Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OVERBODIGE VRAAG?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVERBODIGE VRAAG?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen ? Matth. 8 vs. 26a.

Hoe dikwijls wordt ons het verwijt niet gemaakt, als wij naar iets vragen dat al volkomen duidelijk is : Zoiets behoeft ge toch niet te vragen, dat is toch vanzelfsprekend, dat is vragen naar de bekende weg. De discipelen hadden de Heere Jezus ook dit verwijt kunnen maken, toen Hij vroeg waarom zij zo vreesachtig, eigenlijk zo laf, zo bang waren. Wie zou niet bang zijn onder zulke omstandigheden ?

Dat zij intussen niet zo gesproken höbben, zit toch wel in de wijze, waarop Hij hen aanspreekt. Gij kleingelovigen. Want deze benaming laat juist de oorzaak van hun vreesachtigheid zien. Als wij alleen maar letten op de bange omstandigheden, waarin de discipelen verkeerden, kunnen wij de vraag naar de vreesachtigheid der discipelen als overbodig beschouwen. Hij vroeg hen dit, terwijl de golven tegen het scheepje aanbeukten, waarin de discipelen zich bevonden, en de stormwinden loeiden. Zij stonden op 't punt te vergaan. De dood was vlakbij. Wie zou dan niet bang zijn, als dood en verderf ons van alle kanten belagen ?

De Heere Jezus was met Zijn discipelen in een vissersbootje het Meer van Gennesareth opgegaan, toen 't al avond begon te worden. Hij was hen voorgegaan. Zij waren Hem gevolgd. Hij geeft de weg aan, die de Zijnen moeten gaan. Zo juist heeft Hij nog een man, die Hem wilde volgen gewaarschuwd dit niet lichtvaardig te doen. Want de vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des Mensen heeft niet, waarop Hij het hoofd kan nederleggen. Het lijkt zo gemakkelijk de Heere Jezus te volgen als tekenen en wonderen geschieden. Maar het wordt moeilijker, als wij met Hem in de storm terecht komen, terwijl het nacht is. Dat hebben Zijn discipelen ondervonden.

Plotseling is een geweldige storm opgestoken. Het Meer van Gennesareth staat om zijn stormen bekend. , , Veelvuldige luchtstromingen treden op dit Meer op. Dan schijnt de wind uit alle "Windstreken tegelijk in het verhitte Meerbekken ingezogen te worden". Woest slaan de golven over het schip heen. Is dat dan zo laf, als een mens angst heeft door de kokende golven te worden verslonden ?

Wellicht hebben de discipelen gedacht : Waren we deze tocht maar niet begonnen., Nu kan ieder moment het einde komen. Het is met de dood niet afgelopen. Dan komt de eeuwigheid. Eeuwig wèl of eeuwig wee.

Wij moeten evenwel niet uit het oog verliezen, dat het Jezus is, die deze vraag aan Zijn discipelen stelt. Hij is met hen aan boord gegaan. Rustig heeft Hij op het achterschip geslapen. Hij sliep, toen voor Zijn jongeren de nood hoog steeg. Dat wijst op Zijn grote vermoeidheid. Hij is ons in alles gelijk geworden. Hij had naar Zijn menselijke natuur ook behoefte aan rust. Dat Hij evenwel onder deze omstandigheden aan boord van het schip slapen kon, wijst op de innerlijke rust van Zijn hart. Hadden de discipelen toch meer gelet op Hem in Zijn rust! Zou het kwaad Hem kunnen deren ? Calvijn merkt op, dat de discipelen hadden moeten bedenken, dat de godheid van Christus door de slaap van het lidhaam niet werkeloos gemaakt was.

Radeloos en moedeloos hebben de discipelen Hem tenslotte uit Zijn rust gewekt. Zij hebben geschreeuwd : Heere, behoed ons, want wij vergaan ! Wel hebben zij in dit ogenblik beseft : Als er nog éen is die ons redden kan, is Hij het. Wat is dat een voorrecht, als een ziel in nood en ellende, in angst en vreze, dat mag weten !

Toch zijn de discipelen te bestraffen. Zij geloven, dat de Heere Jezus hen helpen kan. Zij hadden echter moeten geloven, dat Hij hen helpen zóu.

Waaruit komt de angst en vreze bij Gods kinderen voort ? Uit de omstandigheden, uit de doodsgevaren, uit de aanvallen van de vorst der duisternis, enz. ? Neen, uit 't kleingeloof, uit wankelmoedigheid, dikwijls uit ongeloof.

Als wij zonder Hem op weg zijn, is er alle reden lot vrees. Als gij Hem nog niet kent, als ge uw eigen weg nog volgt, kunt 'gij wel bang zijn, als dood en verderf dichtbij komen. Want dan staan wij voor eigen rekening.

Hoe anders is 't, als de Heere in ons leven gekomen is. Dan heeft Hij door Zijn Woord en Geest ons getrokken uit deze wereld. Hebben wij al aan Zijn roepstem gehoor gegeven ? Gelukkig is het, Hem niet meer te kunnen missen. Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht, Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht. Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelovigen. Zij waren bang en gedroegen zich laf, terwijl zij de Heere Jezus toch aan boord hadden. Zij waren Hem gevolgd. Zij waren met Hem in de storm en in de donkerheid. Zij waren op de diepe wateren met Hem, die straks voor hen moet wegzinken in de golven en haren van Gods toorn en gramschap, om daaruit als Borg met al de Zijnen op te komen. Hij kan niet verzinken hier op 't meer. Wie door de band des levens, door de band des geloofs met Hem verbonden is, kan nooit vergaan. Het behoud, de redding van Gods kinderen ligt eeuwig vast in het welbehagen Gods, gelijk dat in Christus uitgaat tot een verloren volk. Ziet op Hem !

Uit het feit dus, dat de discipelen nog een ogenblik hehhen gemeend, dat zij met de Heere Jezus aan boord zouden kunnen vergaan, blijkt dus de kleingelovigheid. Zij hebben 's Vaders Zoon aan boord en veilig strand voor 't oog. Daarom is de vraag van Jezus volkomen op haar plaats. Zeker, in hun angst nemen ze toch de toevlucht tot Hem. Maar ze hadden het kunnen weten, dat geen haar van hun hoofd zou worden gekrenkt.

Volgens het Lukasevangelie heeft Hij tot hen gezegd : Laat ons overvaren naar de andere zijde van het Meer. Dat houdt toch zeker de belofte in, dat dan de overzijde ook veilig zal worden bereikt ? In deze belofte had hun angstig hart vrede kunnen vinden. Al Gods beloften zijn in Hem ja en. in Hem amen.

Natuurlijk hebben de discipelen eerst wel getracht zichzelf te redden. Maar dat is niet gelukt. Zij blijken machteloos te staan tegen het woeden der stormwinden. Wat zijt gij laf, kleingelovige discipelen. O mijn ziel, wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust. Wat Hij van de Zijnen vraagt ? Wel dit, dat zij vast zullen geloven dat niets hen kan scheiden van de liefde Gods in de Heere Jezus Christus. Wie door genade Hem mocht leren kennen, wie door de krachtdadige werking des Heilige Geestes in Zijn gemeenschap gesteld werd, is in Zijn hoede toch eeuwig veilig.

Hoeveel vreesachtigheid wordt er in het hart van de mens niet gevonden. Dat geldt degenen, die de Heere niet vrezen, maar óok degenen die de Heere vrezen.

Als de oorlogsgevaren toenemen, onrust direct in het hart bij velen. Onmiddellijk reageert de Beurs er op. Als

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

OVERBODIGE VRAAG?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's