Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET GELOOF IN DE SCHEPPER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET GELOOF IN DE SCHEPPER

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben aangetoond, dat de mensen niet zonder geloof leven, ja, dat zij bewust of onbewust zich laten leiden door een zeker vertrouwen op de natuur der dingen en op de wereldorde, zoals men dat wel eens uitdrukt. Dit vertrouwen dan, hoezeer ook telkens weer geschokt door teleurstellingen en tegenspoed, houdt hardnekkig stand. Hoe dat mogelijk is ?

Omdat de mens niet zich zelf leeft en niet zich zelf sterft.

Dit antwoord is wellicht voor iedereen niet duidelijk. Maar wij kennen toch het woord van de apostel : Niemand van ons leeft zich zelf, en niemand sterft zich zelf.

De apostel betrekt dit weliswaar op het leven in Christus, en derhalve op het geloofsleven. Onze eigenwilligheid en ons drijven om ons leven in eigen hand te nemen is onze zonde, maar dat is dan ook een schromelijke miskenning van onze afhankelijkheid van Hem, die ons de adem schenkt.

In het licht dier afhankelijkheid gezien geldt het ook voor het z.g. , , natuurlijke" leven : Niemand leeft zichzelf en niemand sterft zichzelf.

Waarom dat zo algemeen gesteld kan worden, zodat het iedereen treft, wie hij ósk zij ?

Wel, omdat de mens een geschapen wezen is. Dat betekent : een in alle dingen afhankelijk wezen.

Hebt gij wel eens gelezen, dat de Vader de Zoon gegeven heeft het leven in zich zelf te hebben ?

Ziet, daarin is het onderscheidene van de Zoon, die niet een schepsel is, maar eenswezens met de Vader en de Heilige Geest enerzijds en de mens„anderzij ds.

De Zoon kan het leven afleggen en wederom tot Zich nemen. Doch wij schepselen hebben het leven niet in ons zelf, maar ons leven is in Gods hand. Wij kunnen het niet afleggen. Wij kunnen het slechts verwoesten, als God ons aan ons zelf overgeeft. Maar wij kunnen het niet weer tot ons nemen.

Dat is de afhankelijkheid van het schepsel. »

Die afhankelijkheid nu sluit in, dat niemand zich zelf leeft en niemand zich zelf sterft.

De juiste levenshouding zou dan ook zijn, dat de mens Gode leeft en dat welbewust, d.w.z. uit het geloof. De rechtvaardige immers zal uit het geloof leven. (Hab. 2:4). Dat is niet alleen zo in de staat der genade, maar dat is ook zo in de staat der rechtheid.

Dat moet reeds zo zijn uit hoofde van zijn schepselmatigheid, maar dat wordt bij wijze van spreken nog dringender en inniger, omdat de mens naar Gods beeld is geschapen. Daarin is hij voor zijn levensbestemming in tijd en eeuwigheid op God Zijn Schepper betrokken.

Die betrekking der afhankelijkheid van de Schepper is door de zondeval niet opgeheven, maar is een blijvende voor alle schepsel, zolang de Heere God dat in het Jeven houdt.

Zelfs een zeker besef daarvan wordt door God ingedruppeld en onderhouden, zodat een gevoel van afhankelijkheid aan all^jreligie gepaard gaat; ook en niet het löinst in de heidenwereld.

Het besef van gemeenschap met de levende God, het voorrecht van Gods kinderen, is met de zonde echter afgebroken en dat is de geestelijke dood.

Wat gebeurt nu met de mens, als deze levende gemeenschap met God verbroken is ?

Denk er aan, dat de mens, ook de gevallen mens, mens is gebleven. Hoezeer ook verduisterd, het beeld. Gods is niet ganselijk uitgewist.

Bovendien houdt God zich niet onbetuigd ! Zoals wij reeds boven hebben opgemerkt, maar zorgt de Heere God er voor, dat de mens nog altoos enig besef van Zijn Majesteit heeft, opdat hij niet te verontschuldigen zal zijn. (Vgl. Rom. 1 VS. 18 vv.).

Wat is nu de toestand, waarin de gevallen mens zich bevindt?

Hij moet reageren op deze algemene openbaring van goddelijke heerlijkheid en kracht, welke hem aanspreekt uit de schepping, onderhouding en regering der wereld. (Ned. Geloofsbelijdenis, Art. 2).

Volgens de schepping naar Gods beeld is zijn leven betrokken op zijn Schepper.

Hij mist echter de kennis van de levende God, welke door het ware geloof wordt gewerkt, en de gemeenschap Gods door de Heilige Geest.

In die toestand grijpt hij naar het goddelijke, waar hij het meent te vinden. En hij meent het te vinden overal waar hij iets vreemds en wonderlijks, iets ongewoons en geheimzinnigs waarneemt. Ook verschijnselen, die groots en krachtig aandoen, een berg, een waterval, een stormwind e.d.g., worden voor goddelijke manifestaties aangezien.

Het besef van een verhevene goddelijke macht (de eeuwige kracht en goddelijkheid) is echter te vaag en een mens wil juist het bepaalde, het tastbare.

Op die wijze worden natuurdiensten en afgodische voorstellingen geboren. De mens gaat drijven op zijn gevoelens en geeft zich over aan het spel van zijn verbeelding.

In een verder stadium der menselijke, cultuurontwikkeling wordt het er niet beter op. Immers naarmate de mensëh toenemen in de kennis der natuur en meer begrip verkrijgen van de ordeningen en het verband der verschijnselen, naar die mate pleegt hetgeen hem wonderlijk en geheimzinnig voorkomt, in te krimpen, of op de achtergrond te geraken.

Naarmate de mens in kennis toeneemt, wijken de natuurgoden terug. Dit is op zichzelf zeer begrijpelijk. Maar het wil volstrekt niet zeggen, dat ook de afgoderij minder wordt, want zolang hem de ware Godskennis ontbreekt, zoekt hij zijn eigen goden en maakt zich zelf een god.

Dat is de reactie van de gevallen mens op de algemene openbarende daad Gods, omdat hij krachtens zijn schepping naar het beeld Gods een religieus wezen is.

De afgoderij toont echter een grote verscheidenheid en neemt de meest verschillende vormen aan, zonder nochtans de ware religie ook maar enigs-

zins te kunnen vervangen of vruchten af te werpen, die waarachtig geesteiijk zijn.

Als de mens zich machtig gaat gevoelen en meent de natuur te kunnen beheersen, verliest hij ook meer en meer van de heidense onderworpenheid en van het gevoel van afhankelijkheid. Hij tracht zijn leven in eigen hand te nemen. De onverschilligheid neemt toe. Deelneming aan de uiterlijke godsdienst wordt hoe langer zo meer nagelaten.

Hij stelt zijn vertrouwen op de wetenschap, op zijn vemuft, op het werk zijner handen. Dat worden bij wijze van spreken de afgoden van de cultuurmens en hij staat met hen op zeer gemeenzame voet, want in dit alles vereert hij eigenlijk zichzelf.

Gij vraagt, of de tussenkomst van de bijzondere openbaring, de prediking van het Evangelie, de vergadering van de Kerk te midden van de volkeren, dan niets verandert aan de gang van het geestelijk proces.

Zonder twijfel !

Daar, waar het Evangelie geplant wefd, wijkt ook In de uitwendige verschijning van het volksleven de heidense afgoderij of neemt deze een gekerstende gestalte aan. Denk er slechts aan, dat in de tegenwoordige gebruiken, die aan de viering van Kerstfeest en Pasen gepaard gaan, nog de onmiskenbare herinneringen aan de eertijds heidense feesten verbonden zijn. (de kerstboom, door dr. Kuyper typerend de heidense spar genoemd, de paasos, de paaseieren, enz.). Men drukt dit dan zo uit, , dat deze heidense feesten gechristianiseerd of gekerstend zijn.

In hoeverre de kerstening het volksleven als geheel doordrenkt, zal niemand gemakkelijk kunnen zeggen. Wellicht verdiept zij zich in verschillende tijden en in zekere volksgroepen en dringt er ook in het openbare leven iets meer door in sommige perioden der geschiedenis. De erkenning van Gods Majesteit en van des mensen algehele afhankelijkheid en de beoefening daarvan is de eerste vrucht van het geloof in de Schepper. Dit geloof zal allengs de plaats van de heidense relegie gaan innemen, een plaats innemen in de algemene spreektaal en in boek en geschrift.

Indien dat echter niet dieper geworteld is en niet gepaard gaat aan waarachtige vroomheid, kan het geen genoegzame tegenweer bieden aan een vals cultuurgeloof, dat zijn vertrouwen stelt op de mens en zijn werken.

Daarom is het van zo groot belang, als een krachtig kerkelijk leven aan het volksleven stuur en leiding ge.eft. De ervaring leert dan ook, dat verslapping en afval beginnen in de kerk.

De verwereldlijking van het kerke-/ lijk leven betekent ten enenmale terugval in het heidendom en deze wordt begeleid door een afkeer van het Christelijk geloof, welke de toegang tot de harten dreigt te sluiten, ondanks alle inspanning van een z.g. apostolaat.

Dit is althans het beeld, dat de moderne mens vertoont.

Edoch, het gemis aan waarachtig religieus leven verraadt zich in de levensangst, die het leven van de moderne mens in niet mindere mate bedreigt en vervult, dan dat van de heiden in de oerwouden van Afrika, die zich omringd waant door geesten en daemonen. Ja, zelfs ook deze schijnen in onze tijd van afval weer te keren om de machtige mens van deze eeuw te verontrusten, te kwellen als een opgeschrikte vogel voort te jagen

Waar het Evangelie doorwerkte en het geloof in de Schepper van hemel en aarde het heidendom overwon, werden de duivels en daemonen uitgebannen, doch de ervaring leert, dat zij hun spel wederom beginnen te drijven, waar men zich afkeert van het Christelijk geloof.

De onverschilligheid jegens het Evangelie tekent zich af in de angst en de verschrikking, die het leven van zovelen ondragelijk maken. Somber is het uitzicht op de toekomst van een wereld, die verleerd heeft de Schepper van hemel en aarde te eren en zich afwendt van de Christus der Schriften."

Het is juist de kennis van God de Schepper, welke de angst voor duivels en daemonen verdrijft. De wetenschap, dat God de wereld geschapen heeft, zodat ook de duivelse geesten niets tegen Zijn wil vermogen, dewijl alle schepsel in Zijn hand is, kan nooit bevorderlijk zijn aan het rijk der duisternis.

Het geloof in de Schepper bant de vrees uit en naarmate dit minder verstandelijk en meer geestelijk is, voert het een heftiger strijd tegen de afgoden.

Want immers kan er een levend geloof in de Schepper zijn, hoewel het zaligmakend geloof in de Verlosser ontbreekt of nog niet aanwezig is.

Het geloof in God de Schepper heeft een algemener karakter daii het geloof in de Zaligmaker en werkt daarom ook een meer algemene vrucht.

Het sluit aan op het besef van de eeuwige kracht en heerlijkheid Gods — dus op de algemene openbaring — en wordt verlicht en gevoed door het Woord Gods, m.a.w. door de bijzondere openbaring.

Iedereen kan toch weten, dat de Heilige Schrift begint met de openbaring der schepping van hemel en aarde. En die het Oude Testament leest, kan ontdekken dat de profeten veelvuldig herhalen, dat de Heere, de God Israels, is de Schepper van hemel en aarde. Daarin is een onbetwistbaar bewijs, van hoe groot gewicht de Heere zelf deze kennis voor het volk Israels heeft geacht.

En zou dat dan voor ons niet zo zijn?

Het geloof in God de Schepper heeft ook een reinigende werking op het volksbewustzijn. Het schriftuurlijk gevoelen en denken begint met het geloof in de hemelse Schepper en dit oefent zijn invloed uit op het volk, waarin het leeft. Het roept de trekken van de ware religie op in het openbare leven.

Daarom moet de prediking aan het geloof in de Schepper niet voorbijgaan, want dit is niet naar het voorbeeld, dat de Schrift ons biedt. Ook in verband met de verstgaande ontkerstening in onze dagen is het van belang al die elementen ook in de prediking naar voren te brengen, die terugleiden naar het geloof in de Schepper en zijn werkingen in het persoonlijke en sociale leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET GELOOF IN DE SCHEPPER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1953

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's