Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JOODSE GEWOONTEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JOODSE GEWOONTEN.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

PROF. DR. J. S E V E R IJ N

Het vervolgstuk van dr. de Beus in , , In de Waagschaal" van deze week betreffende „de vrouw in het ambt", houdt zich bezig met de brieven, inzonderheid die van de apostel Paulus. Zoals te verwachten was, wordt het betoog opgebouwd op het woord van de apostel Paulus in Galaten 3 : 28, althans op een opvatting daaromtrent, die als volgt wordt ingeleid :

Paulus spreekt in zijn brieven meermalen over de verhouding van man en vrouw in de christelijke gemeente. Het is van belang er op te letten, dat hij hierover meestal spreekt in verband met en met het oog op de praktijk van het gemeentelijk leven en slechts een enkele maal in zuiver principieel theologische zin. Een principiële beoordeling van de verhouding man en vrouw in de gemeente van Christus vinden we in Gal, 3 : 28. Paulus handelt in dit gedeelte van deze brief over de verhouding van de wet en de belofte  van gehoorzaamheid aan de wet en geloof in Jezus Christus. , , Gij zijt allen zonen van God", zegt de apostel, , , door het geloof, in Christus Jezus". , , Want allen, die in Christus gedoopt zijn, zijn met Hem bekleed. De gedoopte heeft zich met Christus als met een kleed gedekt; hij heeft zich als het ware in Zijn genade gehuld. Zó is hij voor God gerechtvaardigd en mag hij zich Zijn kind weten." Dat is Paulus' gedachtengang in vers 26 en 27. Dan gaat hij voort ; hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk. , , Want gij allen zijt immers één in Christus Jezus". Er is in het licht van wat de mens door het geloof in Christus mag en kon zijn, geen onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk. In Christus is 't lot van de nieuwe mensheid in compendio bepaald. Geneologische, maatschappelijke, biologische verschillen gelden hierbij niet, al bestaan ze nog in concreto. Allen die in Christus geloven, zijn één in Hem. Deze eenheid impliceert niet alleen — negatief — opheffing van bepaalde onderscheidingen, maar ook — positief — gelijkstelling van de een aan de ander : de Griek aan de Jood, de slaaf aan de vrije, de vrouw aan de man.

Deze conclusie is niet slechts gewaagd, maar ten enenmale onjuist, als men daarmede althans het ambt voor de vrouw wil openzetten, omdat de genoemde onderscheidingen in deze aardse bedeling blijven. Heel duidelijk is dat met de onderscheiding man en vrouw en ook met die van Jood en Griek.

Wat hier over het hoofd wordt gezien en althans niet tot zijn recht wordt gebracht, is, dat de uitspraak van Galaten 3 : 28 zonder dat daaraan de geringste twijfel kan zijn, van een nieuwe mensheid geldt. Weliswaar hebben degenen, die in Christus zijn daaraan deel door het geloof en hebben zij op een geestelijke wijze gemeenschap daaraan, maar het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, merkt de apostel Johannes op. (1 Joh. 3 : 2).

De apostel Paulus spreekt ook elders over die nieuwe mens, die als een geestelijke mens wordt onderscheiden van de uit Adam geboren mens. In Cor. 15 wordt ons medegedeeld, dat die nieuwe mens in de dag der opstanding zal openbaar worden.

Dezelfde apostel legt bijzondere nadruk op de aard der vernieuwing, als hij zegt, , , die in Christus is, is' een nieuw schepsel" (2 Cor. 5 : 17 en Galaten 6 : 15).

Uit een en ander blijkt dat de Schrift deze vernieuwing voorstelt als een vrucht van een herscheppende daad Gods en wel zó radicaal, dat van een nieuw schepsel wordt gesproken, terwijl Efeze 2 vs. 10 ons leert, dat de gemeente als een werk Gods, een schepping in Christus wordt beschreven : „Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God heeft voorbereid, opdat wij in dezelve zouden wandelen".

De nieuwe mens een schepping in Christus. In Zijn dood is de aardse mens gestorven en als een zaad, waaruit de hemelse of de geestelijke mens is opgestaan. En zo zal het ook zijn in de opstanding dergenen, die van Christus zijn. (Vgl. 1 Cor. 15 vs. 42 v.v.).

Nu is het wel zo, dat de kracht van Christus' opstanding in de Zijnen werkt door Zijn Geest, zodat zij in het geloof deel hebben aan de nieuwe mens in Christus, maar zolang zij in dit leven zijn, blijven zij aan de aardse ordeningen gebonden. Zij blijven mannen en vrouwen, Joden en Grieken, terwijl met de opheffing van slavenhandel en slavernij in een vroegere periode der geschiedenis — welkeopheffing ten zeerste toejuiching verdient -  is de slavernij der zonde niet opgeheven en werd het vraagstuk slavernij en vrijheid in mogelijk veel meer ernstige, in ieder geval veel meer gecompliceerder zin actueel door de moderne cultuurontwikkeling.

De gelijkstelling, waarover de scribent schrijft, is derhalve een gelijkstelling in hope. En als de apostel Paulus zou hebben bedoeld dat zijn woord : „, in Christus noch man, noch vrouw" het ambt voor de vrouw openstelt, is het toch wel héél vreemd, dat hij daarvan niets naders zegt, temeer, daar het Oude Testament, de Christus zelf, en ook Paulus alleen mannen tot het ambt roepen.

Het heeft er echter veel van, dat de apostel een andere waardering van het Oude Testament heeft, dan deze auteur van , , In de Waagschaal".

De volgende passage uit zijn stuk wekt daaromtrent meer dan een licht vermoeden. Ook de waardering van het apostelschap komt ons voor, een andere te zijn als die, welke wij aantreffen in de woorden van de Christus in Johannes 17 vs. 18 : , , Gelijkerwijs Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik ook ulieden gezonden in de wereld".

Lees dit dan in verband met Johannes 16 VS. 12—13. De apostelen, werden geleid door de Geest der Waarheid, die het uit de Christus neemt.

En wat zegt nu onze scribent ? Luister :

, , ln 1 Cor. 11 VS. 8, 9, speculeert de apostel over de verhouding man —vrouw, aan de hand van Gen. 2 vs. 22, 23, verhaal van de schepping van de vrouw uit de rib van de man. Paulus gebruikt deze bijbelplaatsen om de vrouw als het zwakkere en secundaire naast de man in het licht te stellen. Hij laat daarbij Gen. 1 vs. 27b liggen : , , man èn vrouw schiep Hij hen". Paulus argumenteert hier op deze wijze van de Joodse Midrasj. Hij spreekt hier niet op principiële wijze over de verhouding van man en vrouw op zichzelf, zoals hij in Gal. 3 vs. 28 doet, maar hij voert oud-testamentische uitspraken aan over man en vrouw en interpreteert die op een bepaalde wijze om zijn zeitgeschichtlich gebonden voorstelling over de noodzakelijkheid, dat de vrouw haar hoofd dekt in de bijeenkomsten der gemeente, te motiveren. In 1 Cor. 14 vs. 34 e.v. schrijft de apostel, dat de vrouwen in de gemeenten moeten zwijgen, , , want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt". Welke wet zégt dit ? Waarschijnlijk doelt hij op Gen. 3 vs. 16, waar staat dat de man zal heersen over de vrouw. Het woord , , wet" is hier in echt Joodse zin 'bedoelt : het boek Genesis behoort tot dat deel van de bijbel dat de Jood als wet, thora, aanduidde. Zo zien we dat Paulus ook in 1 Cor. 14 een schriftwoord gebruikt om een echt joodse traditie ten aanzien van de vrouw (zij mag in het Jodendom geen onderwijs geven in de , , wet", noch in het openbaar getuigen) te motiveren. Hier staat echter tegenover dat in 1 Cor. 11 VS. 5 door de apostel verondersteld wordt dat de vrouw in de gemeente wèl mag bidden en profeteren ?

De apostel Paulus zou dus speculeren over de verhouding man—vrouw, aan de hand van Genesis 2 vs. 22, 23. En daarbij laat hij — zo zegt dr. De Beus — Genesis 1 vs. 27b liggen, alsof door deze tekst de door God gestelde verhouding tussen man en vrouw werd verzwakt of te niet gedaan.

Paulus spreekt volgens hem ook niet principieel, maar gebonden aan de gebruiken van zijn tijd. Hij zou eigenlijk wat in verlegenheid zitten en tracht er nu met een paar Oud-Testamentische uitspraken uit te komen. De waardering van het Oude Testament schijnt dus niet veel te verschillen van die voor een Joodse traditie.

Voor de apostel echter blijkt die Joodse traditie toch achtergronden te hebben in de Schrift.

Wat nu zo merkwaardig is in dit betoog, dat de scribent van , , In de Waagschaal" bij zijn speculatie over de Joodse traditie om al speculerende de vrouw in het ambt te zetten, een zeer principieel en fundamenteel woord uit 1 Cor. 11, welk hoofdstuk hij toch aanhaalt, niet noemt, n.l. : vs. 3 : „Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus".

Dit woord wordt nog sterker gevonden in Efeze 5 vs. 23 en 24 : , , Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is ; en Hij is de Behouder des lichaams. Daarom, gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, alzo ook de vrouwen aan haar eigene mannen in alles".

Dat ziet er waarlijk niet als speculatie uit. Ik wil, dat gij weet, zo onderstreept de apostel.

Mij dunkt, deze uitspraak legt niet alleen groot gewicht in de schaal bij dé beoordeling van de vraag, of de vrouw in de gemeente van Christus het ambt mag vervullen, maar betekent een beslist neen.

Maar de verdediger van de vrouw in het ambt gaat aan deze ibeslissende uitspraak voorbij.

En dan Efeze 5 vs. 24, die eis van onderdanigheid !

Dat ziet op de gehuwde vrouw, wordt door iemand opgemerkt. Onderdanig aan haar eigene mannen.

Goed, maar wat zoudt gij dan menen ? Dat de goddelijke orde : de man is het hooid der vrouw, van generlei .betekenis zou zijn voor de verhouding van man en vrouw in de maatschappelijke en kerkelijke samenleving ?

De aangehaalde tekst uit (Galaten 3 vers 28 toont juist aan dat ."het manzijn en het vrouw-zijn in deze aardse 'bedeling, een blijvende onderscheiding is, welke eerst in de opstanding zal worden opgeheven, zoals ook duidelijk blijkt uit het antwoord van de Christus op de onbeschaamde vraag der Sadduceërs, aangaande de opstanding : Lukas 20 vers 27 v.v.

Verder gaat de schrijver voorbij aan de betrokken plaatsen, waar over de ambtsdragers wordt gesproken. Zelfs bij de keuze van diakenen, welke aanleiding vond in de ontevredenheid der Grieksen, omdat hun weduwen werden vergeten, werden mannen en geen vrouwen gekozen.

1 Tim, 2 VS. 12 ; „Doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij lere, noch over de man heerse (dat zij onderricht geeft of gezag over de man heeft), wordt als typisch Joodse leer of traditie van de hand gewezen.

Dat Paulus hier een gezagsverhouding voor ogen heeft, de man het hoofd der vrouw, behoeft niet meer gezegd.

Het beroep op Priscilla en andere dienende, helpende, medestrijdende vrouwen, alsook dat in 1 Cor. 11 vs. 5 ondersteld wordt, dat de vrouw in de gemeente mag bidden en profeteren, mist bewijskracht om aan te tonen, dat de vrouw tot 't ambt mag toegelaten worden, omdat hier geenszins blijkt dat het ambtelijke handelingen geldt.

Per slot zien wij hier weer hetzelfde als in het vorige artikel, het gedrag van de apostel wordt enerzijds uit Joodse bekrompenheid, anderzijds uit verlegenheid jegens de Grieken verklaard, maar van erkenning van zijn apostolisch gezag valt niet veel op te merken.

Indien nu iemand zo weinig geloof heeft in het Schriftgezag en zo weinig eerbied voor het apostelambt, hoe zal hij eeribied hebben voor het bijzonder karakter van het ambt in de gemeente ?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

JOODSE GEWOONTEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's