Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AUGUSTINUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AUGUSTINUS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Gaan wij nu na, welke betekenis Augustinus voor kerk , en theologie heeft gehad. Wij moeten ook hier een keuze doen. Terwille van de overzichtelijkheid willen wij ons beperken tot «del vraag, welke positieve elementen uit de strijd tegen de Manichaeërs, Donatisten en Pelagianen te voorschijn zijn getreden, welke winst hiermee voor kerk en theologie is 'behaald. En dan nog zullen wij de problemen slechts zeer beknopt kunnen bespreken.

Wij zagen dat de leer van de profeet Mani Augustinus negen jaar in haar greep gevangen hield en dat zij er niet in slaagde, Augustinus tot een bevredigend begrip aangaande God te brengen. Het Manichaeïsme was. een zeer bepaalde variant van de wijdvertakte, rijkgeschakeerde en eigengeaarde religieuse stroming van het Gnosticisme, •dat met zijn typisch ineenvloeien van soteriologische en intellectualistische •elementen niet naliet, de geesten te TDekoren en vooral in de eerste eeuwen na Christus grote invloed uit te oefenen. Vanaf den beginne — aldus het Manichaeïsme — staan dualistisch twee rijken tegenover elkaar : licht en duisternis. God, heerser over het lichtrijk is van een lichamelijke substantie, zeer fijne lichtstof en ook het kwade w^^ordt substantieel gedacht. Op deze tegenstelling had het Manichaeïsme een gehele verlossingsreligie gebouwd, die sterk aan Marcion en Montanus herinnert. Voor ons doel is slechts van belang, dat Augustinus zich sterk kantte tegen het groffe materialisme van de Manlchaeïstische Godsbeschouwing en 2; ondevoorsteUing. Zoals wij reeds opmerkten, werkte het contact met de Neo-Platonische philosophie zuiverend op Augustinus' Godsbegrip : , hij ging God nu geestelijk verstaan.

Augustinus moest eerst het voorportaal van het Neoplatonisme betreden höbben om, gelouterd, de ware God in Zijn heiligdom te vinden. Het Neoplatonisme had, zuiver speculatief, de voorstelling van de absolute substantie, het ene zijn, verbonden aan het menselijk inzicht, en de menselijke wil slechts incidenteel in het kosmisch heilsproces ingevlochten, hem vereenzelvigd met de universele 'beweging van het leven, dat gericht is op het schouwen der godheid.

Hier werd de zelfstandigheid van de wil miskend, aan de vrijheid en de dialectiek ervan tekort gedaan, ook al kon het 'bewegingsmotief steun geven aan de latere opvatting van Augustinus omtrent de innerlijke dynamieki van de menselijke wil. De problematiek van de wil kwam hoe langer hoe, meer in het centrum. Het Neo-Platonisme, dat hem het probleem van het goede en het kwade béter had doen verstaan dan het Manichaeïsme, schonk hem dit punt weinig bevrediging. Het christendom zou hem leren, niet, dat het kwade natuurlijk is en buiten de wil van de mens omgaat en ook niet, dat het een nietzijn is, maar dat het principieel met de wil verbonden is. Deze gedachte volgt uit het inzicht, dat God niet in de eerste plaats een onstoffelijk Zijn is, maar een persoonlijke Wil. Het is de grote ontdekking van Augustinus geweest, dat 'God machtig op de mens inwerkt, hem in alles doordringt, zijn wil ombuigt, zodat de mens het goede wil. Dit betekent , — wij stellen dit met nadruk voorop— géén breuk met het Neo-Platonisme : 'Het idealisme blijft doorwerken in Augustinus' denkstructuur ; hij is tot het Christendom 'bekeerd, maar nooit geheel van het Neo-Platonisme. Zonder de denkvormen van deze wijsbegeerte zou Augustinus nimmer tot zulk een hoogte geklommen zijn. Maar — dank zij het Christelijk geloof, ging hij dwars door het pantheïsme van het Neo-Platonische 'Godsbegrip, God als de almachtige, persoonlijke, willende Heer der Kerk verstaan. En deze God leidt het menselijk willen zó, dat deze in volledige overgave de zaligheid deelachtig wordt: , , de Heer is bereid te geven wat wij met open hart wensen te ontvangen".

Dit is geen determinisme. De wil is volledig vrij : , , onze wil zou geen wil zijn, zo hij niet in onze macht was". De wil kiest zelf. Hij kan het goede of het kwade kiezen.

Als men bedenkt, hoe diep het fatalisme met zijn volledige ontkenning der wilssouvereiniteit in het toenmalige geestesleven wortel had geschoten — wij denken hier vooral aan de gnostiek met haar dubbele, pröedestinatie —, dan kan men begrijpen, dat Augustinus' psychologische en theologische fundering van de vrije wil van enorme betekenis moet zijn geweest: de gesloten, door het ijzeren noodlot beheerste werkelijkheid, werd hier opengebroken door de proclamatie van de souvereine inwerking van de handelende God in het wereldgebeuren en in het leven van de enkele miens, die zich slechts in de hem door God geschonken vrijheid verwerkelijkt. Ofschoon de ware bestemming van de mens afhankelijk is van dei goede keuze, van de gerichtheid van de wil op het hoogste Goed, blijkt het, dat de wil juist het kwade kiest. Het woord van Paulus : Het goede, dat ik wilr doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik" wordt door de ervaring van ogenblik tot ogenblik bevestigd. Het is een paradoxale werkelijkheid. Wonderlijke gespletenheid van wil, die kent, wat hij is, maar lüet is, wat hij kent. Hij grijpt naar de lage, zinnelij'ke lusten, terwijl het zijn bestemming is, zich te verlustigen in het eeuwig-Goede. De nood van de mens is hierin gelegen, dat hij God kwijt raakt, hoewel hij Hem begeert. De zonde van de mens is hierin gelegen, dat hij God door eigen schuld kwijt raakt tegen beter weten in.

De opvatting van de zonde als een niet-zijn, werd door de confrontatie met de tegennatuurlijke gerichtheid van de wil ethisch verdiept tot schuld : de men-, selij'ke wil keert zich eigener beweging af van de goddelijke wil. In de wil wortelt het kwade. Het kwade is het doorzetten van de eigeii wil tegen de wil Gods : het is begeerte, hoogmoed en ongehoorzaamheid. Deze. drie vormen van kwa, ad zijn de concrete, in elk leven zich manifesterende verschijningswijzen van de ene, algemene menselijke zondigheid (concupiscentia), die haar oorsprong nemend in de verkeerde wilsdaad van de eerste mens, zich van geslacht tot geslacht heeft voortgeplaM. Alle mensen, zonder uitzondering, zijn zondig op grond van de erfzonde en wórden het, omdat de , , con- , , cupiscentia" hen voortdrijft tot het bedrijven van telkens nieuwe, zondige daden. De, term , , concupiscentia" gaat terug op een wortel, die „begeren" betekent.

Augustinus' persoonlijke ervaringen omtrent en zijn permanente strijd tégen de kolossale macht der vleselij'ke begeerte, hebben ongetwijfeld mede een grote rol gespeeld, om de grondstructuur vanj de menselijke existentie als concupiscentia te bepalen.

Augustinus geeft hiermee blijk van een zeer realistische visie op de mens : de begeerte is in haar talloze variaties de wortel van het kwaad. Zij ligt overal en altijd op de loer. Wie durft beweren, dat hij' zich aan haar onweerstaanbaarheid kan onttrekken ? Wie kent niet de ervaring van haar onoverwinbaarheid? Zij beheerst ons aller leven, van jong

tot oud.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

AUGUSTINUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1954

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's