangaande onze schepping en onze val tot ons komt, kan alleen de grond gevonden worden voor een recht verstaan van de openbaring aangaande onze herschepping in en door Christus.


1) Dr. G. C. van Niftrik, KI. Dogm. Ie dr., blz. 232.

3) Idem, blz. 60.

3) Dr. G. C. Berkouwer, De Alg. Openb., blz. 81—90.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Wet en Evangelie in verband de Christologie met

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's