Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Witte klederen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Witte klederen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„EN ZIJ HEBBEN HUN LANGE KLEDEREN GEWASSEN EN HEBBEN HUN LANGE KLEDEREN WITGEMAAKT IN HET BLOED DES LAMS". Openbaiing 7 vs. 14b.

Noodgedwongen moest de apostel Johannes op het eiland Patmos blijven, want om des geloofs wille was hij daarheen verbannen. ^Gescheiden was hij van de gemeenten, de hij zo graag wilde dienen en die zijn hulp ook best konden gebruiken. Maar door zijn ballingschap werd dat onmogelijk gemaakt. Johannes was door zijn gevangenschap gedoemd tot werkeloosheid.

Zo meende de vijand van Christus' Kerk afbreuk te kunnen doen aan het rijk van Christus. Maar wat zij ten kwade dachten, dacht de Heere ten goede. De Heere vergat immers Zijn getrouwe dienstknecht niet, maar gaf hem in zijn ballingschap toch werk. Hij gaf Johannes opdracht om te schrijven aan de gemeenten. Te schrijven woorden van vermaning en troost. Te schrijven ook wat de Heere hem deed zien. Want de Heere schonk hem het heerlijk voorrecht, te mogen aanschouwen hoe het zou gaan met Gods Kerk.

Hij zag een devjr, geopend in de hemel. En door die geopende hemelpoort kon hij voor een ogenblik zien de hemelse heerlijkheid.

Zo zag hij ook een grote schare, die niemand tellen kon, komende uit alle naties en geslachten en volken en talen. De schare van al Gods beminden, staande vóór de troon en vóór het Lam.

Ze waren, zegt Johannes, bekleed met lange witte klederen. En ze hadden de palmtakken der overwinning in hun handen.

Niet alleen zag hij ze zo staan in de hemelse heerlijkheid, maar hij hoorde ze ook zingen : , , De zaligheid zij onze God, Die op de troon zit, en het Lam".

Is het wonder, dat ze vol blijdschap Gode en het Lam lof brengen? Immers neen ! Ze zijn nu toch daar in de hemelse heerlijkheid. Ze hebben ontvangen het grote goed, dat is weggelegd voor allen die Hem vrezen. De hemelse erfenis is nu hun deel. Ja, daarin mogen ze delen, eeuwig en altoos.

Verlost zijn ze van alles wat ze hier beneden benauwde en drukte. Verlost van Satan, van de wereld met zijn verleiding. Verlost van het lichaam der zonde, van die boze en verdorven aard, waarmee zij hun leven lang te strijden hadden. Alle strijd en vervolging zijn ze te boven. Gekomen zijn ze immers uit de grote verdrukking. En mogen nu leven in de heerlijke vrijheid van het kindschap Gods.

Ze, zijn vóór de troon Gods en vóór het Lam. En zien van aangezicht tot aangezicht de Heere, hun God, Dien zij nu ongestoord mogen dienen, dag en nacht in Zijn tempel.

Wat een zaligheid is hun bereid ! Een zaligheid, die geen oog heeft gezien-, geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen.

Verlangt u ook naar die heerlijke zaligheid, lezer(es) ? Dat is toch het schoonste en het hoogste.' Dat maakt ons werkelijk gelukkig en blij.

Kan dat ook mijn deel worden? — vraagt u misschien.

Ja, zeker !

Hoe dan? vraagt 't heilbegerig hart.

Wel, dan zult u, evenals die grote schare, ook bekleed moeten zijn met het lange witte kleed.

Hoe komt 't dat zij daarmee bekleed zijn? Soms, omdat ze gekomen zijn uit de grote verdrukking? Omdat ze op aarde zo geweldig geleden hebben? Want daar werden ze toch veracht. Daar werden ze om des geloofs wil vervolgd, ja, zelfs gedood.

Toch echter kan dat nooit de grond zijn, waardoor ze het witte kleed ontvingen en recht kregen binnen te gaan in de hemelse gewesten. En nu mogen delen in de zalige gemeenschap van een drieënig God.

Waarom zijn ze dan vóór de troon? Of wat is dan de grond hunner zaligheid?

Wel, we lezen in vers 15 : „Daaiom zijn ze voor de troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel".

Dat „daarom" slaat terug op vers 14b, waar staat dat ze hun lange klederen gewassen en witgemaakt hebben in het bloed des Lams.

Witgemaakt, d.w.z. dat eertijds ook hun lange klederen zwart en vuil waren. Bezoedeld met zonde en ongerechtigheid. Maar door Gods genade waren hun ogen daarvoor opengegaan. Toen hadden ze geen rust meer in de vuile klederen, want ze begrepen dat ze in die zwarte, bezoedelde klederen niet bestaan konden voor de heilige, recht­ vaardige God, Die te rein van ogen is dat Hij de zonde kan gedogen.

Ze moesten zichzelf aanklagen veroordelen met David : en

„Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog; Dies ben ik, Heer, Uw gramschap dubbel waardig, 'k Erken mijn schuld, die U tot strat bewoog : Uw doen is rein, . / Uw vonnis gans rechtvaardig".

Maar ze hadden ook met David leren vragen :

„Was mij geheel, zo zal ik witter dan sneeuw, die vers op 't aardrijk wezen nedervieï'.

Want hun oog werd geopend voor de reinigende kracht van het bloed van Christus. Uit genade, zonder enige verdienste hunnerzijds, werden ze dan ook door Hem geVassen. En heeft Hij al de onreinheid hunner ziel weggenomen.

Want door het geloof mochten ze weten, dat Christus Zijn bloed ook voor hen stortte. Dat de grond hunner zaligheid alleen ligt in het zoenoffer, door Jezus voor hen gebracht.

Niet hun lijden, om Jezus' wil geleden, maar het schulddelgend lijden van hun Borg en Zaligmaker geeft ze. nu recht te staan vóór de troon.

Want als vrucht van Zijn lijden zijn hun lange klederen gewassen en witgemaakt. Zij zijn gerechtvaardigd, maar ook geheiligd.

Gewassen en witgemaakt. Die twee woorden behoren bij elkaar, vullen elkaar aan. Ze duiden er op, dat het wassen zolang is voortgezet en zo volkomen is geschied, dat alle onreinheid weggenomen werd. Maar dat nu ook hun lange klederen helder wit zijn en schitteren van blinkende reinheid. Ze zijn zonder vlek en zonder rimpel.

Daarom kunnen ze nu voor God verschijnen. Want weet het wel, willen wij voor God kunnen verschijnen, dan zal alles smetteloos rein moeten zijn. Wit is immers de kleur, die in de hemel gedragen wordt. Blinkend wit is Hij, Die op de troon zit. Wit, klaar als kristal is de rivier, die daar stroomt.

Lange witte klederen dragen de ontelbare scharen gelukzaligen, die vóór de troon zijn.

Wit gewassen in het bloed des Lams.

Hoe is het met uw kleed, lezer (es)? Kunt u daarmee voor God verschijnen? Wee onzer, als wij met ons eigen kleed — het zwarte kleed der zonde —

voor Gods rechterstoel verschijnen moeten. Van nature is ons kleed immers zwart van zonde, want wij zijn zondaren, die derven de heerlijkheid Gods. Onrein door onze ongerechtigheden. En als wij zó sterven en voor God verschijnen moeten, geldt het :

„Daar zijn de werkers van het kwaad, Gevallen in een jammerstaat. Waarin zij hulploos sterven".

Nog is het het heden der genade, waarin nog gepredikt wordt: , , Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde".

Slechts één kleed is er waarmee u voor God kunt bestaan. Dat is het kleed van Jezus' borggerechtigheid.

Luister dan naar de raad van de hemelse Koopman, Die u toeroept : , , Ik raad u dat gij van Mij koopt witte klederen, opdat gij bekleed moogt worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde".

Het is nog om niet te verkrijgen. Uit genade wil Christus u reinigen en wassen van al uw zonden. En u de mantel der gerechtigheid schenken.

Doch haast u toch om uws levens wil.

Is 't niet heerlijk, door het geloof in Christus te mogen schuilen? Hem te kennen als uw Borg en Middelaar?

Ach, dan is er hier wel veel onderdrukking, veel moeite en zorg ons deel. Maar gelukkig ! Christus staat voor ons in. Hij bereidt ons voor op de hemelse

zaligheid. Hij wast en reinigt ons geheel. En zal ons eenmaal met gans Zijn Kerk zichzelf voorstellen zonder vlek en zonder rimpel, volkomen gewassen en geheiligd.

Dan mogen wij met al de gezaligden staan vóór de troon. Bekleed met lange witte klederen.

Wat zullen wij ons dan diep buigen voor God en het Lam. Wat zullen wij dan verheugd zingen met de schare, die niemand tellen kan, 't lied van het Lam : , , Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed !"

Hij is het wel waard, geprezen te worden van nu aan tot in eeuwigheid.

Hij heeft het ons todh alles geschonken uit vrije ontferming. Want : , , 't Is niet uit ons, 't is al uit Hem ; zo reist men haar Jeruzalem !"

Hoe kan nu reeds in alle druk en moeite ons dat blij vooruitzicht bekoren en doen verlangen om eenmaal daar te zijn.

„Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend. Waarvan in druk 't vooruitzicht mij verheugde ; Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend, Schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde - , De lieflijkheên van 't zalig hemelleven. Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Witte klederen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 september 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's