Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET GEZAG DER BELIJDENISGESCHRIFTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GEZAG DER BELIJDENISGESCHRIFTEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

, Niet notarieel.

De vraag, of de gemeenschap met het belijden der vaderen nog bestaat is niet notarieel te beantwoorden.

Wij vinden art. X van de kerkorde waarlijk niet zo voortreffelijk, dat wij daarvoor in het krijt zouden treden. Het behoort o.i. niet in de kerkorde en als men in de kerkorde van de belijdenis wil spreken, moet men het kerkordelijk beschouwd anders doen.

En tooh moeten wij het thans voor art. X opnemen.

Is het gelet op het „vigerende" art. X der kerkorde juist, als dr. B. bovenaangehaalde vraag stelt ?

De kerkorde laat toch in art. X geen ruimte voor deze vraag, n.l. of de gemeenschap met het belijden der vaderen nog bestaat ? Zij spreekt intussen niet van het belijden, maar van de belijdenis.

Art. X zegt immers, dat de kerk in gemeenschap met de belijdenis der vaderen belijdt. Zij stelt het feit en nie.t een vraag. Het is best mogelijk, dat zij, die de kerk representeren, of het er voor houden, dat zij de kerk representeren eigenlijk niet weten, wat zij met die formulering „in gemeenschap" enz. bedoelen, of wat er mede bedoeld wordt, maar zij zullen toegeven, dat art. X het feit stelt : de kerk belijdt in gemeenschap met de belijdenis der vaderen : en genoemd art. spreekt verder van de belijdenis der vaderen vervat in : het apostolicum, de geloofsbelijdenis van Nicea, van Athanasius, de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse geloofsbelijdenis, de Dordtse leerregels.

Hoewel het ook een feit is, dat de heren het niet eens zijn over de betekenis van dat , , in gemeenschap met", kan dit niet wegnemen, dat de kerkorde, welke betekenis daaraan ook wordt gegeven, de gemeenschap met de belijdenis der vaderen onderstelt.

Wat doet nu dr. B. hier anders dan die gemeenschap in discussie stellen, twijfelachtig maken ?

Dat is weer een stap verder dan de heren, die niet weten, wat zij onder de woorden , , in gemeenschap met" verstaan zullen.

In de eerste plaats is dit een houding, die de leiding der kerk in verlegenheid moet brengen. Een man van de positie van dr. B. vraagt : bestaat er nog gemeenschap met het belijden der vaderen ?

Op die wijze zijn wij de vraag naar de betekenis der gemeenschap reeds voorbij, maar de leidende kerkelijke instanties mogen die vraag niet voorbij zijn. Zij moeten daarop een klaar en duidelijk antwoord geven. Als zij heel goed weten, dat zij de woorden in overeenstemming met niet wensen, dan dienen zij duidelijk te maken, wat , , in gemeenschap met" dan wel betekent.

Daarover nadenkende, komen zij misschien bij dr. B. uit om te betwijfelen, of er van gemeenschap met de belijdenis der vaderen nog wel sprake kan zijn.

Zo niet ? Dan komen ook de leidende instanties in een moeilijke situatie ten aanzien van art. X der kerkorde, dat nu eenmaal zegt, dat de kerk in gemeenschap met het belijden der vaderen belijdt.

Zij zouden dan twijfelachtig staan tegenover het geloof van die kerk, van welke de kerkorde gewaagt, en welke kerk zij gehouden worden te representeren !

Het kan toch voor ieder duidelijk zijn, dat zij de kerk van art. X niet representeren en niet kunnen vertegenwoordigen, regeren en tucht oefenen, als zij twijfelachtig staan tegenover het geloof dier kerk.

Met , , notarieel" heeft dit niets te maken, maar wel met kerkrechtelijke beschouwing.

En als de vertegenwoordigers van de kerk, die de kerkorde moeten hanteren, wel een positieve waardering en inhoud aan de gemeenschap met de belijdenis der vaderen geven krachtens hun geloof ?

Wat dan ? Dan rijst de vraag, hoe zij staan tegenover een man, die zulk een belangrijke plaats inneemt bij de , , kerkelijke" vorming der aanstaande predikanten, terwijl hij de gemeenschap met de belijdenis der vaderen in discussie stelt en in strijd is met art. X van de kerkorde.

Wij stellen de kwestie zo scherp, omdat het officieel orgaan der kerk een artikel als dit van dr. B. zo grif overlieemt.

In de tweede plaats is die vraag van dr. B. ook in het licht van de kerkelijke situatie van vandaag, he.el zacht gezegd onhoffelijk en zelfs onrechtvaardig ten aanzien van een grote menigte van belijders zowel binnen als buiten het instituut van de Hervormde Kerk, voor wie de gemeenschap met het geloof der va­ deren niet maar een levend begrip, maar een geestelijke werkelijkheid is.

Deze menigte weet zeer wél, wat zij onder gemeenschap met het geloof der vaderen verstaat.

Met „notarieel" heeft dit ook al weer niets te maken, maar wel met het leven van datzelfde geloof, dat in de belijdenis aan het woord is.

Wij gewaagden van de kerkelijke situatie van vandaag. Wie raakt nu die vraag, of de gemeenschap met het belijden der vaderen nog bestaat ?

Zeker raakt deze niet degenen, die de belijdenis der vaderen nog altijd — gelijk zij ook is — als de confessie der kerk erkennen en hetzelfde geloof deelachtig zijn, dat daarin aan het woord is.

Raakt zij dan de vrijzinnigheid ? Och, de vrijzinnigheid kan zich bezwaarlijk beroemen op de gemeenschap met het geloof onzer gereformeerde vaderen. Waarom heet zij anders vrijzinnigheid ?

Raakt zij dan de midden-orthodoxie ? Daaromtrent kan geen twijfel zijn, want de vraag wordt door de man van de midden-orthodoxie gesteld.

Of de midden-orthodoxie dan de kerk is ?

Zij schijnt zich daarvoor te houden. Werd er niet zoiets beweerd, alsof Arminius de man van de echte Hollandse reformatie zou zijn ?

Intussen was de gemeenschap des geloofs tussen Gereformeerden en Arminianen in de oude tijd ook niet zeer innig, zoals uit de handelingen der Dordtse Synode kan blijken.

Het is derhalve niet zo heel vreemd dat dr. B., de verdediger van de middenorthodoxie de vraag stelt, of de gemeenschap met het belijden der vaderen nog bestaat.

Wat echter wel vreemd aandoet, is het feit, dat dr. B. deze vraag stelt, alsof het standpunt der midden-orthodoxie dat van de kerk als zodanig zou zijn.

Met welk recht hij zulks doet, blijft een open vraag.

Bestaat de gemeenschap met het belijden der vaderen nog ? Er kan wezenlijk niets aan de zin van de vraag worden veranderd, als wij lezen : bestaat de gemeenschap met het geloof der vaderen nog ? Dat behoort althans zo te zijn, aangezien het belijden der vaderen hier toch geen andere zin mag hebben dan het belijden van hun geloof.

Voorts moet die vraag bedoelen : Bestaat er nog gemeenschap tussen het belijden van de Hervormde. Kerk vandaag en het belijden der vaderen m.a.w. tussen het geloof van de huidige Her-

vormde Kerk en het geloof van de Hervormde Kerk der vaderen ?

Wat zou dr. B. nu houden voor het belijden van de Hervormde Kerk vandaag ? Dat van de vrijzinnigheid, welke intussen niet zo verzot is op belijden, althans nie.t op belijdenissen ?

Dat van de midden-orthodoxie ? Wie zal ons dat bekend maken ? Welk belijden mag als dat van de middenorthodoxie gelden ?

Geen mens, want dr. B. merkt zelf op, dat het niet de zaak van een enkeling is.

Dr. B. zou juist heel graag willen weten, wat nu het belijden van de hedendaagse Hervormde Kerk is. Immers hij zegt: „Dat antwoord kan alleen bestaan in een opnieuw belijden der kerk". Zo alleen kan telkens tussen gehalte en gestalte, tussen bedoeling en vornigeving worden onderscheiden. „Deze onderscheiding is onvermijdelijk".

Telkens opnieuw belijden !

Hoe ? Van jaar tot jaar ? Om de tien of twintig jaar ?

Neen, neen, zo moogt gij dat niet opnemen ! Dat „opnieuw belijden" moet ook zijn aanleiding hebben, zoals wij zien in het verdere betoog van dr. B.

Wat het denkbeeld van „opnieuw belijden" aangaat, dr. B. schijnt zich voor te stellen, dat de kerk op enig punt, in enige periode, gedreven door enige nood, aanleiding vindt tot „opnieuw belijden" en het dan ook doet.

Hoe hij dat eigenlijk bedoelt en hoe ook de andere, mensen dat bedoelen, die over een , , opnieuw belijden" spreken, is allesbehalve duidelijk.

De historie kan aantonen, dat de kerk in de loop der eeuwen werd uitgedreven tot bezinning op haar geloof betreffende enig punt, dat bestreden werd, door vreemde leringen, die zich opwierpen, door ergerlijke dwalingen, wantoestanden, enz.

Het historische voorbeeld van „opnieuw belijden", dat waarlijk zo mag heten, zien wij in de Reformatie. De kerk greep terug op haar eigen geloofsleven. Men zou mogen zeggen: Zij greep terug op haar eigen jeugd! Opnieuw belijden betekende voor de kerk der Reformatie : terug naar het oude belijden, het belijden van de kerk der eerste eeuwen. Men zocht de jonge kerk in het verleden, in de dagen van haar fris, krachtig, wereldoverwinnend geloof.

„Opnieuw belijden" betekende in de Reformatie inderdaad terug naar de Schriften. Geen wonder ! Hoe zou het anders kunnen ? Hoe kon de levende kerk, wejke God — om met Calvijn te spreken — ook onder het Pausdom bewaard had, anders dan naar de Schrift, naar het levende Woord van God, de bron van haar leven en het richtsnoer van haar geloof ?

Dat is dan ook juist. De levende kerk leeft altijd uit de Schrift — een kerk, die niet uit de Schrift leeft, leeft niet! God heeft altijd gezorgd, dat er mensen waren, die Zijn Woord bewaren. In de Reformatie, werd het getal dier mensen door Gods genade sterk uitgebreid en deze. riepen een dwalende kerk terug tot de Schrift.

De geschiedenis kan voorts aantonen, dat de kerk, die door de Heilige Geest werd uitgedreven tot ontdekking van haar eigen wezen, niet onverschillig is geweest omtrent „haar belijden" in de dagen van haar jeugd en in de voortgang der eeuwen. Integendeel zij heeft de gemeenschap met het geloof der oude kefk geëerd in de waardering van haar belijdenis.

Of heeft zij niet de apostolische, geloofsbelijdenis, zijnde de belijdenis van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, tot het bestek van haar , , opnieuw belijden" gemaakt ?

Het woord , , gemaakt" is hier eigenlijk niet eens op zijn plaats. Zij heeft daarin het bestek eer gevonden.

De kerk der reformatie heeft dat gevonden van uit de gemeenschap des geloofs. Door Woord en Geest geleid ontdekte zij datzelfde geloof, ontdekte zij het daaraan eigene en, daarom gemeenschappelijke in de belijdenis van de Christelijke kerk der eerste eeuwen. Anders gezegd : zij ontdekte daarin haar eigen belijdenis, en niet alleen haar eigen belijdenis, maar de belijdenis van het algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof.

De theoloog der Reformatie heeft aan zijn „Onderwijzing der Christelijke Religie", de belijdenis der Twaalf artikelen ten grondslag gelegd.

Belijden is immers een vrucht van het leven des geloofs. Alle belijden, dat ontspruit aan waarachtig geloof, is een vrucht van hetzelfde leven. Daarin ligt de innerlijke gemeenschap van het belijden der kerk door de eeuwen heen. Wat uit het w^aarachtig geloof geboren wordt aan getuigen en belijden is vertolking van hetzelfde leven, vrucht van dezelfde stam, geleid door dezelfde Geest. Dat gemeenschappelijke is het waarlijk catholieke d.i. algemene.

Daarom gaat het niet over een door dr. B. , , onvermijdelijk" genoemde , , onderscheiding van gehalte en gestalte, bedoeling en vormgeving". Zulke onderscheidingen worden slechts „onvermijdelijk" vanwege de onjuiste vooronderstellingen aangaande het leven der kerk, waarvan men uitgaat. Overigens dragen zij een willekeurig karakter.

Daaruit volgt ook een onjuist begrip van de aard en van de functie der belijdenis. Wij hebben daarop reeds in een vorig artikel gewezen. De belijdenis is niet een kort begrip van de Heilige Schrift, maar zij is geloofsgetuigenis, uiting van het geloof en daarom vrucht van het geloofsleven der kerk. Belijdenis is levenswerking en levensuiting. Ik heb geloofd en daarom spreek ik !

Het is dan ook een ernstig teken, als iemand gaat vragen of de gemeenschap met de 'belijdenis der vaderen nog bestaat.

Die vraag is altijd hachelijk, want als de vaderen zich hebben vergist in het algemeeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, wat moet men dan van de kerk der reformatie denken?

En welke waarborg is er, dat het , , opnieuw belijden" in al zijn onbepaaldheid en verwarring de waarheid zal belijden?

Zo ware er nog meer te vragen. Maar

wij laten het hierbij.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET GEZAG DER BELIJDENISGESCHRIFTEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's