Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

RONDOM DE RECHTVAARDIGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RONDOM DE RECHTVAARDIGING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het dogma van de rechtvaardiging door het geloof, was in de tijd der reformatie een levend leerstuk, het hield de geesten geboeid, het doortintelde het leven des geloofs en als vruchten daarvan werden door Gods genade aanschouwd : zekerheid en blijdschap des geloofs. Zekerheid, omdat het anker des geloofs op de juiste plaats werd uitgeworpen. Niet binnen het levensschip, doch daarbuiten werd het verankerd in het volbrachte werk van Christus. Daarom, omdat er niet gebouwd werd op de wankele bodem van eigen wisselende zielsgesteldheden, kon er ook meer in de blijdschap des geloofs getuigd worden : Ik weet, dat mijn Verlosser leeft.

Uit dit geloof leefde de martelaarskerk der reformatie. Dit stelde haar in staat zulke kostelijke belijdenisgeschriften op te brengen. Dit was het draagvlak waarop ze stonden, wanneer ze voor keizers en koningen, voor Jezuïten en inquisiteurs hun Godverheerlijkende geloofsgetuigenissen aflegden en hun leven niet lief hadden boven Christus.

Sola fide — alleen door het geloof. Sola gratia —alleen door de genade. Soli Deo Gloria — Gode alleen de eer.

In deze enkele woorden was samengetrokken de rijkdom van hun geloofsbezit.

, , Niets uit ons, alles uit Hem, zo reist men naar Jeruzalem". Deze dichtregels uit later tijd, zouden ongetwijfeld het pelgrimslied geweest kunnen zijn van hen, die de Heere uit het diensthuis van Rome had uitgevoerd.

In de tijd der reformatie zijn de geschriften van Paulus wel in het bijzonder in het middelpunt der belangstelling komen te staan. Het zijn vooral de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten, die grote invloed op de doorwerking der reformatie hebben uitgeoefend. De strijd die Paulus te voeren had lag dan ook in dezelfde lijn, als die waarin de reformatoren verwikkeld werden.

Paulus had te strijden tegen het Judaïsme, tegen een werkgerechtigheid, die zich zowel in grovere als verfijnde vorm openbaarde. Doch Paulus had, sinds hij Christus op de weg naar Damascus had ontmoet, alle eigen gerechtigheid uit de wet als waardeloos leren zien en voor eigen leven ervaren, dat alleen de gerechtigheid die door het geloof in Christus is, eeuwigheidswaarde heeft. Geen Wetsgerechtigheid doch uitsluitend geloofsgerechtigheid.

In deze zelfde lijn nu lag ook de strijd der reformatoren. Zij toch zagen zich gesteld tegenover de werkgerechtigheid der menselijke verdiensten. Is het te verwonderen dat zij naar de geschriften van hun grote voorganger Paulus grepen ? Naar de brieven, die een hoogtepunt vormden in de historie der Goddelijke openbaring.

De reformatoren maakten de Paulinische belijdenis tot de hunne en het was de vertolking van hun levend geloof als ze het met Paulus beleden : , , Want wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods en worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is, Die. God voorgesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden".

Noch boete, noch werken, zo leerde de reformatie, kunnen ooit oorzaak worden van ons heil, terwijl er ook geen sprake van kan zijn dat het geloof op zichzelf enige verdienstelijkheid zou hebben. Neen, het is uitsluitend de on-

verdiende rechtvaardiging van de goddeloze. Sterker kon het toch wel niet uitgedrukt worden.

De reformatie leerde dat de Rechtvaardiging een vrijspraak Gods is Die als Rechter vrijspreekt van schuld en straf. Een gerechtigheid welke geheel buiten de mens gelegen is, omdat de gelovigen alleen in Christus rechtvaardig zijn.

Rome daarentegen leerde een ingestorte gerechtigheid. Volgens haar wordt de gerechtigheid van Christus in de mens uitgestort en nu kan de mens in zoverre vergeving van zonde krijgen voor zover hij door de ingestorte genade geheiligd is en zichzelf heiligt door goede werken.

Bij Rome is de rechtvaardiging dus niet een gerechtelijke daad Gods, maar een vernieuwende daad die afhankelijk '.s van de heiligmaking. Voor de verdienstelijkheid der goede werken blijft hier een ruime plaats open.

Gods Woord leert ons echter dat het in de rechtvaardiging gaat om het herstel van de geschonden rechtsverhouding. De gerechtigheid Gods is geschonden. De zonde is ongerechtigheid, overtreding van Gods wet en schennis van Gods recht.

Rechtvaardiging, dat betekent de vrijspraak Gods. Deze kan alleen geschieden wanneer aan Gods recht volkomen is voldaan, wanneer de straf is gedragen en er volkomen gehoorzaamheid gevonden wordt. Die door God naar recht geëiste voldoening, kan de gevallen mens Hem nooit geven. Daarom getuigt ook Paulus dat het God is. Die rechtvaardigt. God Zelf herstelt de lechtskrenking, doordat Hij in Zijn onpeilbare en aanbiddelijke barmhartigheid Zijn eigen Zoon overgeeft, opdat Deze Gods straf en toorn zou dragen, aan Gods recht volkomen zou voldoen. Zo, door de toerekening van Christus' gerechtigheid kan God rechtvaardig spreken.

Wanneer we nu de vraag gaan stellen wat de grond der rechtvaardiging is, dan beluisteren we een koor van stemmen.

Pelagianen, Semi-Pelagianen, Roomsen, Remonstranten, enz. enz. leggen de grond, hetzij geheel, hetzij vóór een gedeelte, in de gelovige mens en in de goede werken. Deze goede werken zouden een stuk van onze gerechtigheid zijn. Dit alles is echter volkomen onschriftuurlijk. Duidelijk leert de Heilige Schrift dat het geloof een gave Gods is en alle verdienstelijkheid mist. En vervolgens dat uit de werken der wet geen vlees zal behouden worden. Daarom, geen ingestorte gerechtigheid, doch toegerekende. Geheel buiten de mens, uitsluitend in de gerechtigheid van Christus, is er vrijspraak mogelijk.

Over de Rechtvaardiging 'valt het licht van Christus' opstanding. Hij toch, Die overgeleverd is, zoals Paulus zegt, om onze zonden, is opgewekt om onze rechtvaardigmaking. In Zijn opstanding lag het bewijs dat Christus als Borg der Zijnen voor hen een volkomen gerechtigheid had aangebracht, zodat het goddelijk Amen daarover uitgesproken kon worden.

Naar aanleiding van de Rechtvaardiging door het geloof, valt echter nog meer te zeggen. Dit zal ons duidelijk worden, wanneer we de historiebladen •der kerk opslaan. Want dan zien we hoe in de loop der eeuwen niet alleen over dit leerstuk tussen Rome en de reforinatoren een strijd gevoerd is, maar dat ook op het protestantse erf zelf een dogmatische strijd gestreden werd, tussen mannen waarin de vreze des Heeren woonde. Tussen maniien die nu nog onder ons een goede naam hebben vanwege hun godvruchtige wandel en de kostelijke geschriften, die ze ons hebben nagelaten. We denken hier in het bijzonder aan Brakel en Comrie. In later tijd deed vooral Kohlbrugge de prediking van de Techtvaardiging van de goddeloze door het geloof alleen, weer horen, temidden van allerlei geestelijke vervlakking.

Waarover dan het verschil van inzicht ontstond ?

Wel het ging om de belangrijke vraag welke plaats, welke betekenis en functie het geloof had in de rechtvaardiging. Of de rechtvaardiging aan het geloof vooraf ging. of ze buiten de tijd, n.l. in de eeuwigheid van Gods Raad had plaats gehad, dan wel of de rechtvaardiging door het geloof geheel en al in de tijd viel.

Brakel leerde, kort gezegd, ongeveer het volgende : God heeft van eeuwigheid wel het besluit genomen te rechtvaardigen, maar dit besluit en dit voornemen is de rechtvaardiging zelf niet. Vóór hun wedergeboorte zijn de uitverkorenen kinderen des toorns en vijanden Gods. Indien ze van eeuwigheid gerechtvaardigd waren, zo zegt Brakel, dan zou dit van hen niet gezegd kunnen worden. De rechtvaardiging geschiedt volgens hem na de roeping en door middel van het dadelijk geloof en dus is de rechtvaardiging niet van eeuwigheid reeds geschied. Aan de rechtvaardiging moet het geloof vooraf gaan. De wedergeboren mens moet Christus en Zijn gerechtigheid als de zijne hebben aangenomen en komt zo in staat van gerechtigheid en is dan een voorwerp geworden om gerechtvaardigd te kunnen worden.

Vanzelfsprekend ziet Brakel het geloof niet als een oorzaak, doch als een middel, dat de gerechtigheid van Christus aanneemt.

Wanneer we het standpunt van Brakel goed tot ons laten doordringen, dan komen we tot een eigenaardig verschil tussen hem en de apostel Paulus. Want is het niet zo, dat Brakel op deze wijze leert dat de gelovige gerechtvaardigd wordt, terwijl Paulus het heeft over de rechtvaardiging van de goddeloze ?

Tegen deze opvatting had Comrie dan ook ernstige bezwaren. Hij zag de opvatting, dat het geloof aan de inlijving in Christus moest vooraf gaan, enigszins in remonstrantse lijn liggen. Natuurlijk heeft Brakel dit zo niet bedoeld, doch het gevaar lag er in. Hierdoor kwam de leer der rechtvaardiging, zoals de reformatoren die naar voren hadden gebracht, ook niet meer in het volle licht te staan.

Qjmrie echter greep weer naar dit reformatorische inzicht terug. Hij stelt voorop de souvereine genade Gods die aan het geloof vooraf gaat, waarop het geloof zich richt en als het ware daarop antwoord geeft. Daarom plaatst hij de rechtvaardiging niet in de tijd, doch in de eeuwigheid en laat haar aan het geloof vooraf gaan.

Aanvankelijk had Comrie nog niet afwijzend tegenover Brakel's opvatting gestaan. Later kwam hij echter hierop terug en leerde de rechtvaardiging van eeuwigheid. Hij wilde vanzelfsprekend de rechtvaardiging door het geloof niet loochenen. Maar hij meende dat het voor een volledige omschrijving van de rechtvaardiging nodig was, haar tot in de eeuwigheid terug te brengen. Daarom ging hij weer uit van de reformatorische belijdenis van de rechtvaardiging van de goddeloze en kon hij zich met Brakel's opvatting niet verenigen, n.l. dat zo onze geloofsdadelijkheid niet vooraf gaat er geen rechtvaardiging is.

Comrie wil wel weten van een rechtvaardiging uit en door en na het geloof, n.l. in onze consciëntie ; maar hij legt de nadruk er op dat het tevens nodig is van de rechtvaardiging te spreken als van een rechterlijke daad Gods buiten ons, zodat er ook is een rechtvaardiging vóór het geloof en tot het geloof. God rechtvaardigt goddelozen en geen heiligen. Alleen uit Gods ontferming komt de rechtvaardiging op.

In deze beide verschillende standpunten van Brakel en Comrie bemerken we de spanning tussen de vrees voor onderschatting en die van overschatting van het geloof.

Enerzijds wil men voor onderschatting van de betekenis van het geloof in de rechtvaardiging, op zijn hoede zijn. Daarom legt men de nadruk, met verwijzing naar Gods Woord, op de eis des geloofs en leert men dat de rechtvaardiging op het geloof volgt. Hier is het gevaar niet denkbeeldig, dat men aan het geloof waarde gaat toekennen.

Anderzijds wil men waken tegen de overschatting van het geloof. Men wijst er daarbij op dat de rechtvaardiging als daad, een oordeel Gods is en volstrekt vooraf gaat aan het ontvangend en aannemend geloof. Zo komt men tot de belijdenis van de rechtvaardiging van eeuwigheid.

God rechtvaardigt. God is ook in de rechtvaardiging de eerste. Ook als Hij Zich in de tijd aan een ziel openbaart als een God Die rechtvaardig spreekt, dan is deze openbaring er een van een levende, eeuwige God, Wiens daden en openbaringen een eeuwige diepte hebben. Juist in verband hiermede wordt in de Heilige Schrift telkens weer de lofzang beluisterd van de onnaspeurlijke, eeuwige, alles-voorafgaande genade Gods.

Dit alles mag echter geen aanleiding geven om de eis tot geloof, zoals de Heilige Schrift ons die leert, te verdonkeren. Met onze belijdenisgeschriften hebben we te belijden, zowel de noodzakelijkheid van het geloof evenzeer als de niet-waardigheid van het geloof. Deze twee zijden mogen we nooit uit het oog verliezen. Want uit hetzelfde Evangelie klinkt op zowel de roepstem tot waarachtig geloof als de zang der aanbidding vanwege Gods souvereine, uitverkiezende genade, voortkomend uit Gods eeuwige, innerlijke bewegingen van barmhartigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

RONDOM DE RECHTVAARDIGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 augustus 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's