Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET VERSLAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET VERSLAG

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

van de vergadering van de Generale Synode van 28 Juni tot en met 2 Juli 1954

Uit bovengenoemd verslag vraagt voornamelijk het rapport aangaande de toelichting van de vrouw tot de ambten onze aandacht. Wij bedoelen n.l. het verslag, dat in Wooid en Dienst dd. 11 Sept. j.l. officieel ter kennis werd gebracht.

Het daar genoemde rapport, dat uitgangspunt vormde voor de besprekingen in de Synode, werd door een daartoe aangewezen commissie opgesteld naar aanleiding van de adviezen van de Classicale Vergaderingen over het rapport, dat de Generale Synode in haar vergadering van 20 en 21 Maart 1950 behandelde.

De commissie gaf 6 mogelijkheden van gehele of gedeeltelijke toelating van de vrouw tot de ambten in overweging, maar sprak de neiging uit, de openstelling van alle amJbten te bepleiten.

De commissie bracht naar voren, dat deze openstelling , , niet in de eerste plaats mag rusten op algemeen menselijke overweging of op nuttigheidsoverwegingen". Het bijbels getuigenis moet hier beslissend zijn, zo wordt verder gezegd. (Wij cursiveren).

Wij vragen bijzondere aandacht voor deze woorden en voor de wijze, waarop de commissie dat blijkt op te vatten.

Het merkwaardige van dat rapport is n.l., dat het geen aanleiding geeft om' over de in het geding gebrachte Schriftplaatsen te strijden, want wat daarin letterlijk staat, wordt vrijwel algemeen gelezen en erkend, maar — men doet, alsof het er toch eigenlijk niet staat. Men neemt het niet, zoals het staat geschreven, maar brengt beschouwingen en veronderstellingen in het veld, die het gezag van de letterlijke tekst en de daarop gegronde kerkelijke (en burgerlijke) traditie der eeuwen veronachtzamen.

Het resultaat is, dat niet het bijbels getuigenis, maar deze beschouwingen en verondeistellingen de conclusie van het rapport bepalen.

Wij willen dat door enige voorbeelden duidelijk trachten te maken :

, , De Commissie constateerde", — zo vindt men op pag. 275, derde alinea van onder — , , dat er in de Ned. Herv. Kerk vrijwel éénstemmigheid over bestaat, dat de bijbel de vrouw in de schepping èn in de verzoening als gelijkwaardig (cursivering van mij, S.) met en naast de man erkent, dat zij volledig deel heeft aan het algemeen priesterschap van alle gelovigen en derhalve, evenals de man, geroepen is tot de dienst van God en zijn gemeente en het mededragen van de verantwoordelijkheid".

Een onschuldige zin, zult gij zeggen, die eigenlijk niets zegt, omdat iedereen het er- mede eens kan zijn. Wij herhalen : eens kan zijn, en tot op zekere hoogte ook is. Men gevoelt echter wel, dat deze onschuldige zin door de Commissie nogal van grote betekenis wordt geacht, want anders zou zij die niet tot inleiding van haar beschouwingen hebben gemaakt.

In zekere zin is deze zinsnede niet slechts onschuldig, maar zelfs naïef, want de al of niet gelijkwaardigheid van de vrouw is ganselijk niet in het geding. Een beoordeling van de waardiglieid, gelijkwaardigheid, volwaardig-^ heid of minderwaardigheid is niet afhankelijk van de gezagsverhoudingen, die ons leven behoren te ordenen, doch hangt samen met geheel andere factoren en maatstaven. Uit verschillend oogpunt kan men voorts over de al of niet gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen oordelen, maar de gezagsorde als zodanig stelt geen verhouding van minderwaardigheid en doet zelfs niet tekort aan de volwaardigheid.

Daarom is het een beetje naïef van de Commissie, om over gelijkwaardigheid te spreken bij de behandeling van de gezagsverhouding van man en vrouw. De Commissie weet zeer wel, dat de man overal in de saamleving in zekere gezagsverhoudingen zijn roeping vervult, zijn arbeid verricht en zijn verantwoordelijkheid draagt. En toch zal de Commissie daarin geen aanleiding vinden om een betoog te houden, dat het aan de volwaardigheid van de man niet afdoet, dat hij onder het gezag en onder de jurisdictie van een andere man is geplaatst.

Doch, o'mdat de Commissie dat weet, is de door haar gestelde zinsnede niet zo onschuldig, als zij er uitziet. Zij verraadt dit trouwens in haar dus gestelde gedaante. Zeker, de vrouw is , , evenals de man geroepen tot de dienst van God en zijn gemeente en het mede dragen van de verantwoordelijkheid", zoals het rapport 'beweert. Daaraan ontbreekt nu eöhter het allervoornaamste. Immers wij maken niet uit, hoe wij God en Zijn gemeente zullen dienen, maar God beveelt in Zijn Woord, hoe Hij gediend wil zijn en hoe wij in de gemeente, als in het huis Gods, zullen dienen. (Vgl. 1 Timotheüs 3 vs. 15).

Daarom behoorde juist in deze laatste zinsnede noodzakelijk te worden ingevoegd : , , in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift". Dat nu sluit onmiddellijk de gezagsverhouding in : man en vrouw zijn tot de dienst van God geroepen in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift. Maar dat staat er nu juist niét.

De door ons gewraakte zinsnede der Commissie is dus niet zo onschuldig als zij er op het eerste gezicht uitziet en zij is ook niet zo naïef. Zij poneert een gelijkwaardigheid, waarbij de gezagsverhouding in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrilt — en daar gaat het om — naar het tweede plan wordt verschoven, ja wordt genegeerd.

Immers een nieuwe alinea vangt aan met , , Daarnaast": , , Daarnaast "dient echter te worden erkend, dat God man en vrouw op een eigen plaats stelt. Speciaal met het oog op het scheppingsverhaal en met het oog op 1 Cor. 11 vs. 2—16, Ef. 5 VS. 22—33 en 1 Tim. 2 vs. 9—15 blijkt, dat er ook een zeicere autoriteitsverhouding tussen man en vrouw gegeven is. De man gaat voor, de vrouw volgt. De man oefent in liefde gezag uit, de vrouw is, in vrijwillige onderschikking, de man onderworpen. De bijbel spreekt over de gezagsverhouding van man en vrouw speciaal in verband met het huwelijk". (Cursivering van mij, S.)., ,

Afgezien van opmerkingen, welke de wijze, van uitdrukken hier kan uitlokken, wordt erkend, dat er een zekere gezagsverhouding tussen man en vrouw gegeven is. Wij geloven dat het meer met het goddelijk gezag van het Schriftwoord in overeenstemming zou zijn om hier een ander woord te gebruiken : b.v. gezet is. Ook de uitdrukking : met het oog op, n.l. op het scheppingsverhaal en enkele geciteerde Schriftplaatsen doet eigenaardig aan. Het heeft er zo iets van als, wanneer wij het oog richten op deze Schriftplaatsen, ja, dan is dat zo, maar als wij ons oog daarop niet richten ? Ja, dan kan men er ook anders over denken.

De vraag schijnt heus gerechtvaardigd, of hier niet een Schriftbeschouwing aan het woord is, die het helemaal niet eens is met onze, gereformeerde geloofsbelijdenis aangaande de eenheid en goddelijke autoriteit der Schrift.

, , De bijbel spreekt over deze gezagsverhouding van man en vrouw speciaal in vei^band met het huwelijk", zo vervolgt het rapport verder. Hier wordt tenminste iets meer objectief gesproken, hoewel vermeden wordt de bijbelse uitdrukking voor deze gezagsverhouding te gebruiken, n. 1. de man is het hoofd der vrouw.

Het is immers vanzelfsprekend, dat het hoofdschap van de man „speciaal" in het huwelijk bijzondere gestalte aanneemt en het spreekt óok vanzelf, dat men, uitgaande van dat hoofdschap als primair gegeven in de Schriftuurlijke orde, ook buiten 't huwelijk in de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen dat hoofdschap niet van zijn realiteit kan beroven of straffeloos negeren.

Het is dus niet zo vreemd, dat velen, zoals de Commissie verklaart, „toch" — let op dat woordje toch — , , van oordeel zijn, dat deze (gezagsverhouding), zij 'het in zwakkere mate, in de gehele menselijke orde geldt". Die zwakkere mate zou ook door een voortreffelijker uitdrukking vervangen dienen te - worden. Het hoofdschap van de man openbaart zich buiten het huwelijk anders.

In één adem gaat het verslag over tot het ambt. , , Ook in het ambt", aldus de Commissie, „is er sprake van gezagsoefening".

Wie zal dat tegenspreken ? Am'bt en gezag zijn niet te scheiden, maar daarom ook geeft de veelheid van ambtelijke betrekkingen tevens een veelheid van gezagsbetrekkingen te aanschouwen. De vraag is dan ook gewettigd, of het gezag in het algemeen onder de mensen anders dan ambtelijk kan worden uitgeoefend ?

Iemand zal zeggen, dat er ook een charismatisch gezag is. Het kan toch gebeuren, dat iemand die geen ambtelijke bevoegdheid heeft, in zekere omstandigheden een gezagvolle leiding ter hand neemt, of liever, onder die omstandigheden en op dat tijdstip blijkt te hebben, terwijl zijn leiding ook wordt

erkend en gevolgd. Zulk spontaan gebeuren is er, maar de am'btelijke gezagsoefening is de gewone en ordelijke.

Over het ambt sprekende, stelt het rapport twee beschouwingen naast elkander : , , Of wij nu het ambt meer zien opkomen uit de gemeente als een verbijzondering van het algemeen ambt der gelovigen, of dat wij het meer zien als een gesteld zijn van Christuswege tegenover de gemeente, de amibtsdrager vervult met een zeker gezag de dienst van Christus aan de gemeente. Dit gezag van de ambtsdrager tegenover de gemeente is niet het gezag, dat de mens van nature eigen is, maar het is uitsluitend en alleen het gezag van het Woord Gods". (Cursivering van mij, S.)

Het staat er heus zo. Let nu op de uitdrukkingswijze meei zien opkomen uit gemeente óf dat wij het meer zien als een gesteld zijn van Christuswege.

Zo kan iemand alléén spreken, als hij van oordeel is, dat beide opvattingen rechtens naast elkander staan en als het ware het aan ons laten om naar believen meer het een of het ander te doen gelden.

Wat het gezag aangaat, zou dat dan niet veel uitmaken volgens de Commissie.

Daarover denken wij toch anders.

Vooreerst, wat kan het gezag van het ambt zijn, dat uit de gemeente zou opgekomen zijn ? Wat anders dan het gezag der gemeente zelf ? En hoe wil dat over of tegenover de gemeente staan ?

De gemeente van Christus Is echter geen autonome gemeenschap, maar opentoaring van het lichaam van Christus. Wij vragen, welk ander gezag kan nu in de gemeente van Christus en over de gemeente gelding hebben dan alleen dat van Hem, dien God tot een Hoofd der gemeente gesteld heeft ?

Enig ambt, dat uit de gemeente opgekomen zou zijn, zou dus geen gelding en gezag kunnen hebben. Een ambt, dat niet van Christuswege is, mist zijn rechtsgrond, zijn gezag en kan zelfs geen ambt worden genoemd.

Even onwerkelijk als het ambt is, dat uit de gejjieente zou opgekomen zijn, zo onwerkelijk is het ook van gezag te spreken, dat de mens van nature eigen is, om de eenvoudige reden, dat alle gezag van de ene mens over de andere van God is besteld. Zonder deze religieus-zedelijke achtergrond kan van gezag geen sprake zijn. Dan moet men spreken van macht of geweld.

Lezen wij de zoeven aangehaalde passage nog eens, dan kan men ontdekken dat de Commissie poogt beide opvattingen omtrent het ambt te neutraliseren door te beweren, dat het hier bedoelde gezag , , uitsluitend en alleen het gezag van het Woord Gods is".

Dat klinkt inderdaad geloofwaardig en is —• mits goed begrepen — ook niet onjuist. Zeker, alle gezag in deze wereld gaat terug op het Woord Gods en daarmede op God zelf. Dat geldt van het scheppende Woord en van het Woord der openbaring.

Maar nu gaat het er al weer om wat de Commissie eigenlijk bedoelt. Als de Commissie zegt, dat het gezag van de ambtsdrager uitsluitend en alleen het gezag van Gods Woord is, zegt zij nog niet, dat de ambtsdrager van Christuswege met gezag over de gemeente is bekleed, omdat Christus door de dienst van het ambt Zijn gemeente wil bijeenvergaderd en geregeerd hebben.

Het lijkt er veel meer op, dat de Commissie eigenlijk geen gezag aan de ambtsdrager wil toekennen krachtens zijn ambt. Immers zij stelt, dat , , de gezagsverhouding tussen de ambtsdrager en de gemeente van een zo bijzonder karakter is, dat het onderscheid, dat er in de natuurlijke orde tussen man en vrouw is, geen reden kan zijn, waarom hij wèl en zij niet het ambt zouden mogen bekleden".

Laten wij ons niet ophouden bij de uitdrukking , , natuurlijke orde", alsof deze buiten Gods bestel omging. , , Het gezag van de ambtsdrager kan niet zonder meer gelijk gesteld worden met het gezag, dat hij heeft in de natuurlijke orde", zegt de Coramissie. Hier wordt de ambtsdrager voorgesteld als de drager van tweeërlei gezag, een gezag in de geestelijke orde — en dat zou dan zijn uitsluitend en alleen het gezag van Gods Woord — èn een gezag in de natuurlijke orde. In de sfeer van de , , natuurlijke orde" —zou dus de gezagsverhouding man en vrouw doorgaan, maar in de geestelijke orde niet.

Reeds nadert het rapport het argument, ontleend aan Gal. 3 vs. 28 : In Christus is noch man, noch vrouw.

Tegen deze voorstelling van zaken echter zijn verschillende bezwaren. Een onderscheiding van gezag en gezag zelfs binnen wat hier als natuurlijke orde wordt voorgesteld, kan goede grond hebben. Het gezag van vader en moeder, van de onderwijzer, van de rechter, van de bedrijfsleider, van de overheid, enz. enz., kan onder verschillend aspect worden 'bezien, maar het heeft éénzelfde karakter gemeen en éénzelfde oorsprong. Het stelt velerlei verhoudingen, waarin de mens onder zijn medemens is gesteld, aan deze naar de aard dier verhouding ondergeschikt is en gehoorzaamheid schuldig, maar . alle gezag is van boven. Deze gezagsverhouding heft de vrijheid en de veïantwoordelijkheid van de mens niet op — zelfs niet tegenover de wettige overheid, hoewel deze haar gezag met dwingende macht kan handhaven. Trouwens ook in andere gezagsverhoudingen kunnen dwingende factoren optreden.

De ondergeschiktheid en onderdanigheid van de mens aan zijn medemens kan uit de mens niet opkomen en vindt ook geen verklaring in een , , natuurlijke orde", maar is de mens gezet door Hem, die de mens geschapen heeft. Daarom is alle gezag in een zedelijkgeestelijke orde gegrond en is de gezagsdrager in alle levensverhoudingen voor de uitoefening van dat gezag verantwoording schuldig aan God in de eerste plaats en ook aan zijn medemens.

Het gezag nu van de ambtsdrager in de gemeente des Heeren wordt toevertrouwd aan een mens onder mensen, die door de belijdenis van de Christus der Schriften saamgöbracht, in gehoorzaamheid aan Zijn Woord als Zijn gemeente op aarde openbaar wordt en gestalte aanneemt.

Zonder tegenspraak, de gezagsverhouding van de ambtsdrager tegenover en in de gemeente is een andere dan die van een bedrijfsdirecteur en draagt een bijzonder karakter, hetwelk echter zijn gelijkenis vindt in gezagsverhoudingen, welke door de Commissie wellicht onder , , natuurlijke orde" worden gerekend : vader, ouderling, herder, leraar, huisverzorger, e.d.g.

Dit gezag is werkzaam en wordt gedragen door de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, zijnde Gods Woord, en het is ook dat Woord, dat ambtsdrager en gemeentelid oordeelt en oordelen zal. Op die wijze is het gezag van de ambtsdrager in de gemeente uitsluitend en alleen het gezag van Gods Woord, maar dat is voor de Christen zo met alle gezag, omdat hij God als zijn Schepper belijdt, die de wereld schiep, onderhoudt en regeert. ; .., : ; : ,

Die de man tot een hoofd der vrouw heeft gezet, is dezelfde God, die de ambtelijke bediening van het Evangelie heeft ingezet en door Zijn apostelen bevolen. Dit niet te willen erkennen, gaat ten enenmale tegen het duidelijk getuigenis van de Schrift in. Vgl. o.a. 1 Timotheüs 3, waar zeer duidelijk mannen worden aangewezen voor 't ambt en de voorgeschreven wijze van doen wordt bevolen als huisorde van het huis Gods, hetwelk is de gemeente des levenden Gods.

Wat de Commissie bedoelt met dat uitsluitend en alleen het gezag van het Woord Gods, zal waarschijnlijk neerkomen op een geestelijk idealisme, dat zo hoog boven de Schrift zelfs uitgaat, dat het zich met zulke eenvoudige en duidelijke uitspraken niet ernstig kan bezig houden.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT HET VERSLAG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's