Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEEFT ISRAEL NOG EEN TOEKOMST?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEEFT ISRAEL NOG EEN TOEKOMST?

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II).

Aan het in het vorige nummer voorkomende artikel van ds. Bousema, waaruit blijkt, dat ook in onze kringen de vraag naar de toekomst van Israël niet geheel voorbijgegaan wordt, al is er heel wat verschil van opvatting, wil ik enkele opmerkingen toevoegen. Dit is niet bedoeld als critiek, maar wel als een poging om samen naar de Schrift te luisteren, als zij ons spreekt van het volk van Israël.

Ik kan niet ontkomen aan de indruk, dat ds. B. de dingen wel te eenvoudig en te simplistisch ziet. Het stukje natuurlijke theologie, dat schr. bij wijze van inleiding van zijn artikel ten beste geeft, als hij met instemming als bewijs voor het bestaan Gods het bestaan van de Joden noemt, ga ik maar stilzwijgend voorbij. Als schr. stelt, dat de Kerk eeuwenlang geen oog had voor de vraag van Israël, dan is dit niet juist. Ik noem slechts W. a Brakel, die in den brede in zijn Redelijke Godsdienst de vraag bespreekt, of de gehele Joodse natie voor altoos verstoten zal blijven en bij wie wij ettelijke bewijsplaatsen vinden, waarop ook ds. B. zich beroept.

Wij zien de Joden anders dan andere volken ; hun voorrechten noemt Paulus in Rom. 3 en 9 : de woorden Gods zijn hun toebetrouwd. Ondanks alles is dit het volk van de belofte  hunner is de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de dienst Gods en de beloften. Calvijn gebruikt gaarne als hij over de Joden handelt de uitdrukking : zij zijn de eerstgeborenen, in het huis Gods (in aansluiting b.v. aan Jer. 31 ; 9). Maar als de schr. — en velen in deze tijd met hem — zich verzet tegen de gedachte, als zoude de Kerk het ware Israël zijn, dan kan dit stellig niet worden aanvaard. Ook in het Oude Testament gaat het niet om het behoren tot het , , vleselijke" Israël ; het is niet maar de vraag: Ben ik een afstammeling van Abraham. Ook in het Oude Verbond is aan de orde het behoren tot Abraham als de Vader der gelovigen door een geestelijke betrekking. Terecht heeft men geprotesteerd tegen bloed- en bodemtheorieën van een heidense ideologie ; maar ik ben wel eens bevreesd, dat men over Israël sprekende denkt aan ras en volk zonder meer. Abraham zal ook de ingéborene van zijn huis en de gekochte met geld, die niet is van zijn zaad besnijden tot een teken des verbonds. Het volk van Israël zal alleen wonen niet om zuiver te blijven als volk, in vleselijke, natuurlijke zin, maar opdat het niet verleid worde tot afgodendom. Bij de profeten zien wij deze geestelijke lijn nog klaarder openbaar worden. Het is deze lijn, die uitloopt in de gedachte, zoals Paulus, die uitspreekt : De Kerk is het ware Israël. Indien gij van Christus zijt zo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de belofte, erfgenamen. Gal. 3 : 29. De kinderen der belofte worden voor het zaad gerekend. Wij broeders zijn kinderen der belofte, als Izaak was, Gal. 4 : 28. — Calvijn handelt, afgedacht van de plaatsen in de Commentaren, over Israël in de Inst. IV-16, 14 : Het gaat om de kinderen der belofte ; als Paulus den Joden wilde aantonen, hoe Gods goedheid niet aan Abrahams zaad verbonden was, ja, hoe geheel geen voordeel de vleselijke afkomst geeft in zichzelf, dan noemt hij als bewijs Ismaël en Ezau, die hoewel naar het vlees van Abraham, nochtans niet anders dan als vreemdelingen verworpen werden. Daaruit volgt, dat de zaligheid hangt aan Gods barmhartigheid en dat de Joden geen reden hebben om zichzelf vanwege het verbond te behagen of te beroemen, tenzij dat ze wet van het verbond bewaren, dat is, het woord gehoorzamen. Maar zegt Calvijn : het verbond met Abraham kan geenszins worden vernietigd en de hemelse zegening is niet geheel van hun geslacht weggenomen.

Het is geen hoogmoed van de Kerk, als zij zegt : wij zijn het ware Israël, maar het is de ootmoedige erkentenis van het wonder Gods, die eersten laatsten maakt en laatsten eersten. Wat in het Oude Testament van Israël gezegd wordt, wordt meer dan eens in het N.T. op de Kerk en de heiden-christenen betrokken, zie b.v. op het Apostelconvent in Hand. 15 : 14. In de toebrenging der heidenen gaan de profetieën aan Israël gegeven in vervulling. Daar zien wij ook reeds, hoe de grenzen zullen wegvallen. Lezen wij niet bij Jesaia, dat de tijd zal komen, dat de Heere zal spreken : gezegend zij Mijn volk de Egyptenaren en de Assyriërs, het werk Mijner handen. (Wat hebben de Joden met dit woord gezeten ! Geen wonder, dat de Sept. ervan gemaakt heeft : gezegend Mijn volk, dat in Egypte is).

De gemeente van Christus is de ware besnijdenis, de Joden zijn de zgn. besnijdenis van het vlees.

Willen wij over de toekomst van Israël schriftuurlijk spreken, dan zullen wij dit nooit kunnen zonder naar de diepe zin van de verkiezing van Israël te vragen. En dus : wat betekent de verwerping van Israël ? Neem als vergelijking : Jerusalem en de Sion. De Heere heeft Jerusalem verkoren en later klinkt het: Hij zal Jerusalem nog verkiezen (Zach. 1 : 17). Van Sion geldt het: Hier zal ik wonen in eeuwigheid. Maar straks wordt Jerusalem en de tempel door iets hogers verdrongen ; stad en tempel hebben uitgediend.

Voor ons heeft het uiterlijke Jerusalem geen betekenis meer. Heeft dan nu de Heere Sion verworpen ? Meer dan de tempel is hier ! Jerusalem, dat Boven is, dat is ons aller Moeder, zegt de Apostel. En het woord van des Heeren belofte : Ik zal onder u wonen (Lev. 26 : 11 e.a.) vindt zijn vervulling in de komst van Christus in het vlees : Joh. 1 : 14.

Als wij zo de , , vergeestelijking" zien, is het dan zo vreemd, dat Israël in de Kerk zijn voltooiing vindt ?

Wij komen nu tot het door ds. B, aangehaalde schriftuurlijke bewijsmateriaal. In Hozea 3 : 5 zegt het Woord, dat de kinderen Israels in het laatste der . dagen zich zullen bekeren. Maar het laatste der dagen, dat is in het Oude Verbond de tijd van de komst en wederkomst van Christus, in één adem genoemd en samengevat. Denk maar aan de profetie van Joel : in het laatste der dagen en dan wordt gewezen op de Pinksterdag. Brakel zegt: het laatste der dagen, dat zijn de dagen van het N. Testament. Maar ziet dit op het volk van Israël als geheel ? Ook Zach. 12 VS. 10 wijst niet naar de bekering van Israël als geheel. Ook de andere plaatsen kunnen hier niet als bewijsplaats gelden. Het is waarschijnlijk, dat Matth. 23 : 38 verstaan moet worden over de komst van Christus als rechter.

Terecht noemt collega B. Rom. 11 het eerst. Hier ligt een sleutel, die niet ongebruikt mag blijven. Menigeen weet van dit moeilijke schriftgedeelte weinig meer dan dat het gaat over de verkiezing van Israël en dat er in staat : zo zal geheel Israël zalig worden. Nu moeten wij in de eerste plaats er op letten, dat Paulus schrijft zo zal geheel Israël zalig worden en niet : dan, als een tijdsbepaling. Paulus zegt dus niet : Eerst zal de volheid der heidenen in gaan en daarna volgt de bekering der Joden. Maar de moeilijkheid schuilt in de vraag : Wie bedoelt Paulus : het natuurlijke Israël of het geestelijke, de Kerk dus ? Het is waar, wat ds. B. schrijft, dat in deze tijd door bijna alle schriftverklaarders Israël verstaan wordt in de zin van Israël als volk, het natuurlijke Israël dus. Evenwel ook andere stemmen worden nog gehoord, b.v. prof. van Leeuwen houdt zich in deze aan de opvatting van Calvijn, die schreef : Velen menen, dat Paulus zoude zeggen, dat de godsdienst in Israël vernieuwd zoude worden, maar ik betrek dit woord op het gehele volk van God.

Zo dachten de velen in de Oude Kerk : Origenes, Theodorus van Mopsuestia, Chrysostomus, Augustinus. Als wij aan het natuurlijke Israël denken, dat bedoeld wordt, dan kan het woord , , geheel" nooit letterlijk worden genomen ; hoofd voor hoofd, dat zoude de apostel riiet bedoeld hebben. Maar ook zo kan ik er niet uitkomen, als ik denk aan wat elders in het N.T. staat. Lezen wij niet in de gelijkenis, dat de kinderen des koninkrijtos worden uitgeworpen ? Luc. 13 : 29, 14 : 24. Schrijft Paulus niet over de toorn Gods, die tot het einde over Israël gekomen is (tot het bittere einde, vertaalt Moffatt), waarin hij wijst op de verharding van Israël (1 Thess. 2 : 16). Gaat Paulus in Rom. 9-11, ik zoude haast zeggen, niet uit van de gedachte, dat het volk Israël in zijn ongehoorzaamheid voortgaat ? Ik spreek liever niet van het praerogatief van Israël voor de tijd van vandaag, al bedoel ik daarmede niet te zeggen, dat God Zijn volk verworpen heeft. En elke Jood, die vandaag toegebracht wordt tot de gemeente, die zalig wordt bevestigt dit. Ook het volk der Joden wordt tot bekering geroepen ; elke niet-Jood, die tot bekering komt is een roepstem. Deze gaat mij voor en dat, terwijl onzer is de belofte ! Niet alleen moeten wij spreken van de vervolging der Joden en het oordeel, dat daarin zit, maar ook is er voor Israël de dag der genade! Het is niet zo, dat de val en de verharding van Israël nodig is om plaats te maken voor de toebrenging der heidenen. Niet dus : de heidenen komen in de plaats van Israël, maar het Godsvolk komt als een nieuwe schepping uit Israël en de heidenen samen. Israël behoeft zijn hoop op God niet te verliezen, nu de heidenen geroepen zijn (een gedachte, die ik ongeveer zo vond bij Cyrillus van Jerusalem). Het volk der Joden heeft ontzaglijk veel geleden, de eeuwen door, maar nu zullen wij niet in het andere uiterste vallen, alsof dit volk het volk Gods bij uitnemendheid is. Wij moeten ernst maken met de verharding en de ongehoorzaamheid van Israël en toch heeft Ambroriaster gelijk : Zij zijn niet zo door boosheid verblind, dat zij niet meer geheeld kunnen worden. — Geheel Israël zalig.

Wij kunnen 'begrijpen, dat op de wereldconferentie van Evanston harde woorden gesproken zijn toen Israël aan de orde kwam. Wie de gehele discussie leest wordt voorzichtig om aan Israël als politieke gemeenschap een plaats te geven in de uitleg van Rom. 11. — Geheel Israël, ik zoude willen denken aan wat in het oude Testament zo gezegd wordt van het overblijfsel, de rest van Israël. Er blijft ook voor Israël een overblijfsel naar de verkiezing van de genade, dat is geheel Israël, de rest. Dan is ook te verstaan, dat Paulus hierover ineens, zonder nadere aanduiding spreekt: Israël, dat is het overblijfsel en daarmede zijn wij in overeenstemming met de woorden der profeten.

De zaak, die ds. B. aansneed in ons blad is van betekenis genoeg, dacht mij om enigszins dieper in te gaan op de hier liggende vragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HEEFT ISRAEL NOG EEN TOEKOMST?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1955

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's